| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Aan het einde van den vier-jarigen wereld-oorlog was de menschheid, voor zooveel zij bestond uit ‘overwinnaars’ en ‘overwonnenen’, beiden, bleek later, er even ellendig aan toe, gekomen tot een paroxysme van haat, en tevens, een kleine minderheid, als tegenslag, tot een toppunt van idealisme, waaruit, allengs in geluidskracht sterker, de kreet werd gehoord: ‘nooit meer oorlog’! Deze haat en dit idealisme was in zekeren zin tegelijkertijd verpersoonlijkt in den president der Vereenigde Staten, Woodrow Wilson, die voor zijn land wel is waar slechts den haat vertegenwoordigde, doch persoonlijk genoeg idealisme meebracht om zich voldoende sterk en machtig te wanen den haat der volken door een Volkenbond te bezweeren. Ongelukkigerwijze werd de goede president al dadelijk door het volk verloochend, dat hij meende te kennen en te vertegenwoordigen. Zoo ontstond in een door den oorlog nog steeds brandende wereld, brandend ook van haatgevoel, die Volkenbond, welks eenig goed is, dat hij bestaat.
Sedert is de haat onder de volken, door de gemeenschappelijk gedragen na-oorlogsellenden, wat geluwd. In gelijke mate werd de Volkenbond gesteund door een voortdurend in kracht toenemenden vredeswil der volken. Doch hoezeer de Geneefsche Bond nog slechts verkernd is in een tot nu nog niet te verwerkelijken schoonen droom bewijst zijn machteloosheid in het conflict tusschen Japan en China. Het is goed met duidelijke woorden te spreken: de tegenwoordige samenleving, in het bijzonder waar zij vastzit in de vang-armen van het kapitalistisch stelsel met zijn in het geheim werkende nationale parti- | |
| |
culiere initiatieven, is niet in staat Woodrow Wilsons vredesdroom te verwerkelijken. Zijn ontijdig geformeerde instrument, de Volkenbond, blijkt gemaakt van dezelfde stof, als waarvan de menschen hun droomen maken. In dezen gedachtengang, en met deze werkelijkheid voor oogen, kan het niemand verwonderen, dat de Bond machteloos is in het geding tusschen China en Japan en, al lijkt het cynisch, de oorlogstoestand, welke, zonder de benaming er van, thans bestaat tusschen die twee verre volken, in een deel der wereld, dat nog leeft onder primitieve toestanden, als die der middeleeuwen van Europa, is voor de Westersche wereld slechts van gering gevaar. Gegeven de mentaliteit der twee strijdende volken, in het bijzonder die der Chineezen, met hun ongevoeligheid voor lijden en dood, hun geringschatting van menschelijk leven, omdat zij daarvoor een productievermogen bezitten, 't welk voor dat van ratten en konijnen niet onderdoet, ware het goed, dat het Westen hen vooreerst maar aan hun lot over liet en slechts zorgde, dat geen der vonken van den oorlogsbrand, dien zij in die verre streken hebben doen ontstaan, in het wel verloochende maar verborgen oorlogstuig der zoogenaamd beschaafde volken overspringt. Allengs is door verschillende oorzaken China, dat de Westersche mogendheden nog niet zoo lang geleden, althans in zijn kustlanden, tot hun handelsdomein hoopten
te kunnen maken, geheel en gemakkelijk geëxploiteerd door winstbejag, voor de materieele belangen der kapitalistische wereld waardeloos geworden. Met dit voorbehoud echter, dat thans nog slechts de wapenfabricatie er bij verdient, en er méér bij verdient, naar mate China nog in staat is haar te doen bloeien. Bij het chaotisch voortbestaan van wat men dan gewoonlijk ‘China’ noemt, heeft de overige menschheid, in wier dwaas en oppervlakkig denken alle volken van gelijke beteekenis worden geacht, geen enkel belang. Integendeel, wijl Japan getoond heeft zich voor een belangrijk deel zijner mentaliteit te kunnen aansluiten bij de Westersche gedachte, waarin de vredeswensch zich voortdurend dringender en dreigender uitspreekt, zou het wenschelijk zijn, dat het althans in Mandsjoerije een protectoraat kon winnen. Zelfs heeft het den schijn alsof Soviët-Rusland zich daartegen niet zou verzetten, mits zijn duidelijk aangewezen materieele belangen er geen schade door zouden
| |
| |
lijden. Wel is het Japansche plannetje mislukt om de Mandsjoedynastie, welke drie eeuwen lang met despotische kracht, zoo noodzakelijk voor de rust van de primitief denkende en levende volken daar in het verre, in het land van haar oorsprong te doen herleven, en aldus Mandsjoerije onder Japansch protectoraat een nieuw keizerrijk te brengen, doch het leek ook al te fantastisch. De onder voogdij zijner grootmoeder - de laatste ‘man’, die de Mandsjoe-dynastie voor ‘China’ heeft voortgebracht - als ‘keizer’ geboren Poe-nsji was, men kon het al aan zijn ietwat decadente uiterlijk zien, allerminst van het staal, waarvan door de strijdende volken in het verleden, in het verre Oosten, de Timoer-lenghs of de Akbars werden gegoten. Niet lang geleden ging het gerucht - waarschijnlijk overdreven - dat hij, muzikaal aangelegd en begaafd met een welluidende stem, wel zin had om op te treden als cabaret-zanger, en waarlijk men kan zich dezen laten afstammeling van een machtig heerschers- en despotengeslacht gemakkelijker voorstellen als mededinger naar den roem van Richard Tauber, dan als een die aan den vervallen roem van zijn geslacht opnieuw een glanstijdperk zou schenken.
Het is een feit, dat de droom-beteekenis van den Volkenbond, gegeven een dolle wereld, waarin de volken door waanzin geslagen schijnen, in de behandeling van dit oorlogsconflict tusschen Japan en China, met Soviët-Rusland en Noord-Amerika als naast-belanghebbende toeschouwers, nu op de jammerlijkste wijze aan het licht komt. Het kan zijn nut hebben, dat de door een schoone illusie bezielde vredesapostelen dit inzien, opdat zij, met den nu eenmaal tot leven geroepen Volkenbond als algemeen vereenigingspunt, van tactiek veranderen. Een directer internationale aansluiting van alle individuen, die bij een volgenden oorlog de jammerlijkste slachtoffers zouden zijn, zooals de millioenen dooden en de millioenen verminkten van den jongsten oorlog het zijn geworden, slechts zulk een internationale aaneensluiting zou eenige kans geven, dat de regeeringen ernst maakten met haar geleidelijke ontwapening, en de onttrekking der fabricatie van oorlogsbehoeften aan het particuliere en kapitalistische initiatief. Door de volken zelf, de ‘Westersche’ volken dan, moet de komende oorlog bestreden worden, dood getrapt in de
| |
| |
haarden van zijn ontstaansmogelijkheden. Daartoe behooren in de eerste plaats de particuliere fabrieken van oorlogstuig in zijn verschillende moderne vormen.
Het eertijds machtige Engeland staat er van alle natiën misschien het slechtst voor, wijl het 't meest heeft te verliezen, schoon het tot den kring behoort van de zoogenaamde overwinnaars. Het is niet meer noodig voor dit eertijds machtige wereldrijk aan den klassieken roep te denken: ‘nog één zoo'n overwinning, en ik ben verloren’. Het is reeds verloren. De verkiezingen voor een nieuwe zoogenaamde ‘nationale’ regeering hebben Mac Donald, den oud-Labour-leider, zulk een ‘overwinning’ geschonken, dat hij voortaan zijn democratische beginselen wel op sterk water kan zetten. De Arbeiderspartij is verpletterd. Vooreerst althans. Engelands oude conservatieve elementen hebben weer zooveel macht gekregen, dat hun gevaar voor de vreedzame samenwerking met omringende, doch op economisch gebied mededingende volken, onmiddellijk is gevoeld. Het zonderlinge kiesrecht, waarmee men in Engeland het ‘Huis der Gemeenten’ - slechts door buitenlanders ‘Lagerhuis’ genaamd - telkens tot leven pleegt te roepen, heeft er aan zes-en-een-half-millioen kiezers slechts 50 arbeiders-candidaten toegang tot het gehoor van den ‘Speaker’ geschonken, doch aan twaalf millioen andere kiezers niet minder dan 472 ‘tory’ candidaten gegund. Waaronder een niet gering aantal dier conservatieven, die men daar ‘die hards’ noemt, van wie men in Frankrijk zou zeggen: ‘er zijn van die “dooden”, die zonder den doodsteek niet kunnen sterven’. (Il-y-a des morts qu'il faut qu'on tue’.) Nog één zulk een overwinning’ en ook de brave Ramsay Mac Donald is voor het democratische Britsche politieke leven verloren.
Dat zijn invloed thans sterk getaand is, bewijst wel het feit, dat deze ‘die-hards’ er reeds op aandringen, dat de zoo goed als volkomen mislukte ‘Ronde-tafel-conferentie’, waarvan ieder, die ook maar eenigszins met den staat van zaken in Hindoestan bekend is, kon voorspellen dat zij mòest mislukken, nu maar smadelijk naar huis zal worden gestuurd, met als eerste den fanatieken en voor velen afkeerwekkenden ‘Mahatma’ Gandhi, kleingeestig genoeg om aan zijn eigen gesponnen en geweven
| |
| |
dekens beteekenis te hechten voor de kwalijk begrepen belangen van zijn volk, welke hij en zijn aanhangers heeten voor te staan. Zij wenschen hem teruggezonden te zien naar die warme oorden, waar hij t'huis hoort. De Commissie op zoek naar een oplossing voor het minderheden-vraagstuk in Britsch-Indië is op het doode punt geraakt, wijl men in dit opzicht onmogelijk kan toegeven aan de zienswijze van den ‘verheven ziel’ Ghandi en diens zachtmoedige volgelingen, dat de beste oplossing zou zijn, als men de meerderheid en de minderheden in Hindoestan het maar eens liet uitvechten. Tot deze ‘minderheden’, van wie toch de Mohamedanen een groot deel der geheele bevolking uitmaken, behooren ook de Westerlingen, kortweg ‘Europeanen’ genoemd, voorts de inlandsche Christenen, de ‘Engelsch-Indiërs’, d.w.z. de zoogenaamde ‘halfbloeds’, en het aanzienlijke getal z.g. ‘onaanraakbaren, Paria's, door de hoogere sekten van het Hindoeïsme steeds onderdrukt. Deze ‘minderheden’ tezamen zijn er echter misschien niet ver af om een ‘meerderheid’ te vormen. Aldus blijkt het duidelijk, dat de eisch van het Indisch ‘Congres’, dat zelfregeering wil doordrijven, desnoods wil uitvechten, en beweert als eenige ‘representative’ van de Indische volken te gelden, op een waan berust. Het Indische ‘Swaradsj’-congres bestaat bijna uitsluitend uit afgevaardigden der Hindoe'sche bevolking, deze opgezweept door de hoogere klassen, van wie de millioenen, welke zij heeten te vertegenwoordigen, financieel afhankelijk zijn. Er is geen denken aan, dat de Britsche regeering aan dien grootheidswaan der Hindoes zou mogen toegeven, en dit wel óók in het belang der Hindoe'sche z.g. meerderheid zelve. In ieder geval: hoe het verdere beloop der onderhandelingen aan de Londensche ‘Ronde
Tafel’ ook zij, of ‘Mahatma’ Gandhi spoedig of niet spoedig kan terugkeeren naar een klimaat beter voor zijn dwaze kleeding-aanstellerij geschikt dan de Londensche mist, voor het kapitalistische doel, niet enkel voor Groot-Brittanniës welvaren, is Hindoestan zoo goed als verloren. Tenzij men de Indische katoenspinnerijen, wier aandeelhouders toch niet minder ‘kapitalisten’ zijn, doch die de lagere ‘kasten’ op de ergerlijkste wijzen uitbuiten, tot het kapitalistische stelsel wil meerekenen. Zooals trouwens vanzelf sprekend is. Alleen gaat de winst der leverantie der
| |
| |
kleedingbenoodigdheden der Hindoestansche massa's voor de Britsche, Japansche - ook Nederlandsche - spinnerijen en weverijen verloren.
In deze donkere tijden is dan het tot voor kort ongekende snelle heen-en-weer-reizen voor onderlinge samensprekingen der Eerste ministers, laatstelijk van Laval voor Frankrijk en Grandi voor Italië, ook naar Washington, toch wel iets als dwaallichtjes in de duisternis. De bewapeningsvacantie voor één jaar heet dan reeds te zijn ingetreden. Eerlang zal de groote ‘Ontwapenings Conferentie’ worden geopend. Dit beteekent allerminst dat in de reeds ingetreden ‘vacantie’ de werkzaamheden op de werven, in de wapenfabrieken of in vliegtuighallen geheel stil staan. Die in Februari te openen ‘Ontwapeningsconferentie’, waarvan men voorspelt, dat zij zes maanden kan duren, zal ook wel zeer povere resultaten opleven. Zooals het Duitsche Rijk en zijn bondgenooten voor den oorlog eigenlijk werden geregeerd door Krupp, zoo wordt Frankrijk en zijn aanhangers thans geregeerd door ‘Schneider-Creusot’. De liefde voor het vaderland groeit en bloeit in dergelijke kapitalistische vossenholen naarmate van de dividenden, welke zij uitkeeren. Dit is zoo waar, dat president Hoover nu van de Amerikaansche ‘Vlootvereeniging’ geëischt heeft, dat zij haar ledenlijsten zal openbaren, opdat heel het Amerikaansche volk de invloeden kenne, welke door middel van deze ‘Navy-League’ zich zoo ongerust maken, dat ‘de levensbelangen’ der Noord-Amerikaansche vloot door Hoovers pogingen om ook van Amerikaanschen kant tot een vermindering der bewapening ter zee te komen, zullen worden geschaad. Men weet hoe rot de staatsen gemeentelijke administraties der groote Republiek zijn, hoe de omkoopbaarheid daar in alle rangen zegeviert. Hoovers wenschen om de namen van de ‘profiteerders’ met hun groote ‘vaderlandsliefde’ openbaar te maken, zal dus wel op niets uitloopen. Doch het is goed, dat het op hooge plaatsen
en door algemeen geëerde mannen opnieuw luid wordt uitgeroepen - lord Cecil deed dit laatst ook - dat de ergste vijanden van het menschelijk geslacht van heden zij zijn, die, onder de leus van ‘vaderlandsliefde’, zoo ijveren voor een ‘doeltreffende’ bewapening van hun volk. De Westersche volken te zamen,
| |
| |
ofschoon bedreigd door den ondergang der tegenwoordige beschaving, gevolgd door een baaierd, waarvan niemand zich de ellende kan indenken, geven van hun voortdurend opgedreven belastingen en al hun maatschappelijke ellende ten spijt, thans tweemaal zooveel uit als vóór het begin van den wereldoorlog.
Om dit op te brengen weten de regeeringen geen ander middel, gegeven het benauwende feit, dat haar getal werkloozen met den dag in alle landen toeneemt, dan hun volken door steeds hoogere tariefmuren te omringen en van de overige wereld af te sluiten, zoogenaamd om hen tegen de overige wereld ‘te beschermen’. Maar de Amerikaansche senator Borah zal wel gelijk hebben in zijn bewering, dat er geen ander redmiddel is dan een herziening van het krankzinnige Tractaat van Versailles. Ongelukkigerwijs is daarop niet de geringste vredeskans. Zoodat het verklaarbaar is, dat de partijen in Duitschland, het meest getroffen door dit door krankzinnig geworden staatslieden het Duitsche volk voorgeschreven Tractaat, partijen, die er het onrecht, het gevaar, de vernedering van voor hun volk het ergst gevoelen, voortdurend sterker worden. Ware 't niet, dat het Centrum, de sterke partij der Duitsche Roomsch-katholieken, hun in den weg stond, de Duitsche republiek of republieken zouden reeds lang in de macht zijn van de Nationaal-socialisten, tegen wie echter het Fransche wantrouwen het felst wordt opgezweept. De jongste verkiezingen in Hessen hebben daar een voorbeeld van gegeven. De ‘Republiek van Weimar’ leeft in Duitschland nog slechts bij de gratie van het ‘Centrum’. Maar ook dit feit verergert den toestand der stervende Westersche wereld, wijl het bangelijke en egoïstische Frankrijk daardoor in zijn vrees voor het Duitschland der naaste toekomst wordt gesterkt.
|
|