De Nieuwe Gids. Jaargang 47
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 423]
| |
Van Deventer's ‘platonische’ en ‘helleensche studiën’ door H.M. Boissevain.Evenals Dr. Willem Doorenbos op de dagschool van de dames Roodhuyzen met zijn geestige en beeldende vertellingen over de Helleensche letteren bij mij het verlangen gewekt heeft, Homeros en Aischulos in hun eigen taal te lezen, zoo hebben van Deventer's Platonische studiën in de ‘Nieuwe Gids’ mij gedrongen Platoon's werken te leeren kennen. Maar, helaas, toen ik daarop Grote's Plato ter hand nam, verdween de lichtende gestalte, die mij uit van Deventer's ‘Studiën’ was verschenen en een menigte dorre woorden bedekten het oord, waar zij zich had vertoond. Veel later pas, toen ik met moeite en groot geduld van mijn leermeesters mij een beetje Grieksch had eigen gemaakt, waagde ik mij weer in het strijdperk met den grooten woordvechter. Wel leerde ik toen Grote dankbaar te zijn voor den zorgvuldigen arbeid, waarmee hij zijn Plato voor den Engelschen lezer toegankelijk maakte, maar tevens mocht ik ónzen Deventer meer en meer waardeeren. Platoon lezen, dit zal wel iedere Platonist mij toegeven is niet: in een leunstoel bij een vroolijk knappend houtvuur onder het zachte licht van een ouderwetsche carcellamp een uurtje meedroomen van dappere ridders en verdwenen burchten, neen, het is: van helm tot spoor gewapend, zelf treden in het krijt ten aanschouwe van de opperste menschelijkheid en terwijl de projectielen op je losregenen en menige vlijmscherpe stoot door de maliënkolder dringt, stand houden en loeren op het zwakke punt of oogenblik van den geoefenden vechtersbaas; want de strijd gaat om het menschelijk levensgeluk. | |
[pagina 424]
| |
Van Deventer, nu, toont wel zijn geoefendheid met de speer in zijn schermutselingen met Buckle en diens ‘History of civilisation’ en met Frank van der Goes in zijn polemiek tegen van Eeden, en zijn stooten zijn lang niet mis, maar een Platonische dialoog besluipt hij als de befaamde kat, van wie van Alphen zegt: ‘zij ging niet heen voor zij de rat gevangen in haar klauwen had.’ In alle bewegingen en schijnaanvallen volgt van Deventer zijn tegenstander en hij geeft het niet op voor hij met ragfijne ontleding in de samenstellende deelen, zuivere aanvoeling met zijn gansche wezen en herscheppend vermogen de quintessens van de besproken dialoog als een Kanaänsche druiventros in de hand houdt. Een voorbeeld van deze werkwijze vindt de lezer al dadelijk in het eerste stuk van den bundel: ‘Platonische Studiën’, ‘de Tweede Hippias’, en in de volgende treffen telkens de heldere korte samenvattingen van ingewikkelde dialoog-periodes en duidelijke kenschetsingen van een geboden of verborgen probleem. In de ‘Helleensche Studiën’ wordt dit vermogen van ontleding en samenvatting onder andere ook gericht op de geschiedschrijvers Herodotos en Xenophoon en bij deze bewerking welt een klare vreugde op over den gemoedelijk-vriendelijk-menschelijken verteltrant van den een en de bekoorlijke persoonsbeschrijvingen van den ander. De lezer beseft het genoegen ingeleid te worden in gezelschap van vreugde bereidende onafhankelijke menschen in den vollen zin van het woord; de ontleding lijkt op een gesprek van juist volwassen kinderen over hun diepbeminde ouders en hij ondergaat de suggestie, dat het zijn taak wordt hun werk voort te zetten om de menschelijke roerselen en handelingen te verlichten en te verklaren. Mij komt het voor dat nu DijksterhuisGa naar voetnoot1) ons een baan breekt tot Platoon's wiskundige kennis en denkwijze en OldeweltGa naar voetnoot2) ons wijst op een determineerende gemoedsgesteldheid in Platoon's gevoelige ziel, de kennismaking of herlezing van van Deventer's uiteenzettingen als voorbereiding voor het waardeeren van deze jongere schrijvers een waar genoegen zal zijn. |
|