‘Italië’ in Nederland door Henriëtte Mooy.
De lucht daarginds, aan de Thyrreensche zee, was blauw, ja, héel moói blauw, doch blauwer niet, noch móóier, dan in het vaderland, - wie dat beweert, die kent ze niet, de Hollandsche blauwe luchten. Zooals nu hier: Aan 't einde van een malsch-groen lindengrachtje, welks water blinkend lucht en lommer spiegelt, welks klinkers zijn van het helderste geel, - aan 't einde van dat grachtje, voor een der lage huisjes, prijkt een bevallig kraampje. Onder het zacht-grijs zeilen afdak kleuren vroolijk citroenen in edel lichtgeel naast donker-oranje van sinaasappelen en een langgeriste guirlande van bleeke banaan. In de limonadeflesschen op het tafel-blad vonkt warm het licht, rood en groengeel en wit, tusschen rozen en anjelieren van velerlei tint met bevallige losheid in glas of in kroezen geschikt, - en boven, aan de toppen der beide steunstijlen, wuift fijntjes fonteinend mimosa, feestvol bouqueteerende daar.
Stil en warm olmenbloesem-bruint het lieve huizendak, dat er achter verrijst, óp tegen het diepe en hooge vreugd-blauw van de zomernamiddag-lucht; een dik-witte wolkenkop krult trots er boven, als zeer dichtbij.
Beneden, op den grond, aan den voet van de tent blonden uit bussen blank tin bleek-gele iris, discreet er geplaatst.
En zoo als het bloemen- en fruit-tentje is, zoo als dat kraampje, de gracht en het huis, zoo ook zijn de straten en straatjes en stegen, - is het stadje. Door open poortjes, stil-bekoorlijk, blikt men op klinkerpaadjes, die voeren terzij van een huis. Aan witten muur, waarover blauwig schaduw donst, is helle goudsbloem-