Een altijd levende figuur door Jules Schurmann. †
Toen de halfgoden en laatste helden der Oudheid der wereld afgestorven waren, was het zoo treurig en duf op het ondermaansche geworden, dat Zeus meelij kreeg met de stervelingen, die niet meer leefden, gelukkig, in den schijn van 't hemelsche licht, dat straalde uit de daden en gedachten dier grooten. En om weer wat geestdrift, wat verlangen naar het hemelsche licht te wekken in de harten der kleine menschen, wierp de Olympiër een bal hemelsch vuur met forschen armzwaai omlaag. Met geweldigen slag plofte de bal terneer en spatte uiteen, in lichtende vonken over de wereld. Uitverkorenen bekwamen een gloeiende vonk, anderen een weinig sintel, maar op ieder had de glans een diep vermogen. Wie de vonken kregen, werden genieën en talenten genoemd, al naar heur grootte, en zij, die de sintels kregen, kunstminnaars.
Eenige genieën kregen zooveel van het goddelijke vuur, dat het hun te zwakke aardsche hulsel vernietigde. Homerus en Milton werden er blind van; Mozart, Chopin, Keats, de Musset, werden er door verteerd, zoodat zij stierven op jeugdigen leeftijd, ‘de Goden namen hen jong tot zich’ - maar allen, die de gloeiende gouden vonk hadden, brachten schoonheid of vreugde aan de menschen, zelve gaande te treuren, door hun aardsche leven, in verlangen naar het groote vuur, waarvan zij een deeltje hadden.
Jacques Perk had de vonk en stierf jong....
Genieën sterven niet, zij blijven leven met de levenden, en verscheidene nog levende dichters zijn voor ons meer dood dan zij, lichamelijk-afgestorvenen. Het werk, de uitingen van individueele