| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities. XIV.
Parodieën.
Men zegt, dat het teekenen van parodieën een geheel aparte kunst is op zichzelf.
Het schrijven van parodieën is dat zeer zeker!
Het schrijven van parodieën, van ‘snaaksche stijl-variatiën’, zooals mevrouw Laman Trip-de Beaufort ze noemt met een gelukkige woordvondst, - kan beschouwd worden als een grap en zelfs als een volkomen onschuldige grap. Kan dat óok met geteekende parodieën? Onzes inziens neen! De caricaturist kiest zich een slachtoffer, bestudeert diens zwakke punten en vermeit er zich in juist die zwakke punten naar voren te brengen, en hij doet dit, opdat de galerie lachen kan, maar wie nooit lacht, dat is de mishandelde zelf. Ja, deze uitdrukking is misschien niet kwaad: de teekenaar-parodist behandelt niet zijn sujet, hij mishandelt het. Een persoon met een grooten neus wordt enkel neus, iemand met een vooruitstekende onderlip wordt enkel onderlip. De caricaturist haalt het leelijke, het onbelangrijke, het beter-verzwegene naar voren, en legt er een boosaardigen nadruk op. Voor wien is dit van eenig nut?......
Parodieeren, caricaturiseeren is een kunst ten behoeve der vijanden van den betrokken persoon. De lach, die deze producten verwekken, is er een van Schadenfreude, van hoon. En het succes, dat ermee bereikt wordt, is op een goedkoope, gemakkelijke, dikwijls onwaardige wijze verkregen.
Maar...... ook in de parodie bestaan er graden. Er zijn gemoedelijke parodisten (zooals bijvoorbeeld Ton van Tast) wier oeuvre wel het natuurlijk resultaat schijnt van een, alles door een lachbril
| |
| |
zienden, opgewekten, goedig spottenden, rumoerig langs de dingen heenstormenden geest. Hier zit dan ook werkelijk de bedoeling vóór, om te amuseeren, om de dingen in een vermakelijk daglicht te stellen, en geen der gecaricaturiseerden zal er zich beleedigd of verontwaardigd door voelen.
Overigens is o.i. parodieeren een uit subjectieve motieven ontstane kunst: uit hekelzucht, uit animositeit, uit sarcasme, uit eenzijdige critiek, uit een te scherp en tegelijk te begrensd observatie-vermogen, - is dus dikwijls, zooals alle tendentieuse kunst ietwat bedenkelijk en onzuiver, - de groote kunstenaars, die haar hebben beoefend, niet te na gesproken!......
Hoe geheel anders staat het met de geschreven parodie. De geschreven parodie stamt uit een fijn en schrander brein, dat bovendien nog begiftigd is met een zeer subtiel onderscheidings-vermogen en een constructieve capaciteit. Om niet te spreken van de enorme en degelijke belezenheid, die de parodist moet bezitten, en de geestigheid, waarover hij dient te beschikken.
Het is eigenaardig, dat er in het stugge, ietwat harde Holland, met zijn trage, weinig lenige zwaarte-van-geest deze luchtige kunst verschillende malen beoefend is met uitstekend succes. Daar hebben we ten eerste Cornelis Veth met zijn Prikkel-idyllen; voorts moet hier genoemd worden Dop Bles, die onder den schuilnaam van Ronselaar Brevier, jarenlang in De Hofstad een Internationale Bloemlezing gaf, waarin hij, met een intrinsieke knapheid, een diep indringingsvermogen en met verbazingwekkende expressieve qualiteiten, proza en poëzie gaf, geïnspireerd op beroemde, buitenlandsche voorbeelden.
Voorts kennen wij de imitaties van F. de Sinclair, en last not least de Parodieën van mevrouw H. Laman Trip-de Beaufort.
(Al de hierboven genoemde imitaties kwamen voort uit een speelschen, oolijken geest, die, zichzelven amuseerende, ook anderen amuseeren wou; van gansch anderen aard echter, - en deze blijven hier daarom buiten beschouwing, - waren indertijd bijvoorbeeld de op Jacques Perk uitgebrachte parodieën, die men niet anders kenschetsen kan, dan als het instinctmatige verzet van de imponente middelmatigheid tegen het genie, dat verre boven haar staat.)
* * *
| |
| |
De imitaties van F. de Sinclair beslaan een geheel boekdeel; (getiteld: Een prijsvraag in de hel, dat indertijd werd uitgegeven door de firma Van Holkema en Warendorf te Amsterdam). De schrijver stelt het voor, alsof eenige auteurs, na hun verscheiden, aangeland zijn in het voorportaal van de hel, waar hun een prijsvraag te beantwoorden wordt opgegeven, om er een schets van te schrijven (de eerste prijs krijgt het beste plaatsje in de hel en zoo vervolgens) met het volgende onderwerp:
Een oude man, een jonge gade, een dochter, en een dinger, welgevallig in het oog der gade, naar de hand der dochter.
De auteurs, die deze prijsvraag heeten beantwoord te hebben, zijn Louis Couperus, Israël Querido, Jeanne Reyneke van Stuwe, Felix Timmermans, G. van Hulzen, J.H. Speenhoff en M.J. Brusse. Elk van hen heeft op zijn wijze de opgave uitgewerkt (Speenhoff in dichtmaat). Van elken schrijver werden de meest karakteristieke eigenschappen in dit werk naar voren gebracht, en men moet erkennen, dat F. de Sinclair met meesterschap zijn materiaal heeft behandeld, en dat deze beelden waarlijk zijn geboetseerd d'après nature.
Om met succes in dit imitatieve genre te kunnen slagen, moet men zelf een literair artiest wezen en zichzelf volkomen onder contrôle hebben. Want heeft men dit niet, en laat men dus onbeheerscht zijn pen maar gaan, dan komt er niets van het procédé terecht. Knapheid, smaak, bezinning en intelligentie zijn voor den imitator eerste vereischten.
Imitation is the highest form of flattery, zegt het Engelsche spreekwoord, en ofschoon natuurlijk niet in bovengenoemden zin bedoeld, kunnen wij het ook zéér stellig op het hier voorafgaande van toepassing brengen. Want, geïmiteerd te worden, zooals de Sinclair het deed en zooals ook thans werd gedaan door mevrouw Laman Trip, bewijst, dat de geïmiteerden origineel en karakteristiek genoeg waren, om te kunnen worden nagevolgd, en in hun werk een uitgesproken, oorspronkelijke individualiteit vertoonden!......
In de ‘snaaksche stijl-variatiën’ van mevrouw Laman Trip-de Beaufort (verschenen bij C.A. van Dishoeck te Bussum) gaat de geestige schrijfster aldus te werk.
Zij kiest zich een thema en laat dit door verschillende auteurs, elk op zijne of hare wijze, behandelen. Zij begint met:
| |
| |
De dominee van Urk moest op Schokland gaan preeken,
Maar door het razen van de zee had hij zijn tekst vergeten.
en doet deze regelen dan quasi vertolken door Vondel, door Rhijnvis Feith en door Augusta de Wit (des noms bien étonnés de se trouver ensemble!) maar de manier, waarop mevrouw Laman Trip het doet, is wezenlijk allemachtig aardig. Wij krijgen een kort, pittig hekelvers in den trant van Vondel, een wijdloopige, gevoelerige beschouwing van Feith en een modern, pittoresk stuk proza à la Augusta de Wit.
Dan zijn wij in het Mauritshuis bij Rembrandt's David en Saul, en hooren hoe dit schilderstuk becommentarieerd wordt door een paar personen van Frans Coenen en door Flierefluiter en Merijntje Gijsen. Volgt:
Moriaantje, zwart als roet......
als Moriânicos dichterlijk geïnterpreteerd naar Couperus, als Morrejan ruig verbeeld naar Querido; en ten slotte krijgen we een reeks plastieken van:
Jan, mijne man, wou ruiter worden......
in den geest van Hieronymus van Alphen, van Lodewijk van Deyssel, van Ary Prins, van Arthur van Schendel, van Dirk Coster, van Henriëtte Roland Holst, van Ina Boudier-Bakker, van Jan Greshoff en van Jo van Ammers-Küller.
Natuurlijk is de eene parodie wel eens wat beter geslaagd dan de andere, maar over het algemeen moet worden erkend, dat mevr. Laman Trip een gelukkige keuze heeft gedaan, en meestal in haar opzet volkomen is geslaagd. Haar bedoeling is geweest, zich een onschuldige scherts te veroorloven, en het komt ons voor, dat de behandelde auteurs zelf, voor zoover nog in leven, in deze imitaties evenveel schik zullen hebben als het lezende publiek. Met een lachend gezicht reikt de schrijfster ons een ruiker kunstbloemen over, waarin echte ‘kinderen Flora's’ op bedriegelijk-natuurlijke wijze zijn geïmiteerd, als producten van een vlotten, vaardigen, goed-observeerenden, en scherp-van-geheugen-zijnden geest, - en het publiek kan niet beter doen dan deze goed-gelukte grap eveneens met een lachend gezicht te aanvaarden!......
N.G.
| |
| |
| |
Theo en Vincent van Gogh.
Alles om, van en aan een beroemd man is belangrijk, - en nu de bij zijn leven zoo doodarme en diep-ongelukkige Vincent na zijn sterven zóó wereldberoemd is geworden, dat zelfs zijn werk wordt nagemaakt, - nu verlangt het publiek met gretigheid, alles wat met hem in verband staat, te leeren kennen. Een interessante man, die Vincent! on comprend toujours l'artiste après sa mort, en het is zoo onderhoudend en verkwikkend, te lezen, hoe een groot kunstenaar geworsteld heeft met ziekte en gebrek en rampzaligheid! Dat schijnt nu eenmaal het lot van de, door de Muzen begenadigden, dat hun tocht door het leven er eene door spitsroeden is, en dat zij dikwijls failliet gaan, of op 80-jarigen leeftijd provoost aan de bank van leening moeten worden, of eindigen in een ziekenhuis of sterven op stroo. Wat kan men er aan doen! C'est la vie. De bij hun leven gesteenigden (Shelley, Verlaine) gaven aan de menscheen schat van schoonheid, waarvan het eene geslacht na het andere in verrukking geniet, - en vindt de kunstenaar niet altijd de belooning in zichzelf?......
Door de goede zorgen van de Wereldbibliotheek, die de drie deelen brieven van Vincent aan zijn broeder Theo uitgaf, zijn thans ook de brieven van Theo aan Vincent verschenen. Ter completeering zeer belangrijk, en ook op zichzelf, om de groote en warme liefde, die er heeft bestaan tusschen deze beide broers. Ze zijn ontroerend van menschelijkheid, deze epistels, en men kan ze niet zonder aandoening lezen.
Johanna, de vrouw van Theo, vereenigt haar genegenheid met die van haar man, en ze schrijft ook aan Vincent de hartelijkste brieven. Na haar dood in 1925, kwam de correspondentie in handen van haar zoon Vincent, die ze thans heeft uitgegeven, en voorzien van een notitie over zijn moeder, die deze kloeke, verstandig-gevoelige vrouw alle eer aandoet.
Ikzelve heb mevrouw van Gogh-Bonger (toen nog mevrouw van Gogh, later hertrouwde zij met Johan Cohen Gosschalk, schilder en kunstcriticus) persoonlijk gekend en haar mooi en flink karakter leeren bewonderen en waardeeren, gedurende een verblijf te haren huize op Villa Helma in de Koningslaan te Bussum. Aan deze dagen heb ik de prettigste herinneringen behouden. Mevr. van Gogh stond
| |
| |
aan het hoofd van een pension en wist haar gasten werkelijk een tehuis aan te bieden. En tegelijkertijd was zij voor haar zoontje de liefste en zorgzaamste moeder, terwijl zij zoodanig met haar tijd wist te tooveren, dat zij haar lectuur kon bijhouden en jarenlang het feuilleton in De Kroniek van P.L. Tak verzorgde, en dit alles op voortreffelijke wijze deed. De korte verhalen vertaalde zij uit het Fransch, Duitsch of Engelsch, en zij deed dit op een wijze, die bewees, dat zij volkomen haar talen beheerschte. Zij schaakte goed, bezat een algemeene ontwikkeling, en toonde zich in alles de vrouw, die de menschen en het leven heeft leeren kennen, doch daardoor haar eigen geestkracht heeft voelen verhoogen en ruim en fijn van inzicht en begrip is geworden. Vooràl de opgewektheid van haar temperament, haar nooit-bij-de-pakken neerzitten, haar energieke voortvarendheid, haar veerkrachtige, goedgehumeurde gemoedelijkheid deed zoo weldadig aan.
En zeer stellig verdient het, dat in deze editie een, (zeer goed!) portret van haar verschijnt, want (men merkt het uit deze brieven) sinds het begin van haar huwelijk heeft zij voor den naam van Vincent geijverd en gewerkt. Villa Helma hing vol van de werken van den te-laat beroemden schilder, en jaren lang is zij bezig geweest met het uitzoeken en rangschikken der brieven van Vincent. Alle proeven corrigeerde zij, ook die van de Duitsche uitgave, en haar illusie was, ook een Engelsche uitgave te bezorgen. Zij had, toen zij stierf, 265 brieven in het Engelsch vertaald!
Na het overlijden van haar man (haar huwelijk had haar nauwelijks twee jaren van onverdeeld geluk gegund) verliet zij Parijs, om zich te Bussum te vestigen, en aldaar te voorzien in het levensonderhoud van haar en haar kind, met ‘quelques meubles’ en een groot aantal schilderstukken. (Een typische bizonderheid is de volgende. In haar serre had zij een groot gebrandschilderd raam laten plaatsen, een herder met schapen voorstellende. Aan één kant was dit kostbare raam defect, en lachend vertelde zij mij: ‘Bij mijn verhuizing naar Holland heb ik alles zelf ingepakt, behalve dit raam; dat durfde ik niet zelf te doen en droeg het op aan een emballeur, en het eenige wat onderweg schade leed, is juist dit raam geweest!’)
‘Quoique ma mère fût très occupée par les soins de son ménage, mes souvenirs d'enfance me la présentent entièrement dévouée à
| |
| |
moi. Elle arrangeait ses journées de sorte que pendant l'après midi elle trouvait le temps pour s'occuper de moi. Je n'aurais pu désirer de meilleure maison maternelle et de jeunesse plus heureuse.’
Zijn deze woorden van den zoon niet een schoone getuigenis voor de vrouw, die voor haar kind en voor den naam, dien hij droeg heeft gewerkt, zoo lang haar het leven was gegund?......
Deze brieven staan vol interessante bizonderheden over verschillende personen, meest schilders, en hun uitspraken; over Theo's gelukkig bestaan met zijn jonge vrouw, en natuurlijk met allerlei details over het leven van Vincent. Allen, die belang in dezen stellen, zullen dit boek (met portretten versierd) willen bezitten,
Met een curieuse critiek van den ouden Israëls over het werk van Vincent van Gogh zullen wij besluiten. In haar dagboek schrijft mevrouw van Gogh:
Avec de l'interêt j'écoutais l'opinion du vieux Israëls; il y avait des tableaux qu'il trouvait beau. Mais il dit, qu'il faut distinguer entre les choses qui se prêtent à être peintes et celles qui ne s'y prêtent pas.
Jeanne Reyneke van Stuwe.
|
|