| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
letterkundige notities.
Spirigenen en metabruten.
Twee nieuwe woorden, die, het is best mogelijk, ingang zullen vinden in de omgangstaal der beschaafde natiën.
Ze zijn de zeer ingenieuse woordvondst van een nieuw opgekomen schrijver, Maurice d'Alta, die bij de Parijsche Nea (Nouvelles éditions Argo) een boek heeft laten verschijnen: La vie des hommes, dat tal van nieuwe ideeën bevat, en zeker de lezing waard is.
Maurice d'Alta geeft toe, dat een grammaticus bezwaar zou kunnen maken tegen de constructie dezer beide woorden, half Grieksch, half Latijn, maar, zegt hij:
‘....il les fallait nouveaux pour qu'aucune suggestion ancienne ne vînt altérer leur sens précis.’
De schrijver heeft gelijk: deze namen drukken precies uit, wat hij er mede bedoelt.
De menschheid, door de geheele geschiedenis heen, toont ons het beeld van een machtigen strijd, die voortdurend tusschen menschen en menschen wordt gevoerd. Er schijnen in de wereld krachten te bestaan, die zich tegenovergesteld aan elkander voelen en dus een eeuwigen kamp voeren op leven en dood.
In de historie zien wij het algemeen gebeuren, dat degene, die iets nieuws brengt, met de grootste moeilijkheden te vechten heeft. Hoe komt dat? Hoe komt het, dat een nieuwe schoonheid, een nieuwe aesthetische wet, een nieuwe ontdekking, een nieuwe verklaring, een nieuwe uitvinding niet onmiddellijk ingang vindt en met hartelijkheid en acclamatie ontvangen wordt?
Men zou veronderstellen, dat de menschheid blijde moest zijn met elken vooruitgang, met elke omverwerping van het leelijke, nuttelooze en verouderde, - en toch is het zoo niet. Integendeel.
| |
| |
Al het nieuwe heeft zich met ontzaglijke moeite baan te breken, en zich onder tegenkanting en onwil, zelfs smaad en hoon te handhaven. Men ziet het in alle landen, en op elk gebied. De geïnspireerde Galileï werd op den brandstapel gebracht. Edison, dien men thans als een weldoener der menschheid erkent, werd in zijn jonge jaren als een misdadiger vervolgd; Richard Wagner, de vernieuwer der muziek, werd gehoond en bespot; en, om bij ons eigen land te blijven: de jongelieden, die De Nieuwe Gids stichtten, en daarmee een heilzame omwenteling bewerkstelligden, waarvan de invloed zich steeds verder uitstrekt, hebben een strijd moeten voeren, met niet aflatenden moed, en met steeds onversaagde kracht.
Waarom? vraagt men zich in verwondering af.
Omdat, zegt Maurice d'Alta, de wereld uit twee categorieën van menschen bestaat: de spirigenen en de metabruten, die zóó scherp gescheiden tegenover elkander staan als zwart en wit, als de dag en de nacht.
De spirigenen zijn de individueele geesten, van wie elke vooruitgang, elke evolutie uitgaat. Zij zijn de geestelijke noblesse der menschheid, zij zijn geïinspireerd en inspireeren anderen, zij zijn het genie, en bij hen vindt men de groote uitvinders, de wijsgeeren, de kunstenaars. Zij zijn de groote geïnitieerden, de voorgangers, de wegbereiders, de actieven, - zij zijn degenen, die de natuurkrachten aan zich onderwerpen, de ontdekkers, de uitvinders, de intelligenten en de intellectueelen.
De metabruten, - dat zijn degenen, die de groote massa vormen, die in stagnatie en inertie hun grootsten levenswensch zien vervuld, voor wie sleur het ideaal is, en die niets liever willen dan dat het metabrutisme universeel de wereld beheerscht. De metabruten zijn, in vele opzichten aan het dier gelijk, aan het wezen zonder abstract denkvermogen. De metabruut is passief, en wil niets liever dan met rust te worden gelaten: toute nouveauté l'indigne, tout progrès lui semble haïssable. Toch bezit hij één eigenschap, die het aan de spirigenen mogelijk maakt hun nieuwe inzichten tot algemeen goed te maken: hij is als een spons, die tenslotte vanzelf opslorpt, wat hem nabij komt, en zoo is hij niet in staat, den vooruitgang der wereld blijvend tegen te houden. Le temps est un grand justicier!....
| |
| |
In La vie des hommes ruimt Maurice d'Alta veel verkeerde voorstellingen, veel verouderde tradities op; hij wenscht voor den mensch een terugkeer tot de natuur, en heeft geheel eigen denkbeelden over godsdienst, gerechtigheid, de maatschappij, de politiek, den arbeid, de kunst, den man, de vrouw, over goed en kwaad, over oorlog en vrede, en zijn boek verdient stellig met aandacht te worden gelezen.
N.G.
| |
De Dreyfus-zaak.
Voltaire met de zaak Calas, Victor Hugo met de zaak Jean Valjean, (die een wezenlijk geleefd hebbend mensch geweest is, en Pierre Morin (Maurin) heette); Zola met de zaak Dreyfus, - ziehier drie schrijvers, die een deel van hun leven hebben gewijd aan den strijd voor menschelijkheid en recht. Drie auteurs, die geheel buiten het justitieele leven staande, het intuïtief-juiste begrip en inzicht hebben getoond, om schuld van onschuld te kunnen onderscheiden!....
In de oude tijden werd een dichter genoemd trovatore, dit is: vinder. (In het Oud-Hollandsch bestaat eveneens het woord vinder voor dichter.) Wat beteekent dit ‘vinder’? Het wil zeggen, dat de dichter in hooge mate de gave der intuïtie bezit, de eigenschap, die, zooals Bergson zegt: ‘doet weten zonder te kennen.’ De waarachtige dichter, zonder er zich van bewust te zijn, heeft een instinctmatige menschenkennis, een uiterst fijn ontrafelings-zoowel als combinatievermogen; hem is een zekere soort van clairvoyance eigen, die hem van een directe en stellige helderziendheid maakt, waar anderen, die slechts met hun verstand kunnen werken, alleen langzaam en moeitevol, (of dikwijls ook nooit) hetzelfde resultaat bereiken. (Een treffend voorbeeld hiervan is Edgar Poe's bekend verhaal The murder of Marie Rogêt Een te Parijs gebeurde moord kon door de desbetreffende autoriteiten niet tot ontraadseling worden gebracht; Edgar Poe, in Amerika, en slechts de vermelding der feiten te zijner beschikking hebbende, bracht in dit, zijn verhaal, de juiste oplossing!)
De zaak Dreyfus. Aan dit proces, kan men gerust zeggen, nam, op de een of andere wijze, de geheele beschaafde wereld deel. En
| |
| |
met zulk een harstochtelijkheid, pro of contra, dat aanknooping en verbreking van vriendschappen, moordaanslagen en duels er het gevolg van waren! Het is ook inderdaad onmogelijk, om onontroerd te blijven bij deze geschiedenis van monsterachtig onrecht, van bovenmenschelijk lijden, van dierlijk-wild woelende driften, vooropgezette willen en meeningen, en machtigen waarheidsdrang. En daardoor is het ook te verklaren, dat thans nog, na meer dan dertig jaren, de heele wereld een heftige belangstelling toont in de lotgevallen van dezen martelaar, dat het mogelijk is, voor boek, tooneel en bioscoop, deze zaak, in alle vormen aanschouwelijk voor te stellen, en er een groot en aandachtig publiek mee te trekken!
Zoo juist verscheen bij de Wereldbibliotheek te Amsterdam een boek: De zaak Dreyfus getiteld, geschreven door Dr. Bruno Weil, en uit het Duitsch vertaald door P. Roosenburg, welk boek, rustig geschreven, zonder opsmuk of partijdigheid, volkomen objectief en goed gedocumenteerd, ons op de hoogte brengt van deze ‘Affaire’, die voor velen onzer tal van duistere punten zal hebben gehad. Hoe het kan bestaan, dat, door kuiperij, leugen, bedrog en meineed een onschuldige boeten moet voor de daden van den werkelijken misdadiger, wordt ons hier op nuchtere, droge, zakelijk-exacte wijze uiteengezet. Het grootste en belangrijkste rechtsproces der 19e en begin 20e eeuw wordt ons phase voor phase voorgelegd en verklaard.
Dreyfus, de onschuldige, wordt verdacht van spionnage, diefstal van staatsstukken, landverraad. En reeds dagenlang is hij in hechtenis zonder te weten waarvan men hem beschuldigt! Is het mogelijk? Kan zóóiets voorkomen in een geordende maatschappij? Ja. Het kan. Want het is gebeurd. Kan een onschuldige voor een krijgsraad worden gebracht, en veroordeeld worden tot degradatie en verval van eer en levenslange deportatie....? Kan dat? kan dat? Ja! Het kan! Want het is gebeurd!....
Ik herinner mij nog, welk een onuitwischbaren indruk de openlijke degradatie van kapitein Dreyfus door beschrijvingen en afbeeldingen op mij, als toen ongeveer tienjarigen jongen heeft gemaakt. Erger dan een terechtstelling leek mij het binnen het carré treden van den doodsbleeken Dreyfus, het losrukken van zijn strepen en galons, en het over de knie doorbreken van zijn
| |
| |
sabel, door den wachtmeester.... En in mij zette de stellige overtuiging zich vast: Dat kan alleen een onschuldige doorstaan.
En sindsdien heeft altijd de vaste zekerheid bij mij vóórgezeten, dat Dreyfus onschuldig was.
Deze opvatting van het jongensgemoed was trouwens in overeenstemming met de werkelijkheid. Alleen een onschuldige kon de degradatie, en de bloedige beleedigingen, de minachtingen en den haat doorstaan, kon den dienstrevolver weigeren, die, na het eerste verhoor, voor hem, volgens gebruik, was klaargelegd, kon den aandrang tot zelfmoord ook later weerstaan, kon de ellende van het Duivelseiland bij de Zuid-Amerikaansche kust verdragen.
* * *
Men zegt, dat de houding van Alfred Dreyfus, gedurende zijn proces, geen sympathie voor hem heeft gewekt. Hij was stug en stroef, antwoordde monotoon en liet naar buiten geen ontroering blijken. Is dit verkeerd? Moet een militair niet zelfbeheerscht wezen onder alle, en het meest onder de moeilijkste omstandigheden?.... Later is dan ook van hem gezegd geworden: Hij was geen tooneelspeler, maar een soldaat. En dat is juist.
Bovendien, men moet niet vergeten, dat, welke houding deze beschuldigde ook zou hebben aangenomen, die altijd verkeerd zou zijn geweest. Vrijmoedigheid wordt in een rechtsgeding brutaliteit of onbeschaamdheid genoemd, een waardige, stille houding: onverschilligheid; welsprekendheid: aanstellerij; geslotenheid: besef van schuld!.... Toen Dreyfus (om te weten of zijn handschrift leek op dat van het beruchte bordereau) iets op moest schrijven, riep majoor du Paty de Clam hem plotseling toe: U beeft! Dreyfus antwoordde: Ja, ik heb koude handen. Later gispte Clemenceau dit antwoord, en wenschte, dat Dreyfus zou hebben gezegd:
‘Ik beef? en dit moet een bewijs wezen van mijn schuld? Met allen eerbied voor mijn superieur zal deze bevende hand u in het gezicht slaan, als u het waagt, ook maar in de allerverste verte aan een mogelijk bij mij bestaan kunnende schuld te denken!....’
Welja. De onschuldige, die argeloos antwoordt, heeft maar aanstonds zulk een fraaie en treffende tooneeltirade bij de hand!
* * *
| |
| |
Terwijl de onschuldige op het Duivelseiland zijn martelingen ondergaat (ik herinner mij, dat indertijd daarover een uitvoerig boek is verschenen, dat het op sensatie beluste publiek een heerlijker thrill moet hebben gegeven, dan welke wereldberoemde, schokkende Schlager van het oogenblik, want Dreyfus leefde ‘echt’, en al zijn ellende was ‘echt’, - in dit boek van Weil, dat niet op effect is geschreven, wordt er maar heel summarisch van gerept, al krijgen wij van Dreyfus' lijden wel een aangrijpenden indruk) - is la vérité en marche. Al is de leugen nog zoo snel, de waarheid achterhaalt haar wel, werd ons als kinderen geleerd. Maar een dozijn jaren heeft het toch moeten duren, eer, na een revisie van het proces, opnieuw veroordeeling, en gratie, en daarna ontmaskering der ware schuldigen, en blootlegging aller machinatiën, en eindelijke erkenning van Dreyfus' onschuld, hem in 1906 volledig eerherstel gewerd. En op hetzelfde plein, waar hij zijn smadelijke degradatie onderging, wordt hij thans tot ridder geslagen van het Legioen van Eer.... Verlies van eer, verlies van gezondheid, en twaalf jaren van onnoemelijk, bovenmenschelijk lijden, met één slag weder goed gemaakt! Et tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes possibles!....
* * *
In het tweede gedeelte geeft Dr. Weil een hoogst interessante beschouwing over de ‘andere zijde’, waar alles met minutieuse zorg is bijeengebracht, wat op de kwestie betrekking heeft, met brieven, bescheiden, documenten, en beschouwingen en uitspraken van belangrijke personen. Iedereen, die wel eens iets over de Affaire Dreyfus gelezen heeft, - en wie heeft dat niet, want er is in den loop der tijden bijna een geheele bibliotheek van brochures en meer uitgebreide geschriften hierover verschenen, - zal verheugd wezen, thans alles bij elkaar te vinden, wat ook maar eenigszins interessant in deze Affaire is.
Eén ding is onverklaard, en blijft onbegrijpelijk: hoe Esterhazy, als de ware schuldige erkend en aangewezen, geheel vrij werd gelaten, en hoe hij tot zijn dood ook vrij gebleven is, en als vrij man in Engeland hertrouwde, er handelsreiziger werd en er, ‘reeds gedurende zijn leven vergeten’, in 1925 stierf, (onder den naam van Graaf de Voilemont).
* * *
| |
| |
Er zijn verschillenden geweest, die voor de zaak Dreyfus hebben geijverd: in de eerste plaats Dreyfus' vrouw en Dreyfus' broer; de advocaten Demange en Labori, de officieren Piquart, Scheurer Kestner, de politici Jaurès en Clemenceau, - maar al dezen hadden, hetzij wegens gevoelens van liefde of bloedverwantschap, hetzij wegens hun politiek of militair of rechtsgeleerd ambt, veel of weinig persoonlijk belang bij de zaak. De eenige, die alleen krachtens zijn rechtsgevoel optrad, en voor Dreyfus in de bres sprong met een ‘courage intrépide et robuste, qui arrache l'administration’, was Emile Zola.
Jean Carrère roemt hem om zijn ‘noble et pure ardeur, son chevaleresque défi.... Rien ne l'arrête, ni la situation, ni la puissance de ses adversaires, ni la coalition des forces assaillies.. Il a été injurié, calomnié, accusé des pires turpitudes, mais, tout couvert encore de la boue reçue, il revient à la bataille, jamais las, jamais abattu.... En, hoewel deze woorden niet van Zola werden gezegd, aangaande de zaak Dreyfus, wil ik ze toch ook hierop van toepassing brengen.
De uitgave van de W.B. is keurig verzorgd en met verschillende portretten voorzien. Vooral interessant is een facsimilé van het bordereau met, ter vergelijking, de handschriften van Dreyfus en Esterhazy daarbij, wat weinig mogelijkheid tot twijfel overlaat.
Karel Damme.
|
|