De Nieuwe Gids. Jaargang 47(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] Kinderen door Hélène Swarth. I. Verwachting. Kleine Broêr zal komen aangevlogen Uit den Hemel naar de woning toe. Zusje trippelt, kijkt en roept ten hoogen: - ‘'t Wiegje is klaar en Moetje is 't wachten moe. Zoen haar hoofdpijn weg! Zij ligt te rusten. Vlieg naar binnen door het open raam! 'k Spaar mijn lekkers, morgen zal je 't lusten. Moetje is lief: wij spelen heerlijk saam.’ Zusje tuurt - Zou éen der Cherubijnen, In de wolken zwevend door 't azuur, Broêrtje wezen? Kijk die lokken schijnen! Vleugels trillen, blank in zonnevuur. - ‘'k Zing voor jou en, kan je nog niet praten, Al mijn speelgoed wacht op jou alleen. Maar die vleugels moet je buiten laten. Anders vloog je weer naar de Englen heen.’ [pagina 181] [p. 181] II. De schommel. De schommel vliegt door ruischend loof van boomen. Klein meisje juicht, de handjes om de touwen En laat den wind klapwiekend openvouwen Haar blonde lokken - O nu kan zij droomen Dat ze is een vogel, zwevend door den blauwen Kristallen hemel! Zou zij, zonder schromen, Een Engel vragen: - ‘Mag ik binnenkomen? Neen, even maar die heerlijkheid aanschouwen?’ ‘Zien vogels de Englen? Schalt daarom in tuinen En woud zoo blij hun zang?’ - Tot hooge kruinen Zij drijft den schommel, dan laat kalm zich wiegen. Zou Broêrtjen iets nog van den Hemel weten, Waaruit in huis, hij door het raam, kwam vliegen, Of zou hij 't al in Moeders arm vergeten? [pagina 182] [p. 182] III. Sneeuw. Verheugd roept Broêrtje: - ‘O Moedie! 't regent suiker!’ En waadt in sneeuw en plonst er als een duiker En stopt vol heerlijks 't gretig mondje en weet, Terwijl hij hapt, dat hij géen suiker eet. De groote jongens kneden witte ballen. Door 't grijs der lucht hun blijde kreten schallen. Eén klopt aan 't raam - ‘Kom, kleum niet, Zus, doe mee.’ Zus gooit haar boek neer en speelt mee gedwee. Zes roode handjes, lenig en al warmer, Boetseeren vlug een beeld zoo blank als marmer. Zus geeft den vorm: zij teekent ook zoo mooi. 't Versiert den tuin, het praalt er tot den dooi. Dan, droomend stil, laat Zus de reine vlokken Bestrooien mantelblauw en blond van lokken. In 't gloeiend handje smelt een sneeuwkristal - Hoe mooi is de aard na hemelbloesemval! Vorige Volgende