afhangende lintjes behoorde, was in onze oogen te zwierig om door een flinken jongen gedragen te worden. Onze spelletjes bevielen hem maar matig. Nog zie ik hem staan, een rank gebouwde knaap, lichtblond en grooter dan een van ons allen. Hij keek aandachtig naar de trap. Wij hoorden hem zeggen: ‘Maar zien jullie die trap dan niet?!’ - Ja, natuurlijk zagen wij de trap. Wie zou die niet zien! Een hoongelach volgde op zóó'n vraag. En daarop onze stijgende verbazing, ontsteltenis en plotselinge verrukking. Want inééns stormde Jacques de trap op. Wat nu? Hij logeerde toch niet bij ons. Hij wou zeker naar boven naar onze kamertjes gaan kijken, of, nog hooger den zolder opgaan, want daar was een ruim uitzicht door de smalle dakraampjes over boekweit- en korenvelden en, heel in de verte, rijen van boomen. Maar neen, een heerlijk moment volgde, met wijd gespreide armen, in vliegende vaart, daalde Jacques weer neer voor onze opgetogen blikken. Langs de gladde trapleuning gleed hij omlaag of hij een paard bereed en de wind om hem heen waaide, triomfant, met wapperende haren. En nog vóórdat onze juichende bijval ten einde was, rende Jacques opnieuw naar boven en kwam even zegepralend snel naar beneden. Wie dacht nú nog aan eenig stuk speelgoed. Hier was het echte plezier. Allen wilden meedoen. En er waren dien dag veel speelkameraadjes, jongens en meisjes uit de omliggende dorpen, want het was de dag van mijn vader's intrede als beroepen predikant te Etten waar hij zijn vader opvolgde, en de dominésfamilies uit den omtrek waren gekomen, naar oud gebruik, ter kennismaking in de pastorie waar de tafels tot onthaal gereed stonden.
Onder de jeugdige gasten, die bij de trap aan het spelen waren, was een tenger meisje in een wit jurkje met lange, rose kousenbeentjes. Haar bewegen en ook haar onbewegelijk staan deden denken aan een flamingo, zij had donker bruin, iets rossig haar, dat krullend om haar schouders hing, en zij had kleine, tintelende oogen, wel zoo donker als de vruchtjes van de rijpe, wilde kers. Telkens als zij kwam in den lichtbundel van de avondzon, die door het hooge gangraam viel, gingen er vlammende vonkjes door die krullen. Bij de donkere jongenspakken en de groot geruite en breed gestreepte meisjesjurken, geleek die witte ver-