| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities. XIII.
Hoe het moet worden gedaan. II.
Onder dezen titel plaatsten wij in de Januari-aflevering van De Nieuwe Gids een beschouwing over het boek van den heer Khouw Bian Tie, dien wij als voorbeeld stelden van ‘hoe het moet worden gedaan’, namelijk: letterkundige geschiedenis schrijven.
Als eerste voorwaarde stelden wij toen den eisch, dat de werken, waarover een criticus verlangt te schrijven, ook door dezen zouden worden gelezen.
En ziehier nu de tweede en vermeerderde druk verschenen van Stroomingen en Gestalten, een literatuur-geschiedenis, waarin zeven eeuwen letterkunde worden weerspiegeld, geschreven door Dr. K.H. de Raaf en Dr. J.J. Griss, en welk boek, dat men een standaard-studieboek zou kunnen noemen, wederom een voorbeeld is van ‘hoe het moet worden gedaan’.
De samenstellers, beiden leeraar H.B.S., waren uit den aard der zaak de meest bevoegden voor hun taak. En de wijze, waarop zij deze hebben vervuld, bewijst, hoe volkomen zij de verantwoordelijkheid voelden, van wat hun door henzelven was opgelegd. Groote ernst, groote liefde, groote toewijding heeft hen bezield, en daarom is het resultaat van hun gezamenlijken arbeid zoo betrouwbaar en zoo waardevol.
Men voelt bij de lectuur voortdurend, dat hier menschen aan het woord zijn, die slechts oordeelen na grondig onderzoek en rijpelijk nadenken. Zij hebben tijd noch moeite geschuwd, om hun stof degelijk meester te worden, en alles, wat er mee in
| |
| |
verband stond, hebben zij door en door bestudeerd, zoodat hun arbeid ook blijk geeft van een ontzaglijke belezenheid.
In dit werk vindt men een overzicht van zeven eeuwen, waarin de leidende geestelijke stroomingen gedurende dat tijdsverloop behandeld, en verschillende cultuurverschijnselen onderzocht en verklaard worden. En van de in dit boek opgenomen auteurs krijgen wij, van de voornaamsten eenige details uit hun leven en een karakteristiek van hun oeuvre.
Stroomingen en gestalten, - was een beter titel denkbaar?...
Voor de literatuur na 1914 hebben de schrijvers de medewerking ingeroepen van een der jongsten, Dr. N.A. Donkersloot, - al weder een bewijs, hoe volstrekt serieus zij de samenstelling van hun werk hebben opgevat; immers, zij dachten, dat een, midden onder hen levende, streven en bereiken der allerjongsten het beste zou begrijpen.
Iedereen, die belang stelt in letterkunde, en dit zijn toch zeker méér personen, dan de leerlingen van inrichtingen voor middelbaar en hooger onderwijs (aan wie belangstelling voor dit ‘vak’ tot een verplichting gerekend wordt) moesten dit boek aanschaffen en het bij de hand houden, om er telkens eens in te kunnen lezen, of iets in na te slaan. En door een gestadig zich in deze Fundgrube te verdiepen, zal men zich hoe langer hoe meer gaan interesseeren voor de literatuur, die maar niet een aardig kunstje is of een tijdverdrijf, maar, men kan dit gerust zeggen, de basis van de geheele moderne beschaving.
Het is door de literatuur, dat het leven door alle tijden heen bestendigd wordt, - want de literatuur is de weerspiegeling van het menschenbestaan en van het heele wereldgebeuren.
Zeven eeuwen. Het was geen kleinigheid om dezen tijdsduur te omvâmen, en uit te leggen als een geestelijke landkaart, waarop de bekwame, energieke, inzichtsvolle topografen diepten en hoogten nauwkeurig hebben aangegeven. We kunnen ons nauwelijks begrijpen, nu het resultaat in al zijn glorie voor ons ligt, hoeveel geduld, hoeveel studie, hoeveel arbeid aan dit werk moet ten koste zijn gelegd. En men krijgt respect voor de ondernemers, die, zich geestelijk capabel voelende, om gidsen en leiders
| |
| |
te kunnen zijn, hun grootsche taak ook ten einde toe, met dezelfde objectiviteit, dezelfde beheersching, hetzelfde entrain hebben ten uitvoer gebracht.
Een overzicht van het register, toont ons, hoe bewonderenswaardig volledig dit interessante studieboek moet worden genoemd, dat veel meer geeft, dan oppervlakkige beschouwingen; de schrijvers hebben zich zorgvuldig ertegen behoed, subjectief te zijn, en, hoe persoonlijk zij ook in hunne opinies zijn, hun uitspraken zijn altijd zóo, dat ze, als strikt rechtvaardig, zuiver en objectief kunnen worden aanvaard.
Op bladzijde 481 hekelt Dr. K.H. de Raaf het ‘gedachteloos napraten zonder een spoor van zelfstandig onderzoek, - een onuitroeibaar euvel bij literaire waardeering en zoogenaamde kritiek.’ Ook wij zijn daar steeds tegen opgekomen met alle kracht, die in ons is, en het doet goed een gezaghebbend criticus ons inzicht in deze te zien ondersteunen!...
Wij hebben dit boek nauwkeurig nagelezen en kunnen het met oordeelen, opvattingen en beslissingen der schrijvers vrijwel overal eens zijn. Hun critiek is volstrekt eerlijk, onbevangen, en toch individueel, en een dergelijke manier van doceeren, namelijk uitgaande van kennis, degelijke overweging en diep onderzoek, is de eenige, waarop men kan boeien en suggereeren, en een blijvenden indruk nalaten.
Een kleine vergissing zij hier even recht-gezet.
Op blz. 210 der Stroomingen lezen wij, dat ook Willem Kloos zou behoord hebben tot de bezoekers der literaire avonden, welke Prof. J.A. Alberdingk Thijm Dinsdagavonds voor oudere en jongere minnaars der poëzie te zijnen huize gaf. Willem Kloos heeft echter nimmer een dergelijke bijeenkomst bezocht.
‘Eén der leden van den kring was Willem Warner van Lennep. Deze had van Keats' Hyperion een zeer verdienstelijke vertaling gemaakt, die daar gelezen en besproken werd’, schrijft Dr. Griss. En hij gaat voort:
‘Nog meer genoten zij echter (dus ook Willem Kloos) van van Lenneps opmerkingen over de schoonheid van klank en rhythme in Keats' meesterwerk, over den rijkdom van zijn beelden en de schilderende kracht van zijn taal, kortom, over het ware wezen van de poëzie’. En dan trekt Dr. Griss de
| |
| |
volgende conclusie, die dus evenwel niet op Willem Kloos kan slaan:
‘Dat het gehoorde ingang vond en tot eigen schepping opwekte, bewijzen Kloos' dramatische fragmenten van Rhodopis en Sappho, benevens zijn onvoltooide Okeanos...’
Hoe Willem Kloos er toe kwam, Duitsche verzen te schrijven (zie blz. 476) heeft hij uitvoerig verhaald in De Nieuwe Gids (o.a. April 1931); het was na de groote ontroering, die de zelfmoord van een jongen vriend hem veroorzaakte, waardoor zijn diepste binnenste werd omgewoeld, en hij zich uitte in poëzie, - in Duitsche poëzie, wat, in verband met Willem Kloos' Duitsche afkomst (men zie Nov. afl. N.G. 1931; waarin genealogische bizonderheden voorkomen over het geslacht Kloos, benevens een afbeelding van het stamhuis te Oberwiddersheim) wel zeer merkwaardig is.
Nevens de literatuurgeschiedenis, die men Stroomingen en Gestalten heeft genoemd, hebben de samenstellers drie deelen bloemlezing uitgegeven, die allen reeds een derden druk beleefden: van 1200 tot 1700; van 1700-1880; van 1880 tot 1930, welke anthologieën eveneens bij de firma W.L. en J. Brusse te Rotterdam zijn uitgegeven, gelijk deze tweede druk der Zeven Eeuwen.
Er is misschien geen moeilijker opgave dan een bloemlezing of leesboek voor de jeugd te maken. Als ik mij de boeken herinner, zooals die door mij op de Lagere School, en later op de H.B.S. voor meisjes werden gebruikt, en welke boeken mij zeer interesseerden, omdat ik, leesbegeerig, ze allen achter elkaar las, dan moet ik mij dikwijls verbazen over de keuze der bloemlezers.
Zoo herinner ik mij, dat, als geschikte lectuur voor tien- of twaalfjarigen, (toen ik dien leeftijd had) geoordeeld werd b.v. een, van Victor Hugo vertaald stuk, dat heette: De dood in het drijfzand. Ik beken, dat ik zeer onder den indruk ben geweest van deze suggestieve beschrijving, die zelfs niet voor ons land het nut eener waarschuwing kon hebben, daar drijfzand niet voorkomt op onze kusten. De schildering hoe een ongelukkige langzaam wordt opgezogen, en zich niet verweren kan, totdat één hand nog ten slotte ópsteekt, ‘kramptrekt en verdwijnt’,
| |
| |
vind ik, eerlijk gezegd, een horreur, en vergis ik mij niet, dan komt dit stuk thans nog in leesboeken der Lagere School voor. Een ander verhaal, dat met het genoemde op één lijn van griezeligheid staat, was Haafner's Gevecht van een tijger met een wilden buffel. Buitengewoon vervelend kwam mij de toespraak van Antonius uit Julius Cesar voor, met het telkens herhaalde: Want Brutus is een achtenswaardig man, - waarvan ik de portée natuurlijk niet begreep. Op hetzelfde niveau van verveling stond voor mij het fragment uit de Genestet's Sint Nicolaasavond, (dat ik met de meeste belangstelling ging lezen, omdat het onderwerp mij uit den aard der zaak zeer interesseerde, maar het viel mij als kind bitter tegen) en het fragment uit Vosmaer's Londinias, waarvan ik toen onmogelijk beseffen kon, waarom dit dichtstuk zoo aardig is.
En zoo is er meer. Laten we ons gelukkig prijzen met dezen boekengids, die onze jeugd leert den weg te vinden in het overgroote aantal auteurs, dat zeven eeuwen hebben voortgebracht, en hun den weg wijst om te genieten van al het schoone, belangwekkende en karakteristieke, dat dichters en schrijvers aan Holland hebben geschonken.
Jeanne Reyneke van Stuwe.
| |
Op bezoek bij mensch en dier.
Te allen tijde hebben er menschen bestaan, die het onmogelijk konden uithouden ‘in het hoekje van den haard’, in wier hersenen en bloed en zenuwen de drang prikkelde naar opener luchten, wijder horizonnen, die het niet konden bestaan als Jan Salie prettig te berusten in het Ewige Einerlei, maar die, gelijk Jan Courage ‘het want kozen’. Menschen, die de grenzen van het eigen land te nauw vonden, en de geheele wereld namen tot hun terrein, - die moesten gehoor geven aan de call of the wild.
Mannen, met dezen aangeboren aard, leverden het grootste contingent aan zeevarende lieden, oorlogscorrespondenten, reizende journalisten, ontdekkingsreizigers, Pool-onderzoekers, bergbeklimmers en dergelijke. Bij vele jongens zit de avonturen- | |
| |
lust in het gestel, en telkens leest men van knapen, die het ouderlijk huis zijn ontvlucht, en zwervende, of verborgen op een schip worden aangetroffen.
Dat vrouwen dezen aanleg vertoonen komt veel zeldzamer voor! En de namen van hen, die het vraagstuk durfden bestaan, zich te scharen in de rijen der ontdekkingsreizigers blijven dan ook met sterke teekens in de herinnering gegrift. We denken hier aan freule Alexandrine Tinne, die haar ondernemingszin met den dood heeft moeten bekoopen, en wier ondervindingen indertijd zijn neergelegd in den roman van freule von Kellner (de vriendin van Betsy Perk) Schipbreuk in de Haven, waarin zij de tochten dezer wereldreizigster beschrijft, en hoe deze in Afrika werd vermoord.
Ook in onze dagen kennen wij in Nederland een onversaagde vrouw, mevrouw Jenny Visser-Hooft, die tot driemalen toe haar echtgenoot vergezelde ter exploratie van het Karakorumgebergte.
En thans is er een boek verschenen (bij de firma Tjeenk Willink te Haarlem) waarin twee koene, krachtige jonge vrouwen het interessante relaas doen, hoe zij, zonder bizondere geldmiddelen, zonder hulp van gidsen of beschermers, moederziel met haar beiden alleen, het hebben bestaan om dwars door Amerika te trekken, met de eenvoudigste hulpmiddelen, in een kleine auto, moedig het hoofd biedend aan alle gevaren, - worstelend en overwinnend. Hoe zij gingen ‘op bezoek bij mensch en dier’, hoe zij haar kost ophaalden, en hoe zij het hoofd boden aan haast onoverkomelijke moeilijkheden.
Het zijn de dames P. en C. Arntzenius, die reeds van hun reizen vertelden in verschillende lezingen; en velen, die daarvan genoten, en de kloeke reizigsters bewonderden en... benijdden misschien, - kunnen thans rustig genieten van al het belangwekkende, dat de tweelingzusters hebben beleefd, dat zij beschreven in hun dagboeken, en vasthielden voor de toekomst met behulp van een camera, die hun de verhalen rijkelijk kon doen illustreeren.
Dit is een boek voor oud en jong. Veel kunnen wij er uit leeren, omdat wij, op zoo'n levendige, prettige en gemakkelijke wijze in aanraking worden gebracht, met alle mogelijke dieren,
| |
| |
en kennis maken met allerlei volksstammen. De hinderpalen, die de jonge dames op hun weg vonden, leken dikwijls onoverkomelijk, met alle menschelijke tegenslagen hadden zij te kampen; ziekte, diefstal, bijna broodsgebrek, onbegaanbaarheid der wegen (eens moesten zij met tinnen borden twee geulen voor hun auto maken in het dikke zand!), maar moedig hielden zij vol met ontembare energie; geen enkelen arbeid schuwden zij; zij gaven lezingen en hielden voordrachten, zij werkten in een laboratorium en richtten zelfs honden af! en dat alles, omdat hun groot verlangen uitging naar ‘ongerepte natuur, primitieve volken en in het wild levende dieren’.
‘Soberheid vormt het aantrekkelijke van deze reisverhalen’, zegt de oud-minister Rambonnet in zijn voorwoord, ‘wars van alle romantiek vertellen de schrijfsters hunne ervaringen’. En zoo is het ook. Dit, in mooi formaat op keurig papier uitgegeven boek ziet er uiterlijk alleraantrekkelijkst uit, en de binnenkant beantwoordt daaraan volkomen. (Een uitvoerige inhoudsopgave ware bij een tweeden druk wel gewenscht.) We hopen eerlang ook een verslag te krijgen der Afrika-reizen van Peronne en Constance Arntzenius, moedige, onverschrokken meisjes, op wier volharding en efficiency onze geheele natie trotsch mag zijn.
N.G.
|
|