| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De Fransche schrijfster Colette in haar leven en werk
(Vervolg van blz. 110.)
L'envers du Music Hall.
De ondervindingen, beschouwingen, kennismakingen, die Madame Colette, gedurende de jaren, dat zij optrad in café chantants (apropos, café chantant is geen Fransch, het is een ‘Hollandsch’ woord, evenals sousterrain voor sous-sol en flux de bouche voor flux de paroles. In Frankrijk zegt men nooit anders dan café concert, bij afkomstig ‘caf'conc’, of.... music hall) opdeed, bemijmende of ondervond, heeft zij neergelegd in een belangrijken bundel: L'envers du Music Hall.
De keerzijde van deze inrichting blijkt wèl minder eclatant en entraînant, wèl minder vroolijk en glanzend te zijn, dan wat de toevallige bezoeker, gemakkelijk gezeten in zijn fauteuil, op het tooneel voor oogen krijgt.
De twee eerste qualiteiten, die aan elken schrijver eigen moeten zijn: observatievermogen en plastische kracht, bezit Colette in hooge mate. Met haar fijnen blik, haar scherpzinnige intelligentie, neemt zij alles wáár, en haar gevoel helpt haar, van alles wat zij heeft opgemerkt, een suggestieve uitbeelding te geven.
Aan haar observaties geeft zij vorm en gestalte, en het is, als trokken zij ons in levenden lijve voorbij: de ‘nummers’, de koormeisjes, de kleedsters, en de gedresseerde dieren.... Zonder eenige sentimentaliteit, zonder overdrijving, in sobere woorden, beeldt Colette haar confraters en confrateressen voor ons uit: en ofschoon zij hen niet bemedelijdt met luidruchtige uitingen,
| |
| |
men voelt haar mededoogende sympathie voortdurend, en dááraan ontleenen deze korte beschrijvingen, (want het zijn meer beschrijvingen dan schetsen met een pointe en een intrige) hun indringende kracht.
Overwerkt, oververmoeid, en tegelijk ondervoed, zijn de meeste van deze typen. Zij leiden een bestaan, dat menig arbeider van den tegenwoordigen tijd, met al zijn voorrechten en verzekeringen, zijn hooge loonen en zijn overvloed van vrijen tijd, niet ‘menschwaardig’ zou noemen.
Helaas, deze klasse van lieden behoort niet tot het proletariaat, dat beschermd behoort te worden en in al zijn eischen toegegeven, dat, ofschoon het, uit den aard der zaak, stevig genoeg van lijf en leden is, om met hun gespierde knuisten elken ‘kappetalist’ succesvol te lijf te gaan, volgens Henriëtte Roland Holst-van der Schalk gewapend worden moet!.... Het proletariaat, dat zich thans verheugen mag in ouderdomsverzekering en algemeen kiesrecht, in woningwetten en ziektewetten en ongevallenverzekering, om niet te spreken van hun reuzeloonen. Och, neen, de music-hall-menschen zijn ‘maar’ artiesten, met een beetje kunstzinnigheid en een beetje ontwikkeling, - nuttelooze sujetten, die niet kunnen hakken en houwen en beuken en bouwen, die alléén maar een weinig bijdragen tot verhooging van het algemeene levensgenoegen, - (óók van het proletariaat, dat 's Zondags, zooals Colette vertelt, als het even wachten moet tusschen de nummers, met hielen en stokken stampt en met sinaasappelen gooit.) Overbodige schepselen dus, met wie men geen consideratie te hebben behoeft, die gerust te weinig mogen eten en te weinig slapen, gerust zich mogen overwerken op repetities en uitvoeringen.... Colette laat ons voelen, welke ongelukkige wezens degenen zijn, die optreden in het café chantant. Een miserable processie laat zij voorbijtrekken aan onze oogen, - ‘kunstenaars’, die op de grens van ‘kunstenmakers’ staan, wier talent niet groot genoeg is, om ‘naam’ te maken, en die een poover bestaantje leiden op 's levens donkeren achtergrond. Mimes, danseurs en danseressen, zangers en zangeressen.... met honger in hun oogen, hun stemmen, hun gebaar.... Arme menschen, wier lichaamskracht niet gedoogt, dat zij metselen en hameren, wier ‘stand’ niet toelaat, dat zij arbeider worden in een fabriek; die ter wereld
| |
| |
kwamen met een bescheiden aanleg voor tooneel, zang en dans, en die van hun gaven trachten te leven.... zij leven, ja.... aber fragt mir nur nicht wie....
Colette, in haar menschelijk medelijden, ziet de van uitputting verbleekte wangen, de paarse kringen onder de oogen, zij ziet de onveerkrachige houdingen, het slappe ineenzijgen, als van een dier, aan wie een te zware last is opgelegd. Zij ziet het overvloedige zweet der te groote inspanning parelen op de voorhoofden, zij hoort den steunenden adem, zij speurt bij degenen, die haar kameraden zijn, het gebrek, het onvervulde verlangen, den honger en den dorst, de koude, de weerloosheid....
Maar daar zij een artieste is pur sang, hoedt Colette er zich wel voor, een tendenz-boek te schrijven. Zij houdt zich streng aan het voorschrift: Bilde, Künstler, rede nicht. Inderdaad, zij beeldt. Zij houdt zich niet op met lange redevoeringen, waarin zij aantoonen en bewijsvoeren wil. Zij laat eenvoudig de dingen zien, zooals zij zijn, en dit doet zij meesterlijk.
Meesterlijk? waarom? Omdat zij meestal maar enkele woorden noodig heeft, om een persoon, een omgeving, een situatie te creëeren. L'envers du Music Hall bevat in 245 blz. niet minder dan 26 kleine opstellen, maar elk van deze geeft een indruk, is de weergave van een gesprek, een toestand, een ondervinding, een persoonlijkheid, een levensgeval.
Korte filmpjes zijn het, die ons voorbij glijden in een ononderbroken reeks; maar die allen de beoogde impressie nalaten; en wat het publiek niet ziet, dat gekomen is om te kijken en zich te amuseeren, dat zien wij, het lezerspubliek, met de oogen en de ooren en het weten van Colette, de schrijfster:
Le public, prostré, invisible dans la salle éteinte, ne verra rien de ce qu'il doit ignorer; le halètement rapide qui dessèche nos poumons, l'eau qui nous inonde, et noircit la soie de nos costumes, la moustache de sueur et de poudre collée, qui virilise si mal à propos ma levre supérieure; il ne verra pas, dans le visage exténué de son comique favori, le regard égaré, enragé, l'envie de mordre; il ne devinera pas, surtout, qu'une horreur nerveuse me soulève, à ne rencontrer, à ne palper que des mains, des bras, des joues, des nuques mouillées, des verres poissées, des mouchoirs en éponges molles.... Et moi-même....’
| |
| |
Le rideau tombé, nous nous séparons vite comme honteux.... pauvre troupeau fumant que nous sommes....
Nous nous hâtons vers la rue, aspirant au soir sec et poussiéreux, vers l'illusion de la fraîcheur, que verse une lune déjà haute, épanouie, chaude et dédorée....
| |
La Vagabonde.
Behalve in L'envers du Music Hall heeft Colette haar ondervindingen van het theaterleven neergelegd in den roman La Vagebonde, waarvan ik de.... 38e editie bezit, en daar deze reeds in 1910 verscheen, zal dit getal nog wel zeer verhoogd zijn geworden!
Colette bezit een natuurlijk, want aangeboren schrijfsterstalent, en daarom zijn haar eenvoudigste verhalen zoo boeiend, haar simpelste opmerkingen zoo captivant. Het is niet zoozeer wát zij zegt, als de manier waaròp zij het zegt, - want Colette heeft een zeer uitgesproken individualiteit, en bovendien een heel eigen, persoonlijk, origineel talent.
In La Vagebonde heet zij ons de geschiedenis te vertellen van Renée Taillandy, de gescheiden echtgenoote van Adolphe Taillandy, den schilder, die in zijn leven van den leugen een culte maakte, en, die, nevens zijn vrouw, nog een geheel leger andere geliefden bezat.
En, zooals de schrijfster opmerkt: men kan leven met verdriet (ça vous tient compagnie, - zooals zij een vrouwtje in L'envers du Music Hall laat zeggen); men went aan chronische maagpijn, aan chronische kiespijn, maar men went nooit aan chronische jaloezie.
Er moest een einde aan komen. En er kwam een einde aan, na een achtjarig huwelijk. En ‘Renée Taillandy’ werd werkzaam in een Music Hall.
Is het erg stoutmoedig, om Renée, in vele opzichten te vereenzelvigen met.... Colette? De ikvorm van den roman geeft nog méer aanleiding, om, bij de lectuur, ons te verbeelden, dat Colette-zelf hier aan het woord is.
Het zal met dit boek wel wezen, zooals met zooveel andere gevallen: een neus van werkelijkheid op een gezicht van fantasie. Natuurlijk gelooven wij niet, dat Renée's ondervindingen vol- | |
| |
komen identiek zijn aan die van Colette, - maar het leven, dat Colette leidde, na haar scheiding, moet wel heel veel overeenkomst hebben gehad met dat van de fictieve Renée.
Kan het anders? Legt niet ieder auteur een deel van zichzelf in zijn werk? En wij vermoeden, dat het deel van Colette, uitgedrukt in La Vagabonde tamelijk groot moet zijn.
Het verhaal begint, dat Renée in haar kleedkamer zich schminkt vóor haar optreden. In den spiegel ziet zij een vreemd gezicht, dat haar aankijkt, en zij vraagt zich af, of het beeld in het glas, evenals zij de mogelijkheid verwacht, dat het Toeval een ander gelaat zal plaatsen tusschen deze beide gezichten....?
Zij gelooft aan het toeval, zij gelooft aan het avontuur:
A chaque désespoir je n'attends plus ma fin, mais bien l'aventure, le petit miracle banal, qui renoue, chaînon étincelant, le collier de mes jours....
Inderdaad, een soort van avontuur begint; een jonge man verschijnt, die haar zijn hulde betuigen wil, maar, als zoovele malen, weinig geïnteresseerd, wijst zij hem de deur. En keert terug naar haar étage, alleen, zooals altijd alleen.
En toch. Hoezeer drukt haar de eenzaamheid. En ziehier, hoe Colette in één uitdrukking, het gevoel van isolement, van onwezenlijkheid omgrijpt:
‘Ma maison elle-même, toute seule dans la rue a ‘l'air que ce n'est pas vrai’.
Is het niet voortreffelijk? O, dit leven, het schijnt zoo onwerkelijk, zoo doorzichtig, zoo ongrijpbaar-ijl, alsof het niet waar is, alsof zij het leven niet leeft....
Alleen, denkt zij. Ik ben alleen.
Me voilà donc, telle que je suis! Seule, seule, et pour la vie entière sans doute. Déjà seule! C'est bien tôt!....
Zonder twijfel worden hier door Colette Colette's eigen gedachten en gevoelens uitgedrukt, toen zij even dertig jaren oud was. In waarschijnlijk volkomen oprechtheid, geloofde zij toen steeds alleen te zullen blijven. Het ‘Toeval’ heeft haar echter nog veel, heel veel gegund. Wij weten, hoe zij later hertrouwde met Henri de Jouvenel, en dat zij een dochtertje kreeg, en dat ook na de verbreking van dit tweede huwelijk, de liefde haar meermalen genaderd is. Zij zelve vertelde immers, dat in
| |
| |
Léa (Chéri) veel van haarzelve schuilt, en in L'aube du jour vertelt zij geheel, een stuk harer eigen geschiedenis.
Maar zoover zijn we nog niet.
Renée peinst een paar bladzijden over haar eenzaamheid en zegt dan opeens:
- Si tu vis toute seule, m'a dit Brague (een collega en vriend, die haar, in haar carrière met alles helpt, en haar ook soms duchtig de waarheid zegt) c'est parce que tu le veux bien, n'est-ce pas?
En dan zegt zij, met een zucht:
Certes, je le veux bien, et même je le veux, - tout court. Seulement, voilà.... il y a des jours, ou la solitude, pour un être de mon âge, est un vin grisant, qui vous saôule de liberté, et d'autres jours où c'est un poison qui vous jette la tête aux murs....
Zij went weliswaar aan haar eenzaamheid, en tracht die niet meer te vullen met haar eigen stem, door te praten met haar hond, tegen het vuur, of met haar beeld in den spiegel.... Zij mijmert nu maar stil voor zich heen, en overdenkt haar leven.
Zij was een schrijfster.... en schrijft nu niet meer. Wás zij dan wel een schrijfster? wordt er van haar gezegd. Oók wordt er van haar gezegd, dat zij ‘fait du théâtre’, - maar nimmer noemt men haar een actrice. Is zij dan wel een actrice? (Men weet, dat Colette het optreden later geheel heeft laten varen.)
Waarom ben ik in de oogen van het publiek en van mijn kennissen, geen ‘echte’ actrice, vraagt zij. Is het een ‘refus poli de me donner un grade dans cette carrière que j'ai pourtant choisie’....
Schrijven.... al doet zij het op het oogenblik niet, - zij houdt ervan, o! hoe duidelijk blijkt dat, door de wijze, waarop zij de gewaarwordingen van een auteur beschrijft! Zij vertelt, hoe zij zit voor het witte blad papier, waar doorheen de zwarte schriftteekens hun schaduwen al schijnen te laten dóórschemeren, hoe zij wègraakt in een andere wereld, waar waarheid en droomen één en hetzelfde zijn, en het overgegeven schrijven eindelijk, noemt zij, - (prachtig!) une bienheureuse mort....
Maar thans, mismoedig, waant zij, dat de weg, dien zij nu betreedt, noch leidt naar den roem, noch naar den rijkdom, en ook niet naar de liefde....
| |
| |
En dan zegt zij weer, - en hoe fijn ook deze opmerking: Geen enkele weg leidt naar de liefde. Rien ne mène, - je le sais, - à l'amour. C'est lui qui se jette en travers de notre route. Il la barre à jamais.... ou, s'il la quitte, laisse le chemin rompu, effondré....
Ja, ontredderd blijft men achter, op den levensweg, als de liefde voorbij is gegaan. Maar, merkt zij op, geloof niet, dat men dan zoo spoedig sterft van smart. Mourir de chagrin? Haal maar eens sceptisch de schouders op, als ge hoort, dat een vrouw van verdriet is gestorven. Een vrouw, c'est une bête si solide, si dure à tuer! En meestal zal een verlaten vrouw haar trots voelen ontwaken, en, door haar trots, zal zij haar zenuwen voelen stalen, en allerlei krachten en qualiteiten worden in haar wakker, zoodat zij een completer, sterker en energieker mensch is dan voorheen!....
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|