| |
| |
| |
Fatsoensbanden (romanfragmenten) door H.H.J. Maas.
(Zie aflevering September 1929.)
Annie Werelds zou dan nog maar eens een dag of tien in Keulen gaan doorbrengen om zich weer eens wat echt-ménsch te leeren voelen, zooals zij uitriep bij aankomst daar op het perron, waar een clubje kennissen haar met enthousiast lawaai begroetten. ‘Die schöne holländische, aber durchaus nicht kleinliche Annie!....’
Zij verviel ook dadelijk in dienzelfden vertrouwden drukken toon van geroep en gebaar. O, hoe zij ernaar verlangd had, weer eens een weekje van het leven te genieten! Mein Gott nein, men kon het haar gelooven, wel veertien dagen lang al had zij het gevoel gehad, levend begraven te zijn geweest! Zij was heelemaal uitgedroogd van verveling, want al dien tijd hing de mufheid van het eentonige, alledaagsche gedoe met haast geen afwisseling van den morgen tot den avond om haar heen! Zij zou het haar kennissen nooit vergeven, als zij niet voor een goede opfrissching zorgden! Want zij voelde zich op weg een alte Jungfer te worden!....
Maar allen verzekerden haar, met optrillerend gelach over haar ontboezemingen, dat het haar niet zou tegenvallen. Men begreep haar immers: te moeten leven in die kleine ‘ländliche Stadt’! Dáár zou men wel vergeten, wat één uit het groepje citeerde: ‘Die Mädchen, ueber die man klatscht, sind immer glücklicher als die, welche klatschen!....’ En ‘ganz nett’ zou het nu worden!....
En hoe ‘ganz nett’ werd het ook! Zoo dol, zoo echt-zalig had zij zich nog nooit tevoren geamuseerd. Opvattingen van ‘be- | |
| |
krompenheid’ en kwaadsprekende kritiek, die in haar woonplaats elk feestje geregeld op het eind kwamen verzuren, kende daar niemand. Men deed er, waar men lust in had, en men genoot van het moment alles, wat het maar brengen wilde. Wie was daar dwaas genoeg om zich te laten hinderen door de banden van een ouderwetsch-benepen, uitgeleefd fatsoen? Zoo gauw die knelden om de bruising van het bloed, trok men ze maar wat losser! En waarom ook niet? Als men maar even ‘logisch redeneerde’, dan gaven ze gemakkelijk genoeg mee. Maar dat ‘logisch redeneeren’, daar schrikte men voor terug! Wien ging het tenslotte wat aan ook, dat de menschen toch érgens eens wijs genoeg waren geworden om alles van het leven te genieten, wat het met gulle hand aanbood? En waarvoor anders bood het leven dat dan aan, dan om ervan te profiteeren? Haar vader en haar broer Paul maakten toch ook gebruik van alle nieuwste vindingen in de fabriek! Natuurlijk! Veroorzaakte men er een ander lást mee, als men zélf in oogenblikken van zaligheid kon wegzwijmelen om alle vervelingen en narigheden te vergeten?
‘Es gibt Momente....!’
Grenzen; ochja, dat vervelend gezeur! Dat wist men toch vanzelf wel! Als men van goeden stand was, met een goede opvoeding! In het praatje maakte men den eenen mensch precies als den anderen, maar in het leven ging dat heelemaal niet op! Belachelijke onzin. De een kwam nooit verder dan zijn geboorteplaats en voor den ander opende zich de heele wereld! Was het eerste dan deugdzamer dan het laatste?
‘Es gibt Momente....!’
Dagen en nachten aan één stuk door ruischten en bonsden de tonen van de strijkjes haar in het hoofd. In den slaap nog trilden ze na, den doffen slaap van wilden roes en de nasoezing in den toestand van physieke slapheid gedurende de voormiddaguren, waaruit zij dan wakker geroepen werd door de vriendinnen, met het brandende verlangen naar nieuwe bevrediging, als van physieken dorst door een kokerig gevoel in haar heele lijf. Maar dat gaf juist de heerlijke sensatie: de prikkel van den dorst en de zekere vooruitzichten!....
De eerste namiddaguren werden bestemd voor het winkelen. Op een paar honderd gulden keken ze thuis gelukkig niet, en
| |
| |
bovendien bood de valuta voordeelen aan, in het bijzonder in het gezelschap van haar vriendinnen, waardoor het berekenen van extra-prijzen voor Ausländer voorkomen werd. Zoo kreeg zij snoezige pikante toiletjes, die haar zoo beeldig kleedden. Even duidelijk als de spiegel en veel welsprekender, veel streelender nog, hadden oogen van bewondering en verlangen haar dat verzekerd. Wat kon daar voor kwaads bij zijn, als het dan in haar opjubelde van pleizier? En als het voor haar een belofte beteekende van verrukkelijke emoties, straks?
.... Mocht zij zelf niet weten, of zij mooi was of niet? En mocht dat weten haar geen geluksgevoel brengen? Kon zij de stem van het heftige verlangen, haar schoonheid niet nutteloos te laten bloeien en verwelken, zoomaar het zwijgen opleggen? Wat kon het doel, wat kon het loon daarvan zijn? Wie of wat kon daarmede gebaat worden? Welke waarde zou een door den bezitter versmade en aan een ander onthouden waarde kunnen compenseeren? Als haar dat dan maar eens iemand aantoonde! Voor het zékere betere wilde zij ook wel het mindere geven. Maar als een meisje met bijzondere bekoorlijkheden bevoorrecht was, dan begreep zij niet, om welke redenen die angstvallig verborgen moesten worden. Had zij dan de schoonheid van haar lichaam gekregen om die weg te stoppen? Wie het talent bezat voor kunst of wetenschap, of de gaven voor handel of industrie, wilde zijn aanleg toch ook benutten om zich het leven aangenamer te maken? Moest zij zich dan verkniezen in de verveling en de doodschheid van een alledaagsch eentonig dóórzeuren van de uren, bijvoorbeeld met stof afnemen, ‘zich onledig houden’ met een handwerkje, visites maken om de dagnieuwtjes te bepraten, een krantje door te kijken, en dan op den duur maar te trouwen met ‘een goede partij’ - zoo op de manier van een handelszaakje! - met het vooruitzicht, dat dit dorre bestaan zoo verder gerekt moest worden tot de dagen van de grijsheid?
Neen, zulke gedachten schudde zij van zich af; zulk een leeg leven verafschuwde zij. Want de levensdriften, die in haar opbruisten, lieten zich nu eenmaal niet leiden ‘in de banen van plichtsvervulling, die geluk brengt; van zelfverloochening, die veredelt; van opoffering voor anderen, die innerlijke voldoening
| |
| |
schenkt; van een hooger idealisme, dat loutert en verheft; van bovennatuurlijke motieven, die heiligen’. Het was haar onmogelijk, dergelijke vrome beschouwingen, die zij wel eens in de boeken van tante Anna las, te aanvaarden. Dat leken haar kinderachtige sprookjes toe, om de massa te paaien en zoet te houden. Hoe kon iemand, die wat ontwikkeld was, aan zóóiets nu waarde hechten! Ja, zij wist wel, dat sommigen het materialisme veroordeelden, maar onderdehand haalden allen toch maar naar zich toe, wat zij aan bezittingen en genot krijgen konden! Waar bleef dan de eerlijkheid? Wie méénde werkelijk iets van die theorieën.... voor ánderen bestemd? En zij had toch ook geleerd, dat men volgens de beteekenis van het Humanisme tot een andere opvatting moest komen. Het leven op de wereld bestond om op de wereld gelééfd te worden. En was het dan niet het wijste, de kansen te nemen, die het bood?....
‘Es kommt ein Tag....!’
Al haar vriendinnen wilden ‘veroveringen’, telkens weer nieuwe, óm het nieuwe.... ‘Nur nicht das ewige Einerlei’....
In Keulen verstond men de kunst van léven!
‘Warum soll man weinen,
Als man auseinander geht,
Wenn auf jeder Ecke
Doch ein andrer steht!....’
Zulke meesleepende muziek, die je droeg op haar klanken naar de zaligheid van de donzigste valleien, waar je wegdroomde in de bedwelming van de zinnenweelde!....
Nou ja, die saaie poetjes, dat die ánders waren, geen wonder!.... Werd haar een bétere keus gelaten?.... In een komieke voordracht, die Annie op een avond in een Variété had gehoord, werd het maar kortaf-precies gezegd: het was een voordracht om den Volkenbond te bespotten: een straatleelijke vrouw kwam met een aanklacht wegens beleediging voor den arbitrairen rechter, - en ze riep uit:
‘Ich bin ein anständiges Mädchen!....’
waarop de ‘rechter’, neusoptrekkend voor haar leelijkheid, zoo terzij even bromde:
| |
| |
‘Gar kein Wunder!....’
De heele zaal had die oplossing van het probleem letterlijk toegebrúld! Het kwam er maar op aan, of men eerlijk jegens zichzelf en anderen de waarheid erkennen wilde!.... Maar die eerlijkheid! Zij, Annie, wilde eerlijk zijn tegenover zichzelf. Den drang om haar levensgevoelens ook te beredeneeren, om haar redelijkheid in overeenstemming te brengen met haar genietingen, kon zij niet uit haar innerlijk verwijderen. Die stak telkens weer op en veroorzaakte haar last genoeg. Die genietingen alleen gaven aan het leven waarde, dus moest de redelijkheid zich ook naar dien eisch richten. Haar dolste buien volgden geregeld op momenten van dien druk, op stemmingen van twijfel, alsof zij slechts op die manier een hatelijken vijand, die haar het genoegen dreigde te vergallen, overwinnen kon....
Zoo trad ook op een wijze, die Annie vantevoren nooit mogelijk geacht zou hebben, een neerzakking van haar stemming tot genieten zonder eenige belemmerende bijgevoelens of nog watknellende beperkingen, in, juist op het moment, dat zij in deze dagen van dolheid en overprikkelde begeerten het hoogtepunt in haar verhitte fantasie meende te zien blinken. Niet, dat zij er zich rekenschap van gaf, in welken vorm dat hartstochtelijk verlangde nog-onbekende dan zou moeten verschijnen, of dat zij het pervers uitgedacht vóórproevend ging ontleden, maar er moest nog iets ánders zijn, féller prikkelend, héftiger opzweepend dan alles, wat geweest was! Dat spiegelde haar een vage ‘Sehnsucht’ voor. Met de dolste invallen wonden zij en haar kennissen elkander op, zichzelf en elkaar belovend, het alles-overtreffende nú gevonden te hebben....
Maar voor Annie en haar Keulsche kennissen waren de omstandigheden niet gelijk. Wat voor háár nog voldoende bekoring van het nieuwe had behouden, kon hén niet meer uit hun apathische matheid opprikkelen. Hun physiek had te veel geleden in en na de oorlogsjaren. En wat Annie een vurig begeerde afwisseling bracht, was voor hén een dagelijksche gewoonte geworden. Waarin zich bovendien toch ook een verschil tusschen de Duitsche en de Hollandsche mentaliteit ten opzichte van een teugellooze genotzucht openbaarde: terwijl Annie in zichzelf het streven
| |
| |
wilde voelen naar de blije overgave aan de volle levenszaligheden, met gezond en sterk jong lichaam, en bevrijd van alle belemmeringen door scrupules van uitdentijdsche fatsoensbegrippen, - een min of meer bewust streven naar het practisch beleven van een vreugdiger bestaan dan zij zich het verleden van haar omgeving dacht, - meende zij in de gesteltenis, waarmee haar Keulsche vrienden en vriendinnen de genoegens ondergingen, iets dofs, iets passief-onverschilligs te onderscheiden; een afstomping, die geen graad meer voelde en geen verschil meer zag tusschen het begin en het uiterste; het menschelijk-natuurlijke en het monsterachtige; en dat niet als uitingen van in liederlijkheid verzonken individuen, maar veeleer als het zich openbaren van een Wanhoop, die in een duister verleden en in een duistere toekomst staarde met een uitdrukking in den blik, waarin slechts deze gedachte lag: ‘Wat heeft alles gebaat, wat zal alles verder baten? Geniet tot aan het einde!’.... Bij háár was het een willen van het genoegen met haar volle levensactiviteit, waarnaar haar mensch-natuur haar dreef; en bovendien een willen van de vreugden, zonder dat deze door een strijd tusschen daad en inzicht, tusschen handeling en geweten vertroebeld hoefden te worden, indien men slechts inzicht en geweten te richten wist overeenkomstig het drijven van de natuur. Bij de anderen scheen het een zich storten in een vuur om te ontkomen aan een golf van ellende. Bij haar vorige uitstapjes naar Keulen en andere steden langs en bij den Rijn had zij die indrukken nooit gekregen. Integendeel, de gemakkelijkheid van leven in die plaatsen en in haar kringen had haar juist een welkomen anderen kijk gebracht op alles, wat de vermetelheid van haar jonge jaren met haar natuurlijke neigingen licht aansprak. Thans drong die somberheid zich aan haar op uit de fatalistische reacties bij haar kennissen, toen na de eerste dagen elk van haar voorstellen op de vraag: ‘Wat
nu?’ beantwoord werd met een vermoeid:
‘Ach nein, alles schon dagewesen!’....
Al wat zij vertelde van haar woonplaats, van het duffe gewauwel daar rondom haar club heen, vond geen belangstelling meer; haar pogingen om het recht op amusement volgens hun opvattingen te beredeneeren, konden slechts een lusteloos:
| |
| |
‘Ach, Blödsinn, Mumpitz.... Nichts ist die Mühe wert’ uitlokken.
Maar zij was nu eenmaal dáár gekomen om te profiteeren!
En zoo dwong men zich, uit beleefdheid voor de gast, toch maar weer tot het gewone rondgangetje, tot eindelijk dien nacht in een cabaret in gemelijke stemming een uit het gezelschap den ban korzelig verbrak:
‘Ach was!.... künstliche Aufregung!....’ En de woorden ‘Berlin.... Nacktkultur....’ werden begroet als de inblazing van een idee, dat verlossing bracht uit den druk met beloften van nieuwe spanningen. Binnen enkele minuten was alles afgesproken: Den volgenden morgen zou het heele clubje naar Berlijn gaan, voor een uitstapje van een dag of zes....
Wat Annie dáár zag, in bioscoop, theater en andere gelegenheden, aan tentoonstelling van al het lagere, dat in de donkerste diepten van sommige menschenzielen scheen te leven, daaraan kon Keulen zelfs nog niet eens tippen! Er waren momenten, dat zij haar adem voelde verstijven onder de zware beklemming van de sensaties, bij scènes van tot het uiterste uitgeleefde hartstochten: voorstellingen van menschen, die geen restantje menschelijkheid meer vertoonden, maar meer geleken op vuile dampen uitwalmende monsters. Toen begreep zij eigenlijk pas de boeken van de soort, die men onder haar Duitsche kennissen ‘Bücher der Leidenschaft’ noemde. Ondanks alles - zij had zichzelf en de clubgenooten in haar woonplaats als volkomen ‘aufgeklärt’ beschouwd! - bleek haar heel veel vaag te zijn gebleven. Wat zij wel eens in een boek van de voor-oorlogsche Fransche litteratuur had gelezen: ‘si tu aimes, aime donc!’ dat hadden zij en haar H.B.S.-kennissen omweven met galante fantasieën, niet zonder pikanterie, maar altijd met een omhulsel van wazig-romantische droomerij. En dat ook het einde daarvan soms allertriestigst was.... nou ja!.... maar dat hoefde toch eigenlijk niet? En tóch bleef het verloop zijn bekoorlijkheid behouden, in weerwil zelfs van den tragischen afloop, dien men voor zichzelf in geen geval wenschen zou!....
Maar wat zij hier te aanschouwen kreeg! Daar was niets moois, niets aanlokkelijks meer in. Het eene moment sloeg een
| |
| |
huivering op haar neer, en het andere walgde haar heele wezen van afschuw. En een gevoel van ergerlijken spijt bleef haar uren lang vervullen, dat zij dáár was gekomen; want het had zooveel moois weggerukt van haar eigen voorstellingen en verwachtingen!....
Konden menschen zúlke wezens worden op het hellende vlak van de jacht naar de onbeperkte genietingen? In een onbestemde warreling van gedachten, zonder dat zij zich daarvan rekenschap kon geven, rezen voor haar geest op figuren van haar club, zooals Gerard van der Laden.... en Tilly van Lier.... en anderen. En het deed haar pijn.
Onder haar Keulsche kennissen scheen er echter slechts één haar indruken te deelen: de zesentwintigjarige Walther Göhring, den pas afgestudeerden dr. in de Philologie, dien zij in het kringetje van zakenrelaties van haar vader en Paul als een sympathieken vlotten pretmaker had leeren kennen. Alle anderen lachten even onverschillig en mat alles weg, als zij in Keulen gedaan hadden: ‘Nur etwas mehr oder minder!....’
Toen moesten zij nog naar een vergadering van een ‘Junggesellinnenbund’, waar een propagandiste een rede zou houden:
......Es fällt der modernen Frau gaf nicht ein, ihre Weibsnatur zu miszhandeln und ihr Leben zu verpfuschen durch Entsagung!.... Das neue Leben stellt sie doch den Männern gleich, und nun ziehen die Mädchen einfach die Konsequenzen. Weshalb nicht?.... Es wäre doch auch gar zu grotesk, wenn ein Fräulein aus der besseren Gesellschaft in einer der wichtigsten Angelegenheiten des Lebens unerfahrener und unwissender sein sollte, als ein achtzehnjähriger Gymnasiast und ein sechszehnjähriger Schusterlehrjunge! Eine Schmach für das ganze Weibstum!.... Auch die Mädchen lernen im Gymnasium: ‘Naturalia non sunt turpia!’ und weshalb sollten sie es nicht praktisch betätigen?.... Sollen sie nicht den Mut aufbringen, natürlich zu leben und sich die Freuden des Eros gönnen, wie schon längst die Fabrikarbeiterin, die Hausangestellte, die Verkäuferin, die Kontoristin sich ihr natürliches Weibsrecht genommen haben? Sollen die Mädchen der besseren Gesellschaft sich dann von ihren vorurteilsloseren Schwestern beschämen lassen?.... Selbst jede Törinnen, die in unzeitge- | |
| |
mäszen, ueberlebten Anschauungen befangen geblieben sind, und ihre sogenannte Ehre bewahrt haben, schämen sich heute ihrer menschlichen Unvollkommenheit. Sie erkennen, dass es keine Ehre ist, von den Männern verschmäht zu sein und der Natur ihr Recht zu wahren. Sie werfen geringschätzig die Bürde der Jungfernschaft von sich, um nicht dereinst in die Grube zu fahren, ohne das kennen gelernt zu haben, was sie oft als süszestes Erlebnis haben preisen hören. Es heisst auch hier wie ueberall: Nicht den richtigen Zeitpunkt verpassen!.... Es war gewiss keine blosze Schneiderlaune, es war vielmehr eine logische Folge der Frauenbewegung, als die Mode allmählich die Reize des weiblichen Körpers mehr
enthüllte: sie erleichtert den Mädchen den Schritt ueber den Rubikon zu tun!.... Wir wollen nicht die Ehe, nicht das Kind, wir wollen nur den Mann und die Leidenschaft!....’
Annie wist niet, wat zij van die door de zaal geslingerde brutaliteiten denken moest. Of zij lachen moest of zich ergeren van schaamte. En evenmin van het razende geklap en getrap van het publiek, voor het overgroote gedeelte toch dames naar het uiterlijk. Verlegen zat zij heen en weer te draaien om een houding te zoeken, waarbij zij den blik van Walther Göhring ontmoette. Die eveneens met een verlegen-triestigen glimlach niets anders zei dan:
‘Schade!’....
Wat zij onmiddellijk begreep en hoofdknikkend toestemde.
Maar een van de meisjes wist die opmerking dadelijk oorzakelijk te verklaren door de bewering, dat zich daar niets anders in uitte dan het mannelijk egoïsme: de mannen gúnden de vrouwen niet, wat zij voor zichzelf als een natuurlijk recht opeischten!.... Een paar heeren uit het clubje vielen haar bij:
‘Natuurlijk gelijke rechten voor allen, voor de vrouw dezelfde rechten als voor den man op een leven volgens ieders natuur!....’
Maar in een plotseling opkomend onderscheidingsmoment, dat haarzelf bijzonder helder toescheen, voegde Annie hun vrijmoedig toe:
‘Ik geloof, dat in zúlke theorieën eer het mannelijk egoïsme spreekt!....’
‘Weshalb?’
| |
| |
‘Omdat de man dán genieten kan zonder lasten!.... Als de eene vrouw tenondergegaan is - en hoe, dat hebben we hier in Berlijn wel gezien! - dan bieden honderd andere hém nog weer nieuwe kansen....’
Een lichte blos kleurde vluchtig haar wangen en haar oogen schitterden Walther Göhring toe. Het ontroerde hem: plotseling ontdekte hij in haar een heel ander meisje, ‘de vrouw’ met een nog reinen zielegrond, met gezonde levensdrift en met een vurig temperament; de vrouw voor één man, die van hém wil met haar natuurlijken hartstocht de liefde en het kind, de drie-éénheid van man, vrouw en kind als den hechten grondslag van het gebouw, dat het leven van den mensch beschermen moet; een andere dan de Annie, die door hem nog onbekende invloeden de jacht naar genietingen van dezen tijd was ingestuurd....
Dadelijk steunde hij haar argumenteering:
‘Geen ernstig mensch had den man ooit zúlke rechten toegekend.... als een bepaalde soort vrouwen dus streefden naar het recht, zóó te leven als zij dat van de “Lebemänner” zagen, dan eischten zij rechten op, die voor niemand bestonden!.... En als vele mannen zich vijandig hielden jegens een dergelijke vrouwenemancipatie, dan kwam dat alleen dáárdoor, dat zij bewust of onbewust de vrouw op een hooger levensplan wenschten te houden, juist omdat zij vrouw is, dus de verheven bestemming in zich draagt, de moeder van de menschheid te zijn!.... Zeker, de maatschappij had de fout begaan, voor den man veel door de vingers te zien, wat zij de vrouw niet vergaf.... Maar daar moest men nu niet de gevolgtrekking uit gaan maken, dat die maatschappij ook in de vrouw dulden zou, wat zij den man had toegestaan! Andersom redeneeren: als het op deugdelijke gronden aan de vrouw niet toegelaten mocht worden, dan onderzoeken, of diezelfde deugdelijke gronden niet evenzeer voor den man golden!.... En tenslotte, een man en een vrouw waren nu eenmaal niet dezelfde wezens, physiek niet en geestelijk niet; anders zou er ook aan de Alwijsheid van den Schepper getwijfeld moeten worden, die den mensch toch man-en-vrouw geschapen had!.... Zelfs het dagelijksche leven leerde dat toch ook aanhoudend: een man kon zich op een dollen avond of in een
| |
| |
moment van overheersching der hartstochten wel eens laten meesleepen tot een moreelen misslag, zonder dat die in zijn innerlijk eenigen stempel achterliet, waardoor hij verder geschaad zou worden in zijn geestelijk leven; maar bij een vrouw bleek toch uit alle ervaringen duidelijk genoeg de onmogelijkheid tot absolute uitwissching van alle gevolgen uit haar ziel: wat zij beleeft, ondergaat zij; zij neemt het in zich op, het dringt in haar bloed en kan daar niet meer van gescheiden worden; het zal haar leven lang zijn invloed niet meer geheel en al verliezen....’
Zijn gedachten stuwden omhoog op de impulsen van zijn in hevige beroering gebrachte gevoelens. In het vuur van zijn betoog, dat hij onbewust geen ander doel gaf dan Annie Werelds te overtuigen, zag hij niemand anders dan háár. En zoo drong het niet tot hem door, dat elk van zijn woorden eigenlijk een striemslag was naar de leden van zijn gezelschap! Maar ook de anderen zelf beseften dat niet dadelijk, verbluft door het ongewone en te apatisch om het te ontleden. Totdat het einde toch al te scherp toegespitst werd om althans niet in de een of andere ziel te blijven haken....
Er was in het begin slechts eenig kirrend spotgelach van een paar meisjes geweest, en daarna een kwalificatie als malle plagerij met een pikante, nog niet begrepen onderbedeeling, die zoo dadelijk wel volgen zou als verrassing, - daar had Walther Göhring met zijn studentenervaringen het ‘Zeug’ voor -, maar toen het ernst bij hem bleek te zijn geworden, sloeg het allen met verstomming; dreef het een van de meisjes het bloed naar het gelaat; en, met trillende lippen en een traan in het oog, vroeg zij hem verwijtend, hoe hij dan zijn eigen wijze van levensgenieting daarmee rijmde, en hoe hij eigenlijk toch wel dacht over háár en haar vriendinnen? Wat wáren zij dan voor hem?....
Inderdaad schrikte hij van zichzelf, zóó tot de werkelijkheid teruggeroepen. Aller blikken trachtten verwonderd een verklaring te lezen uit zijn houding: hij, alijd zoo zacht, zoo vergoelijkend meegaand, die voor alles een verzoenend woord had, hoe had hij zich zoo kunnen laten meedrijven op een stroom van onbegrijpelijke aandoeningen? Waardoor was die omkeer in hem bewerkt?....
| |
| |
Hij werd rood en bleek van verlegenheid en zocht naar een uitkomst om de bedreigde stemming te herstellen:
‘Ik zou’, begon hij, ‘misschien moeten zeggen, dat iemand zicht verplicht kan gevoelen te veroordeelen, wat hem het meest behaagt.... maar voor óns geldt immers: ‘Die Gegenwart ist immer ausgeschlossen!’....
Die beleefdheid van gezelschapsconversatie miste thans echter haar doel. De situatie drukte hem terneer, en met een wanhopig gebaar zijn haren met zijn hand doorwoelend, stootte hij op somberen toon uit:
‘Och, laat me maar!.... Ik weet zelf niet, wat me scheelt!.... Ich bin der ganzen Krämerei satt!....’
De woorden wrongen zich als kreunen van een gekweld innerlijk over zijn lippen. Dát vond werklank bij allen, want het roerde verwante snaren aan. Iedereen leed immers onder diezelfde geestelijke depressie? En iedereen dacht nu de inzinking erger bij hém, en in een gevaarlijker stadium, dan bij zichzelf, zoodat opeens aller medelijdende sympathie naar hem uitvloeide. Ze moesten hem helpen, want dag op dag hoorde men van wanhoopsdaden onder hen, wier zenuwen uiteengereten waren in de loopgraven en die geen andere verlossing van hun folteringen vonden dan in den dood....
En ‘helpen’, wat kon dat anders zijn dan troost van de verdooving, dan afleiding in nieuwe dolheid?
Dus ergens heen, ‘ganz nett’....
Annie Werelds voelde zich pijnlijk aangedaan. Maar in háár ontroering trilde toch ook iets anders, dat geen pijn deed.
Uit andere gevoelens dan bij de overigen viel het haar op, dat hij het verdere gedeelte van den avond en den nacht herhaaldelijk wegzonk in ongewone verstillingen. En dat hij zich afwijzend hield tegenover de gelegenheden, die hem toch in de dolle opzweeping der zinnen, nadat de roes van dans, muziek, drank en brutaal geflirt overmoedig alle banden van zich had afgetrapt, overvloedig genoeg geboden werden, juist hém, omdat hij hulp behoefde!.... En wat wist men béters?....
Wat Annie vaag in zich opleven voelde, had nog niet de kracht bereikt om haar den moed te geven zich aan die algemeene wild- | |
| |
heid te onttrekken. Zij vreesde het onbarmhartig cynisch gevraag en gespot! Wie had nog eenige notie van gevoelens sparen?.... Bang, dat men al iets aan haar merken zou, forceerde zij zich zelf tot vrijheden, die ook háár anders onvereenigbaar met het gevoel van zelfrespect zouden zijn voorgekomen....
Toch bemerkte zij wel, met welke smartelijke blikken van droevige verwondering Walther al haar bewegingen en invallen van uitgelatenheid volgde. En de vraag van teleurstelling in zijn oogen roerde haar vrouwelijk wezen, dat begrijpend tot beantwoording van zijn mannelijke gevoelens neigde. Maar zij wilde niet, omdat zij niet durfde. Zij wilde niet, afschoon haar hart snikte, terwijl haar mond schaterde.
Maal ál zijn gedachten, waarin zijzelf betrokken was, kon zij raden. Welke zelfverwijten hem op dat moment pijnigden, vermoedde zij niet. Wat die ééne Keulsche vriendin aanleiding had gegeven tot den verbitterden uitval straks, was voor háár niets meer geworden dan een algemeenheid onder de leden van het clubje, die immers alles van elkaar wisten! Zóó vatte men het nu toch onder elkander op, in den modernen tijd, om zich te amuseeren vrij van alle door een vroegere huichelarij bedachte praatjes?
Hij wist en voelde het echter heel anders. Hij kende de diepere gronden onder de beschuldiging van dat meisje. Want haar gezegde hield een beschuldiging in. Van haar in het bijzonder niet absoluut ten onrechte. De meisjes in het algemeen hadden die ‘opvattingen’ van de ‘demivierges’ gewild, opgeëischt zelfs, voor haar eigen genot, en hij en zijn vrienden námen, wat hun aangeboden werd, zonder scrupules, ook voor hún genot!.... Bij dat ééne meisje was het echter jegens hém in een dieper ingeworteld gevoel overgegaan; een verlangen naar méér, naar álles geven en een hoop op álles krijgen, op een basis van hechte duurzaamheid. En evenmin als zij die diepere hartstochten voor hém verborgen had gehouden, had hij een poging gedaan om haar openbaringen te onderdrukken. Misschien.... wie wist!....
Nú vroeg hij zich af, welk antwoord hij zou moeten geven op haar verwijt, wat hij dan eigenlijk dacht van háár en haar vriendinnen?.... Ja, wát? Had de jaloerschheid haar geprikkeld, omdat hij zich blijkbaar voor Annie Werelds interesseerde?
| |
| |
Waren al die nieuwe vormen van amusement toch ook maar schijn tenslotte, een ommaskering op andere wijze van het ‘Ewig-Weibliche’, evenals zij de vroegere tijden immers ‘huichelarij’ noemden? Kon het algemeen-menschelijke wel ooit veranderen? De tijden waren anders geweest. Toen hadden de jongelui hun ‘filles d'amour’, ateliermeisjes, winkeljuffrouwen, volgens de leuze: ‘la jeunesse se passe’. Men moest toegeven, grof en plat was het, want het eindigde met een greep in den vestjeszak tot betaling van de genoten diensten. En ook, de zusjes van die jongelui werd leelijk onrecht aangedaan. Want zij zaten onderdehand met al haar onderdrukte en verschrompelende gevoelens maar af te wachten, wanneer er weer eens een van die jongelui blasé genoeg zou zijn van dat leventje, om in een huwelijk - zooals dat genoemd werd - ‘rust te zoeken’! Maar wát hadden beide partijen van zulke huwelijken elkaar dan nog te geven?.... Il faut que la passion dévore sans cesse de nouveaux aliments, ou elle se consume elle-même et meurt...... Nú boden die zusjes zichzelf maar aan: meisjes uit denzelfden stand en van dezelfde beschaving als de jongelui ook; ongetwijfeld fijner en veel verfijnder. En heel wat gemakkelijker. Het ging immers ‘en bons camarades’, zonder lasten!....
Maar wás het inderdaad ook wel allemaal zoo? Lag de schuld niet in de maatschappelijke cultuur? Moest men in dat streven van die lang verongelijkte meisjes uit ‘die bessere Gesellschaft’ niet een vorm zien om zich de plaats te veroveren, die haar natuurlijkerwijze toekwam? De mensch werd man-en-vrouw geschapen, zoodat de vereeniging van twee naturen noodig is voor de éénheid, die wezenlijk is, van goddelijken oorsprong; maar dan was dus ook de drift van man tot vrouw en van vrouw tot man natuurlijk, gezond en in-zich verheven als wereldbasis. En weerstreving van die natuur moest dan onder bepaalde omstandigheden toch ook iets afschuwelijks worden, mede door het zieleleed van velen, die vergeefs om lafenis van haar smachten zuchtten: het smachten naar de voldoening aan haar natuurlijke bestemming?....
Waren de vormen, waarin het streven van ‘de vrouw’ zich ging openbaren, niet een bedriegelijke schijn, als gevolg van een geestelijke vertroebeling door allerlei ontredderende invloeden?
| |
| |
Reeds in het beginstadium van elke cultuur lag toch de tendenz als levensbeginsel: één man voor één vrouw, één vrouw voor één man; en de historie leerde, dat alle andere tendenzen slechts verwarringen en stoornissen waren van tijdelijken aard.
Konden de gevoelens, die dat ééne meisje straks hadden gedreven tot haar verbitterde uiting jegens hém, ook niet bestaan tusschen andere paren van het clubje? Misschien was het tot sommiger bewustzijn nog niet doorgedrongen. 't Leek hem niet anders meer mogelijk: zóó moest de algemeen - menschelijke natuur het vorderen. De vormen waren slechts verschijnselen van revolutie-excessen....
Maar de moeilijkheden kwamen achterna: Kon hij die meisjes nu werkelijk ook nog achten, respecteeren? Allen hadden onder elkaar genomen, wat zij als hun goed recht beschouwden: waren zij dan ook niet quitte jegens elkander en ontheven van alle égards? Was er voor zijn gevoelens nog iets verhevens in die meisjeszielen, zooals hij zou wenschen in de vrouw, die zijn vrouw zou zijn?.... Men raakte gewoon aan alles en dacht, onderscheidde dan niet meer. Wie, die dagelijks aan een goede tafel zat, gaf zich rekenschap van wat erop stond, van de samenstelling en de herkomst? Maar zou hij er ooit toe kúnnen komen, met dat meisje te trouwen, dat hem zoo droevig haar verwijt had toegevoegd? Hij geloofde het niet, want hij wist immers, dat zij evengoed de ‘bonne camarade’ van alle andere jongelui van hun clubje was geweest? En wát zou het hem baten, al verzekerde zij ook, dat er toch verschil bestaan had? Hoe zouden zij na het trouwen tegenover die jongelui staan, die haar dan toch in ieder geval als jong meisje ongeveer op dezelfde wijze gekend hadden als hij?.... Het moest hem al vreeselijk hinderen, geloofde hij nu, als hij ooit iemand ontmoeten zou, die tot hem kon zeggen: ‘Ik heb vóór haar trouwen dikwijls met je vrouw gedanst!’....
Was het Annie Werelds, die deze omwenteling in zijn innerlijk veroorzaakte? Waarom zag hij háár heel anders dan zijn Keulsche vriendinnetjes? Nu deed zij vreemd, raadselachtig voor hem, geforceerd. Hij begreep de oorzaak daarvan niet. Zij moest echter nog anders zijn, omdat zij uit een heel andere omgeving kwam. Dáár vond men het nog de moeite waard te twijfelen, want men
| |
| |
beredeneerde nog de vraag naar de juistheid van den ingeslagen weg. Dat hield mogelijkheden naar den verkeerden kant afgesloten en andere naar de goede zijde geopend....
Zou hij met Annie Werelds willen trouwen?....
Tot volle klaarheid met zichzelf kwam hij niet. Maar op die ééne vraag wist hij het antwoord wel met zekerheid: ja!.... ja!.... Maar dan moest zij terug uit déze richting, en ook dadelijk!....
Als Annie de heele situatie ook zoo gekend had, dan zou in die uitbarsting van haar vriendin jegens Walther Göhring niets duisters gebleven zijn. Dan zou zij hebben begrepen, dat dit meisje ondanks het pleizierleventje ‘en bons camarades’ onder elkaar haar werkelijken hartstocht voor Walther Göhring bewaarde, zooals Tilly van Lier haar werkelijken hartstocht voor Gerard van der Laden bewaarde. Aan beide meisjes werd echter onthouden, wat over allen werd verdeeld. Van Tilly wist zij dat. Voor Tilly zou het de levenstragiek gaan beteekenen, dat was reeds duidelijk merkbaar. Zij richtte zichzelf te gronde, met haar sigaretten, haar verdoovingsmiddelen en haar geraffineerde en toch vergeefsche vrijheden om Gerard nog te prikkelen. Dat zij als H.B.S.-meisje van zestien jaren juist met hém dagelijks de bosschen in trok, dat was uit haar innerlijk leven nooit meer weggewischt. Tante Anna legde het heel anders uit. Die zei, dat het Tilly's eigen schuld was, en dat het alle meisjes van het clubje zoo zou vergaan. Dacht Annie nou, dat een van die jonge mannen met een van die meisjes zou willen trouwen? Dat had tante Anna haar eens gevraagd. Zich amuseeren, maar verder niets!....
Herhaaldelijk moest Annie zich dat gesprek herinneren. Dien dag had zij een heel gewaagde jurk aangedaan: een valutakoopje, om tante te bezoeken. En toen had zij gezegd, dat het net iets voor tante zou zijn, zoo'n mooie vrouw met haar goed gevuld postuur; ma vond het beeldig, verrukkelijk, en wilde er zich dadelijk ook zoo een laten maken.... Maar hoe die goeie tante zich toen kon opwinden! En oom:
‘Als Anna ooit in staat was geweest, haar lichaam zoo voor jan-en-alleman tentoontestellen, net als de slachter zijn bief- | |
| |
stukken in den winkel, dan had zij voor mijn part ook maar met jan-en-alleman moeten trouwen, maar ik zou aan de keuring niet meegedaan hebben!’
Waarop tante met een dieproode kleur en een schittering van haar verliefde blikken naar hem:
‘Anna is wel wijzer!....’
Daar had Annie toen niets van kunnen begrijpen. Men dacht toch niet aan trouwen! Men wilde zich volop amuseeren! Waarvoor anders ging een jong meisje met een jongen uit? En zich amuseeren ging nu eenmaal niet met kwezelen samen!....
Die tegenwerpingen hadden tante Anna in gloed gezet. Annie zou dat nog wel eens anders ondervinden. Misschien lieten de jonge mannen van haar club háár nog onverschillig, maar zij moest eens naar Tilly van Lier kijken. Hoe die nu leed! Dat was het gevolg van al dat gezoen en die vrijheden in den omgang onder elkander op fuifavondjes en zoo. Allen wisten dat immers van elkaar, want men maakte daar spelletjes van. Zoo wilden zij het: dat was de nieuwe tijd met zijn nieuwe rechten en zijn grootere eerlijkheid. Zich amuseeren kon niets anders meer zijn dan dát! Een jongen en een meisje van zeventien, achttien jaren gingen samen ‘uit’, vonden elkaar leuk, en pikant, en zoo-van-alles, en kenden elkaars familienaam misschien niet eens! Zij ‘amuseerden zich’, zooals ze dat noemden. Maar op den duur wilde ieder meisje ‘den heelen man’ als een voorrecht voor háár alleen, zoowel als iedere man ‘het heele meisje’ voor zich verlangde als een voorrecht voor hém alleen.
‘Nou ja’, had Annie een beetje geaarzeld, ‘zich amuseeren gaat toch niet zonder wat vrijheden; dat komt vanzelf, als men in de stemming raakt, onder het dansen en zoo. Anders zou het ook een saaie, flauwe beweging zijn en kon men evengoed thuis blijven zitten kousen breien! Maar het fatsoen blijft er toch ook nog?’
‘Och Annie, ik geloof, dat ik net zoo goed als jullie weet, wat hartstochten zijn. En van flauwe kwezelarij heb ik nooit iets moeten hebben; ik was als meisje wild genoeg, zooals de menschen het noemden, en ben ook van vleesch en bloed. Maar gestudeerd heb ik niet, zooals jullie moderne meisjes, en van dat fatsoen begrijp ik niet veel. Den eenen keer is iets fatsoenlijk
| |
| |
en den anderen keer niet. Mij dunkt, dat twee paar oogen, waarin hetzelfde verlangen te lezen is, zich van fatsoen of onfatsoen gauw niet veel meer zullen aantrekken. Ik heb het alleen dáártegen, dat jullie er een spel van maakt, nu met den een en een uur later met den ander, die dan weer fijner en leuker is volgens jullie manier van zeggen. Heeft dat met liefde nog wat uit te staan? Worden lichamen dan niet speelgoed voor iedereen, die een moment in den smaak valt?....’
Toen had Annie tante Anna toch wel wat dom en achterlijk moeten vinden. Dan was ma héél anders, op-en-top modern in haar opvattingen.
En zij meende het met een handig bedachte tegenspraak gemakkelijk te zullen winnen:
Alle meisjes waren toch zoo! Of ze zouden zeker geen kans gezien hebben! Dus als die jonge mannen van haar club wel trouwen wilden met een meisje buiten die club, welk verschil bracht dat dan?....
‘Zoolang als zij het niet wéten, hópen zij tenminste, dat het anders is, en dan kan het misschien goed gaan.... Maar jullie meisjes van de club hebben voor de jongelui niets bekoorlijks meer, buiten de momenten van dolheid door drank en dans en ongegeneerde vrijheden.... waarover ze naderhand onder elkaar grappen maken.... en dat wordt Tilly van Lier haar ongeluk!....’
Zóó had Annie echter den toestand nooit kunnen inzien. Wie bekommerde zich nou ook om trouwen!
Maar nú?.... Als tante Anna toch eens gelijk had.... Walther Göhring was in ieder geval geen Gerard van der Laden....
Zij zag, dat hij leed. Om haar? En zij begreep ook een beetje van haar eigen gevoelens voor hém.... Dat Walther Göhring een ander voor haar was dan alle andere mannen tot nog toe voor haar geweest waren; dat in haar innerlijk iets anders voor hém trilde....
Het liefst zou zij, haar heele omgeving vergetend, naar hem toegesneld zijn, om haar armen om hem heen te slaan en hem te kussen, vuriger en hartstochtelijker en tegelijk oneindig inniger en reiner dan de zoenen, die zij honderden malen aan
| |
| |
jonge mannen had gegeven als amusement, om met die omhelzing hun beider loutering te beginnen van een bevlekt verleden voor een toekomst van waarachtig geluk....
Maar zij had den moed niet: bergen stonden in den weg, en hijzelf deed geen stap....
Toen wisten de Keulsche meisjes geen raad meer om hem aan zichzelf te onttrekken en droegen Annie op, zich over hem te ontfermen. Waren hij en zij dien avond niet ‘zwei Seelen und eine Gedanke’ gebleken?
Onder het oog van allen voelde zij zich echter niet tot iets anders in staat dan om hem met geestige vrijpostigheid en met al de macht van haar jonge, frissche verlokkende kracht van oogen, mond en houding op te vorderen met haar te dansen, hem een variété-liedje toezingend:
Bist du der Mann,
Der mich entzücken,
Der mich beglücken,
Der mich lieben kann?....
Hij voldeed aan haar wensch, toegejuicht door allen, die zich nu, bevrijd van dien last, overgaven aan eigen genoegen als verlost uit een angstige beklemming, en op hen beiden niet meer letten. Maar in zijn oogen bleef de vochtige glans van naar binnen starende droefgeestigheid. En toen zij - haar rol voortspelend - wat uitdagend hem in de joelstemming te rukken poogde, legde zich om zijn lippen een glimlach van diepen weemoed, terwijl zijn zachte woorden van besliste weigering, bevend van ontroering haar toevloeiden in de klanken van de diepstinnerlijke oprechtheid:
‘Nein Annie.... von jetzt an nicht mehr also.... ich kánn nicht mehr.... und du bist im Grunde dafür doch auch zu gut!....’
Het schokte haar, maar zóó, dat er plotseling een weldadige opluchting van haar gemoed op volgde. Een diepe zucht gleed over haar lippen als de ontspanning van haar gedrukte ziel, en zij, die al eenige jaren het woord ‘God’ niet anders meer had uitgesproken dan in nietszeggende gewoonte-uitroepen, dacht uit den grond van haar hart:
| |
| |
‘God zij dank!....’
Waarvoor? Op die vraag zou zij geen precies antwoord geweten hebben. Voor het besluit, in zijn woorden uitgedrukt? Misschien, ja.... Voor het einde van al dat.... minderwaardige, waartoe zij zich den heelen tijd op deze plaats gedwongen had tot zijn zichtbaar leed? Misschien, ja.... Voor een vage, onbewuste hoop? Misschien, ook.... Maar in ieder geval was het haar op het moment goed om het hart, en gaarne liet zij zich naar een met schermen afgeschut zithoekje brengen; een plaats van veiligheid als in haar jaren van klein kind in den arm van haar vader of van zijn jongere zuster, haar peettante Anna.... Bij ma, haar heerlijke, zoo vrijzinnig het leven genietende ma, zeldzaam mooie vrouw van even veertig, die alles met een licht schouderrukje van zich afschudde en met den diepen glans van haar oogen iedereen machteloos maakte tot verzet, bij háár vond zij altijd aanmoediging van haar neigingen tot genoegens. Maar als zij zich onrustig voelde, vond zij steun bij vader en tante Anna.... die wonderlijke vrouw, mooi ook, en jong, nog geen vijfendertig, maar overigens in alles het tegenbeeld van ma.... die goeierd van een tante, altijd vol levenslust, met haar huis vol kinderen, en nog altijd mal-verliefd op haar man, - haar leven moest alleen uit wittebroodsweken bestaan, zei ze! - diep godsdienstig en altijd een straling van blijden lach!.... Kende tante wel tobberijen?.... Waar haalde zij die krachten vandaan?.... Zóó was vader toch niet! Integendeel, hij scheen met de jaren te versomberen, ofschoon hij toch schatrijk geworden was en maar twee kinderen had.... Maar hij was precies tante Anna gewéést, hoorde zij herhaaldelijk door kennissen verzekeren.... Wat kon dáár dan de oorzaak van zijn?.... Ma toch niet?....
Walther praatte.... Hij had haar even aan zichzelf overgelaten. Ja, zij luisterde.... Hoe kwam zij ertoe, dat allemaal te denken, van ma, van vader, van tante?.... Ja, zij hoorde hem aan.... Waar ging zij heen?.... O, juist, dat vroeg Walther, waar het heen moest!....
Een beetje triest, geprikkeld ook door het gevoel, dat zij niet zoo-maar kon laten glippen, wat zij zoo lang als waardevol had beschouwd, en dus op tegenweer bedacht moest zijn, zei ze zacht, op schamperen toon:
| |
| |
‘Waarheen?.... Ja, dát was het juist!.... Als men dát maar eens wist!.... Wie had al ooit het antwoord op die vraag gevonden?.... Háár leek het, zooals zij gelezen had in een boek over ‘Fakirs et Bayadères’:
‘Les fleuves, la mer, le soleil sont inconscients de leur oeuvre, mais l'homme se souvient de la route parcourue par ses ancêtres, il conserve le nom de son père. Il ne revient pas plus en arrière que la jeune fiancée qui se rend à la maison de son époux, il va tout droit croyant qu'il arrivera. Où? Il n'en sait rien, mais il marche toujours’....
Dát zette Walther in vuur. Het kon niet veilig zijn, zich aan zulke wegwijzers toe te vertrouwen! Op het moment, dat zij het toppunt van hun verwaandheid hadden bestegen, om over de wereld uit te kraaien, dat ‘le sphinx sacerdotal a été vaincu par la raison, la révélation par la science’, bekommerden zij zich niets om hen, die zij veelbelovend en nietsgevend in het moeras leidden! Want die verblinden, die anderen een fakkel voorhielden, waarvan zijzelf geen licht kregen, wisten tenslotte toch immers geen beteren raad aan de misleiden te bedenken dan dien: ‘Zie nu maar zelf, dat je verder komt! L'homme marche toujours, il arrivera. Où? Il n'en sait rien, il marche!....
Hoe jammer, dat zij in Berlijn gekomen waren.... of misschien, hoe goed!.... Tenminste, dat hoopte hij, ook voor Annie.... de brutaliteiten van het bederf waren op hém neergebonsd met de schrilheid van een angstschreeuw, die hem uit de bedwelming van een verdoovenden roes had opgeschrikt.... Wat in die vunze luchten trilde, was ook in hun eigen omgeving, al wilde men het daar in die gedaante nog niet zien!.... Jazeker, wáár moest het heen, op dien weg?.... Het begon met een beetje, en telkens kwam er een beetje bij.... De band van fatsoen, die aanvankelijk nauw sloot, werd eerst een centimeter losser getrokken.... een volgenden keer wéér een centimeter.... tot hij eindelijk om álles heen paste!.... Dat elastiek gaf gemakkelijk genoeg mee, naarmate men de hartstochten zich maar uitspannen liet.... Dan moest het einde wel zijn, wat zij hier, in Berlijn, hadden aanschouwd: een zee van leed, van afschuwelijke ellende, van rottende melaatschheid der gansche maatschappij, honderdmaal erger dan wat hij in de oorlogszônes
| |
| |
‘Schauderhafts’ had gezien en doorleefd!...... Ook hij, meegesleurd door de reacties in de mentaliteit op de oorlogssfeer, had zich overgegeven zonder weerstand te bieden; had geweigerd elke waarschuwende stem in zijn binnenste-zelf aan te hooren en de snelle voortrotting van het verwordingsproces te gelooven.... Zijn moreele opvoeding volgens de ethica van zijn Godsgeloof was door het kanongebulder en door de ellende in en rondom de loopgraven afgestompt.... En wat hij naderhand had leeren kennen.... nou ja, gedeeltelijk door eigen ondervinding, Annie wist dat immers ook.... maar voor het meerendeel toch van hooren zeggen en door lezen, van alles wat men te verstaan gaf onder de namen ‘demi-vierges’ en ‘Junggesellinnen’ en ‘garçonnerie’, och, hij had daar niets de moeite waard in willen zien om er zich warm over te maken!.... wie pas uit de loopgraven kwam kruipen, voelde zijn kop er niet naar staan om zedepreekers aan te hooren!.... Maar nu scheen alles opeens in hem veranderd.... Zijn jeugd bleek in hem nog niet heelemaal vernietigd.... Het lot van de maatschappij in de toekomst moest toch ook ieder mensch ter harte gaan?.... En hij kón de gedachte niet verdragen, dat die waanzinnige phrasen over ‘ausleben der weiblichen Natur und Gleichheit von Mann und Frau’ bij Annie instemming zouden vinden.... Probeerde men de wereld niet terug te draaien tot den oertijd, als men in de goede kringen een levenspractijk ging invoeren, die van den jongen man een soort polygaam en van het meisje een polyander maakte?....
Spontaan haar hand vastgrijpend, bezwoer hij haar hartstochtelijk:
‘Du, Annie, du bist doch zu gut um in diesem Schmutz zu bleiben runddrehen.... es gibt wahrhaftig viel Schöneres und Höheres im Menschenleben, meinst du nicht auch. Annie?.... wir sind keine Tiere, wir sind Gotteskinder.... du bist noch nach Leib und Seele gesund genug um zurück zu kehren.... ich beschwöre es dir, weil ich dich liebe, kehre doch zurück, ehe es zu spät ist!....’
Midden in het dolle rumoer hadden zij beiden alles om zich vergeten. Dat zij zich met hun tweeën hadden afgezonderd aan
| |
| |
een tafeltje, trok ook niet de minste aandacht: allen waren immers vrij!.... Het zou alleen een onbedaarlijken spotlust hebben opgewekt, dat zij daar serieus zaten te praten, maar niemand vermoedde dat: wie kon de momenten van de goede stemming zóó verknoeien!....
De trillende gevoels- en overtuigingskracht van Walther's woorden hadden Annie gedwongen naar hem te luisteren. Want zij voelde wel, dat het niet het lot van de toekomstige maatschappij was, waardoor hij werd bewogen. Gemeenschapswelzijn en maatschappij waren ook klanken, waarin zij nooit iets had gehoord. En overdrijven deden de Duitschers nu eenmaal graag. De stem van haar vrouwelijke intuïtie fluisterde haar toe, dat het alleen om háár was, dat hij nú zoo praatte; hij liet zich drijven door het verlangen haar van dit leven terug te brengen, omdat haar vrijheid in den omgang met die vele jongemannen hem jaloersch maakte. Kon dat iets anders beteekenen dan dat hij verliefd op haar was?....
Veertien dagen geleden zou de gedachte, dat een van de clubleden in haar woonplaats op een bepaald moment tot haar kon komen met gevoelens van serieuse verliefdheid, reeds voldoende geweest zijn om haar te prikkelen tot scherpen spot over zoo'n ouderwetsche banale verlovingsinleiding tot een allervervelendst solied-eentonig huwelijk!.... Nú dreef het intuïtief begrijpen van Walthers houding haar een bonzing naar het hart: een gevoel van geluk en van onrust tegelijk: als zij zich tóch eens vergiste?....
Maar toen hij haar hand vastgegrepen hield, - het was haarzelf niet eens bewust -, en iemand ondanks het woelige beweeg en geroep het woord ‘liebe’ opving, toevallig, drongen allen om hen tweeën heen en stortten een schallend spotgeschreeuw en opspuitend gelach over hen uit:
‘Eine Verlobung!.... Eine altmodische Heirath zwischen uns!.... Das schändliche Verbrechen zweier Nichtswürdigen!.... Die zum Genieszen zu faulen degenerierten Eidgenossen!.... Treulosen!.... Strafe muss sein!....’
Verlegen, beschaamd, - wat wás nu toch ook alledaagscher en ouderwetscher dan een verloving? - liet Annie zich meesleepen in den wilden hos naar de genieting van aangezweepte
| |
| |
zinnen. ‘Die reizendste aller Sünderinnen sollte büszen, weil sie so grausam und rücksichtslos gesündigt hatte gegen ihre Kameraden und gegen ihr eigenes Blut! Teuer sollte sie den Diebstahl und den Schmach abkaufen!....’
Een gevoel van onrust en onbehagelijkheid bleef echter in haar innerlijk knagen. Een onaangename gewaarwording kleefde zich klam aan haar vast. Slechts door een geforceerd vrij-doen, door dolle invallen, waarmee zij allen in gedurfdheid overtrof en waardoor zij het heele clubje aanhitste tot een jubelend overschrijden van de grenzen, kon zij die indrukken nog wat vervagen.
Maar werkelijk genot gaf het haar niet. Ofschoon zij nogal veel dronk, bleef haar hoofd wonderlijk klaar. En toen zij in den morgen de deur van haar kamer in hun hôtel achter zich sloot, zag zij zichzelf zonder eenigen vermooienden schijn in een realiteit, waarvoor zij terugschuwde en die haar van woede vervulde!.... Was het werkelijk mogelijk, dat het slot van den nacht haar niet te ordinair had kunnen zijn om eraan mee te doen, erger dan een van allen? Nu begreep zij zichzelf niet meer!.... Waardoor had zij zich laten opzweepen?.... Hoe had zij zich zóó kunnen vergooien, zonder nog eenige maat te kennen?.... In haar verbeelding hoorde zij haar eigen gelach nog naklinken als eigenaardig vreemde schrille geluiden.... Wat moest Walther Göhring nú wel van haar denken?.... Wat hij geweigerd had, om haar te respecteeren, had zij in overvloed aan ánderen gegeven.... Toen zij voor den spiegel stond, schrok zij, zooals zij er uitzag: haar beeld leek wel een Annie Werelds, die de rol speelde van een.... Zij durfde de vergelijking niet te voltooien. En op hetzelfde moment, dat Walther, overgeleverd aan zijn gevoelens van razenden en vervloekenden haat tegen al dat gedoe, dat van goede meisjes innerlijk vertroebelde wezens met de behouden fatsoensmanieren in den dagelijkschen gewonen omgang scheen te willen maken, zijn gemoed folterde met de vragen, hóe Annie dan toch eigenlijk was, waaróm zij zich willoos zóó had aangesteld, - rukte Annie walgend zich de bevlekte en verfrommelde kleeren van het lijf en gooide zich op haar bed neer: snikkend van ergernis en spijt; geen dag bleef zij meer daar, niemand wilde zij nog zien, weg uit Berlijn, weg uit Keulen.... Naar huis, naar vader en tante Anna!....
|
|