De Nieuwe Gids. Jaargang 47
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 575]
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.Zooals algemeen verwacht werd is de oud-maarschalk Hindenburg opnieuw gekozen tot president van het Duitsche Rijk en, 85-jarig man, heeft hij zijn gewichtig ambt voor een nieuwe periode, welke zeer waarschijnlijk niet lang zal duren, hervat. Doch op een voorwaarde, welke zijn nationaal-socialistischen tegenstander Adolf Hitler niet geheel onaangenaam kan zijn. Het feit, dat deze bij de jongste stemming 13 millioen Duitschers achter zich vond om hem op te stuwen naar den Rijkszetel, en het nog meer beteekenend feit, dat de Rijkspresident een noodverordening onderteekende, eerste belangrijke daad van zijn opnieuw opgevat rijksbestuur, waarbij alle op militaire leest geschoeide organisaties der ‘Nationaal-Socialistische Duitsche arbeiderspartij’ ontbonden en verboden werden verklaard, deed hem den wensch te kennen gegeven, dat nu ook een eind zou worden gemaakt aan gelijk-geformeerde organisaties der tegenpartijen. Het is niet de stijl van een afgetakelden grijsaard, wel van een man die nog staal in zich voelt, waarin de Rijkspresident den desbetreffenden brief aan minister Groener schreef: ‘De verordening van 13 April 1932, waarbij de S.A. en S.S. verboden worden, heb ik afgekondigd, nadat gij mij met klem de moeilijkheden van den politieken toestand had uiteengezet, en de afkondiging van deze verordening als absoluut noodzakelijk hadt gekenschetst voor de veiligheid der staatsautoriteit en nadat de rijksregeering eenstemmig uw voorstel had gesteund.’ ‘Intusschen is mij onder overlegging van bewijsmateriaal | |
[pagina 576]
| |
meegedeeld, dat dergelijke organisaties als die, welke verboden zijn, ook bij andere partijen bestaan. In de vervulling van mijn plicht van een onpartijdige uitoefening van mijn ambt en gelijke toepassing der wetten, moet ik eischen, dat - indien dit juist is -, ook deze organisaties een gelijke behandeling zullen treffen.’ ‘Ik zend u hierbij het mij toegezonden materiaal met het verzoek, het met dezelfde ernst te onderzoeken, als waarmee ik uw voorstel heb onderzocht en mij spoedig het resultaat van uw onderzoek in een voorstel te doen toekomen.’ Hij bewees daarmee zijn tegenstander een dubbelen dienst: ten eerste verzwakte hij daardoor de partijen, welke die der Nationaal-socialisten niet bepaald vriendelijk genegen zijn, ten tweede hielp hij Hitler af van een machtsvertoon, dat hem op den duur te lastig en te kostbaar zou zijn geworden. Natuurlijk blijft de geest levend, waarin dertien millioen Duitschers in Adolf Hitler den man zien, die het Duitsche rijksbestuur naar het door Mussolini gegeven voorbeeld zal hervormen. Het verbod kan nu aan de ‘Nazi's’ slechts het aureool der politieke verdrukking schenken. Vier honderd duizend man tamelijk wel gewapende troepen zijn niet door een ‘vodje papier’ weg te werken. Het zijn voor een groot deel werkloozen, die in de organisatie der ‘Nationaal-socialistische arbeiderspartij’ van de straat werden gehouden onder het voorgeven, dat zij heilzaam konden zijn voor de toekomst van het Duitsche rijk, wanneer dit maar eenmaal uit den invloed van het Pruisische systeem was los gewerkt, maar tevens bestonden deze vechtorganisaties voor een belangrijk deel uit jonge heethoofden, stuurlooze communisten, echte huurtroepen grootendeels, die den eersten den besten ‘condottière’ zouden volgen, als deze hun eenige staatkundige buit in het vooruitzicht stelde. Voor Hitler en diens naaste omgeving zweeft die buit nog voor het toehappen uit, gelijk een bos hooi, zóó gebonden, dat het trekdier er voortdurend door verlekkerd wordt, zonder in staat te zijn het te genietenGa naar voetnoot*). Is dit verbod, zooals Hitler beweert, uitgekomen | |
[pagina 577]
| |
op het te kennen gegeven verlangen van de Fransche regeering? Zeker is, dat Frankrijk een Hitleriaansch Duitschland niet kan gebruiken in zijn machtsysteem, en er daardoor van een ‘ontwapening’ aan dien kant nog minder zou komen dan nu, wanneer deze Duitsche Mussolini eens waarlijk aan gene zijde van den Rijn de rol ging spelen, welke de Italiaansche dictator te Rome met zooveel succes heeft gecrëeerd. Daarom is het van belang te vernemen hoe Adolf Hitler de toekomst van het Duitsche volk ziet: een Duitsch staatsman, schreef hij ongeveer in de ‘Völkische Beobachter’, zal er naar streven het aanwezige socialistische element en het nationale te herscheppen tot een nieuwe volksgemeenschap. Immers de toekomst van het Duitsche volk is ten sterkste bedreigd, indien er niet in plaats van het tegenwoordige democratische parlementisme opnieuw een sterk gezag opkomt, dat leiding geeft. De eenige duurzame waarborg voor het Duitsche economische leven bestaat in twee factoren: in eigen grond en bodem en in de werkkracht en bekwaamheid van het Duitsche volk. De strijd tegen het Bolsjewisme als internationaal gevaar is practisch de strijd voor een organisch-opgebouwden volksstaat, die in den boerenstand zijn fundament, in den middenstand evenwel de brug bezit, waarover de menschen zich langzaam tot een hooger peil naar boven kunnen opwerken. In een werkelijk gezond volkslichaam is de burger er niet voor het economisch leven en dit er niet voor het kapitaal, maar dit moet het economisch leven dienen, en dit laatste het volk.... Alle pogingen om de positie van Duitschland in buitenlandsch politiek opzicht te verbeteren zijn hopeloos, zoolang niet op binnenlandsch-politiek terrein het Duitsche volk tot een gezonde gemeenschap is samengeklonken.’ Ziehier, verkort, een deel van Hitlers politieke toekomstmuziek. Wie zou er niet zijn partij in willen meespelen, die er iets meer in ziet dan de gewone frasen van een politieken boerenbedrieger? De toestand van het Duitsche volk, zoowel als van welk ander volk ook, hangt af van de kakophonie, waartoe wat men voorheen ‘het Europeesche concert’ noemde, is vervallen, en zelfs de hemelkoren, waarvan Vondel spreekt, kunnen er op dit oogenblik geen harmonie van maken. | |
[pagina 578]
| |
Harmonie?! Zoolang de Fransche chauvinisten, Briand gestorven, met alle macht aan hun hegemonie over dit jammerlijk werelddeel en daarmee over de heele kapitalistische wereld blijven vasthouden? Daar zou dan opnieuw te Genève een bijeenkomst van de Ontwapeningsconferentie plaats vinden, doch Tardieu had een aardig plannetje om haar met behulp van een Engelsch-Fransch onder-onsje te doen mislukken in een soort van twee-ledig eenheidsfront voor een Donau-tolunie, waarvan Duitschland, zoowel als Italië zouden worden uitgesloten. Het onder-onsje mislukte, moest mislukken omdat twee mogendheden als Italië en Duitschland er niets voor voelen om haar z.g. ‘meestbegunstigingsrechten’ voor de Donaulanden prijs te geven. Toen er eindelijk te Genève over dit plannetje, dat volgens de Engelsche ‘Financial News’ elk mogelijk-denkbare fout bevatte, immers een product van het kortzichtigste Fransche chauvinisme gesproken werd, was het de oude Venizelos, die in naam van het tenminste even hulpbehoevende Griekenland, de groote mogendheden bezwoer onder elkaar vrede te sluiten, wijl zìj het zijn, die het internationaal wantrouwen doen voortduren en de staten van Oost-Europa, op welker economische redding zij beweren uit te zijn, naar den afgrond drijven. Niettemin is het geen blijk van overdreven optimisme, wanneer men erkent, dat er in de zoogenaamde ontwapenings-beweging eenig schot schijnt te komen, Frankrijks tegenwerking ten spijt. Van Amerikaansche zijde wenscht men de gevaarlijkste aanvalswapenen der landmacht: tanks, verplaatsbare kanonnen van 155 mm, en den gevreesden gasoorlog verboden te zien. Natuurlijk heeft de Fransche wapen-industrie, welke de Fransche regeering tot haar gevangene heeft gemaakt, daarvan niet terug. Althans zoo weinig, dat de tegenwoordige Eerste minister Tardieu nog eens voor den dag kwam met het volkomen zinlooze voorstel om aan een internationale legerorganisatie het recht te geven wèl van dergelijke aanvalswapenen gebruik te maken om een aangevallen staat te beschermen. Uitgaande van de vrees, - zoo de waard is vertrouwt hij zijn gasten - dat, welke staat ook, toch in het geheim tanks en zwaar geschut zou kunnen vervaardigen, noemde | |
[pagina 579]
| |
hij het immoreel, dat de ontwapeningsconferentie eenig volk de middelen ter verweer zou ontnemen zonder afdoende internationale bescherming. Hij bedoelde natuurlijk, ofschoon hij dit niet zei, dat die internationale bescherming steeds onder leiding van het Fransche militairisme zou geschieden. Immers hij liet na te kennen te geven hoe dit internationale oorlogsmateriaal zou moeten worden opgeborgen en hoe het tot welke bescherming ook in het internationale belang zou kunnen worden gebezigd? Hoeveel logischer, hoeveel juister was het standpunt van den Soviët-gedelegeerde Litwinov, die er met nadruk op wees, dat het hier minder moest gaan om een qualitatieve dan om een quantitatieve vermindering der algemeene bewapening, in dien zin, dat legers van niet meer dan 30.000 soldaten voorloopig onverminderd zouden mogen blijven voortbestaan, terwijl de grootere legers naar gelang van hun sterkte met 5 tot 50 per honderd man zouden moeten worden verminderd. De Soviët-regeering was bereid om dit met eigen leger te doen - op de helft verminderen - indien andere zwaar-gewapende mogendheden daarmee overeen stemden. Eenstemmig is de algemeene commissie der ontwapeningsconferentie tot de uitspraak gekomen, dat de vermindering trapsgewijs, doch progressief zal moeten worden verwezenlijkt met redelijk op elkaar volgende tusschenpoozen, nadat de tegenwoordige conferentie de eerste beslissende étappe van algemeene wapenings-vermindering tot het laagst mogelijke peil zal hebben verricht. Eenstemmig, maar stapje voor stapje, en in overeenstemming met de bijzondere nationale noodzaken van elk volk. Was het zoo geheel en al ten onrechte, dat Litwinov de vrees uitsprak, dat men op die manier noch het eind van de ontwapeningsconferentie, noch het begin eener wapeningsvermindering zou beleven? Dank zij een bemiddelingsvoorstel van den bekwamen minister van buitenlandsche zaken in Italië's fascistisch bewind, den jongen en energieken Grandi, waarbij werd bepaald, dat de wapenvermindering voor elk land moest uitgaan van het Volkenbondspact, doch de manier hoè onmiddellijk op practisch terrein moest worden gevonden, kwam er overeenstemming tusschen dit ‘stapje voor stapje’ van | |
[pagina 580]
| |
Tsjecho-Slowakije en het door Litvinov gevreesde uitstel volgens den Griekschen kalender. Alleen waagde Japan nog een trouwens eenparig verworpen amendement om in sommige gevallen de wapenvermindering te doen overgaan in een.... wapenvermeerdering, zooals voor Japan's luchtvloot noodzakelijk wordt geacht. Alleen dit feit bewijst reeds hoeveel reden Litvinov's vrees bezit. Het is niet alleen Frankrijk, dat de onrust der wereld levend houdt, en den Volkenbond met machteloosheid slaat. Het is ook Japan, dat bewijst dat de mentaliteit der menschheid voor het heden de idée van den Volkenbond slechts een vrome wensch doet zijn. Hoezeer hij of zijn gedelegeerden trachten klaarheid te brengen in de duistere verwarring van het Verre Oosten, het is de vrees van China en het gevaar van een sterk gewapend Japansch leger, dat niet uit Sjanghai en omgeving is weg te krijgen, welke de wapenstilstand-onderhandelingen tusschen de twee en den goed bedoelden invloed van den Volkenbond tot machteloosheid slaan. Bij oorlog is immers teveel te verdienen door alle ondernemingen, waar ook, die uit internationale onrust dividenden trekken. Op het oogenblik gaat het echter minder om Sjanghai, waarin Japan de hand in een wespennest heeft gestoken en er die wel gaarne met een goed gezicht weer zou uit trekken, dan om Mandjoekwo. Het heeft zich daar genesteld, evenals het zich heeft vastgezet, reeds jaren geleden, in Korea, en het wil er blijven. Het heeft er te veel belangen. Maar de Vereenigde Staten en de mogendheden, waarbij Engeland zich weifelend heeft aangesloten, die zich op het standpunt hebben gesteld, dat, op grond van het Kellogg-pact en het Volkenbondstractaat, geen nieuwe wijzigingen van grenzen zullen erkend worden, welke daarmee in strijd worden verkregen? Wat is er voor Japan daartegenover anders te doen dan zich uit den Volkenbond terug te treken? Reeds werd hier gezegd, dat een der fundamenteele zwakheden van dien bond ligt in het feit, dat er alle autonome volken der aarde in zijn vereenigd, ongeacht hun innerlijke beschaving en tegenstrijdige belangen. Wat kan Noord-Amerika, wat kan de Volkenbond tegen Japan doen, anders dan het te bestrijden met vermaningen en min of meer | |
[pagina 581]
| |
zwaarwichtige ‘vodjes papier’, wanneer het Land van de Rijzende Zon daaraan lak heeft, en beweert zijn eigen weg te willen gaan? Japan stelt zich op het standpunt, dat de besprekingen te Genève voldoende hebben bewezen, dat de Bond tekort schiet in begrip van de Oost-Aziatische toestanden, en zich bovendien teveel laat leiden door de inzichten van sommige kleine mogendheden en dier theorieën met terzijdestelling van wijdere gezichtspunten. Het is onwaarschijnlijk, dat Japan ook Nederland onder die ‘kleine mogendheden’ rekent, ofschoon het Nederlandsch inzicht in deze aangelegenheid Japan allerminst steunt. Zoo wordt er door de inmenging van den Volkenbond en zijn gedelegeerden nù niets anders bereikt, zegt men van Japansche zijde, dan dat het geschil of de geschillen tusschen Japan en China voortdurend worden aangeblazen. Japan wil liever met China alleen worden gelaten. Doch dit laatste land is niet gesteld op een ‘enfin seuls’ met Japan. Het wenscht wel degelijk inmenging van den Volkenbond. Maar hoe? Maar op welke wijs? Japan zou 't liefst in den Volkenbond blijven om zijn fatsoen. Maar ten slotte is het ongestoord bezit van Mandsjoerije in zijn oog meer waard dan fatsoen. Temeer omdat het overtuigd is dat, zelfs als het zich terug trok, er weldra over de geheele wereld niet meer van nationaal fatsoen zal worden gesproken, wijl er veel kans is, dat het tot een algemeene roof- en moordpartij zal komen. Heeft het zoo geheel en al ongelijk? Er is een steeds groeiende vredesneiging onder de volken van het Westen, Noord-Amerika inbegrepen, doch hoe spoedig kan die door de kapitalistische pers tot krijgslust omslaan. Immers zij wordt niet gedeeld door hen die in den krijg op het krìjgen uit zijn. De wereld, althans een groot en zelfs het beste deel, neigt naar internationale verbroedering. Maar het nationalisme der machtige volken voelt daar niets voor, allerminst het Japansche, dat zoo dichtbij een rijke Chineesche buit ziet liggen, waarvan de bezitters door hun oneenigheid weerloos zijn. Althans nagenoeg. Door dien innerlijken tweestrijd, welke heel de wereld verdeeld houdt, is er geen uitzicht mogelijk op eenig-duurzamen vrede, en het heeft allen schijn alsof de menschheid overgeleverd is aan de | |
[pagina 582]
| |
willekeur eener internationale en in het duister werkende bende, in den trant van de ‘gangsters’ in de Vereenigde Staten. Gegeven het feit dat Groot-Britannië in Hindoestan thans slechts kan regeering met de ‘ijzeren vuist’ door het Indisch nationaal congres te ontbinden nadat het zijn leiders gevangen heeft gezet, en de wrijving tusschen Islamieten en Hindoe's metterdag gevaarlijker wordt voor de binnenlandsche rust, komen de onafhankelijkheidswil van Zuid-Ierland, en de daarmee gepaard gaande wensch om den eed van trouw aan den Engelschen koning van nul en geener waarde te verklaren, tevens met het opzet om de jaarlijksche afbetalingen van de afgekochte landpacht te staken, de ‘nationale’ regeering al heel ongelegen. De eed van trouw aan den Engelschen koning? Wie van het toch behoudend gezinde Engelsche volk zal er zich druk over maken als de Zuid-leren daarin een belemmering hunner vrijheid zien? Maar de drie millioen pond sterling, zij het dan een gekelderde sterling, kunnen de Britsche schatkist en de belanghebbenden niet missen. De twee landen kunnen economisch wederkeerig elkaar ook niet missen, en het zou er voor hen zeer ernstig gaan uitzien, indien het tot een boycot over en weer en tot een tarievenstrijd moest komen. Ziedaar een gevolg, wanneer, dank zij de opzweeping der kiezersmenigte, een geestdrijver als De Valera ergens aan het bewind komt. De Britsche regeering van het oogenblik weigert beslist zich bij de door De Valera doorgedreven eenzijdige opzegging van het tusschen de twee volken gesloten contract neer te leggen. Terwijl de quaestie van den eed van trouw desnoods door het Haagsche Internationaal Gerecht kan worden opgehelderd, is het eenvoudige contractbreuk, dat de Iersche regeering zou weigeren te betalen wat een vorige wettige regeering op grond van eeuwenoude verkregen rechten van particulieren op zich genomen heeft. Ierland kan zich het recht aanmatigen om zich tegenover de Britsche regeering te stellen als welk ander vreemd land ook. Doch daardoor treedt het uit het Britsche staatsverband, en het schijnt allerminst wijze economische politiek om dit te doen, terwijl Engeland en Schotland zich | |
[pagina 583]
| |
door hooge tariefmuren trachten te beschermen tegen elken vreemden arbeid en invoer. Het slot zal wel zijn, dat De Valera toegeeft, al heeft de radicale Volksvertegenwoordiging er reeds in toegestemd, maar daardoor haalt hij zich dan de vijandschap op den hals van die radicale elementen in den Ierschen Vrijstaat, die hem tot de republikeinsche regeering hebben beroepen in plaats van den gematigden Cosgrave. |
|