| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
X.
Bloemlezingen.
Bloemlezingen vormen in de literatuur een heel bizonder en apart onderdeel. Als het kleed van Harlekijn toonen zij honderden staaltjes van den meest onderscheiden aard, doch, als de samensteller een persoon is van ontwikkeling, goeden smaak en zuiver onderscheidingsvermogen, kan er toch wel eens een geheel tot stand komen, dat hooge aesthetische en intellectueele eischen te bevredigen weet.
Er is vóór bloemlezingen veel te zeggen.
Er is tégen bloemlezingen veel te zeggen.
Een voordeel is zeer zeker, dat de lezer in een beknopt bestek, een algemeen overzicht krijgt. Letterkundige verklaringen onderrichten hem over de verschillende stroomingen in de literatuur (klassicisme, romantiek en dergelijke); voorbeelden illustreeren dit onderwijs op aangename en duidelijke wijze; de lezer leert, zonder veel inspanning en zonder veel tijdverlies, een massa schrijvers kennen, en krijgt proefjes hunner productie.
En daar het voor de meeste lezers onmogelijk is, zich alle auteurs, die hun belang inboezemen, in hun geheel aan te schaffen, is een bloemlezing voor hen een waardevol bezit, daar zij dan tenminste éénige ‘bloemen’ hun eigen mogen noemen uit het rijke en volle perk, dat des schrijvers geheele oeuvre is.
Wie het eerst op het denkbeeld eener bloemlezing kwam, heeft daarmee, wij kunnen het gerust zeggen, een genialen greep gedaan. Misschien zijn de eerste anthologieën uit een
| |
| |
liefdevol enthousiasme voor de schoonheid der letterkunde voortgekomen; hoe het zij: deze idee is enorm ingeslagen, en er gaat, zelfs in Nederland, geen (half) jaar voorbij, waarop niet de een of andere bloemlezing, nieuw of in herdruk, verschijnt.
Voor deze bundels schijnt altijd een debiet te bestaan; vooral voor de scholen hebben zij hun nut bewezen; maar ook particulieren schaffen ze zich met vreugde aan, wegens den omvangrijken en waardevollen inhoud en den billijken prijs.
Wat tegen bloemlezingen is in te brengen, is natuurlijk in de eerste plaats het nadeel, dat zij veroorzaken aan den verkoop van het geheele werk des auteurs. Vele, zeer vele literatuur-liefhebbers vergenoegen zich met het kleine onderdeel dat zij van een zekeren dichter of schrijver bezitten, en verbeelden zich, door de keuze, welke een ander voor hen heeft gedaan, voldoende op de hoogte van dezen auteur te zijn gekomen.
Doch in ‘de keuze van dezen ander’ ligt het zwaartepunt. Is de bloemlezer een fijnzinnig persoon met een zuiver inzicht, een betrouwbare intelligentie, en vooral veel liefde voor zijn onderneming, dan kan men zich met een gerust hart aan zijn leiding overgeven. Maar is de samensteller ‘de eerste de beste’, die in de eerste plaats uit is op pecuniairen baat, dan wordt het een heel ander geval. En meer dan in eenige andere literaire ‘branche’ geldt het bij het aanschaffen eener bloemlezing: Fide sed cui vide. Vertrouw, maar zie wien.
In onze l.l. Juli-aflevering bespraken wij de bloemlezing Bimini, en toonden aan, dat de samensteller, de heer Dr. Johan Theunisz, die zijn anthologie voor de schooljeugd bestemde, zich geenszins voldoende rekenschap had gegeven, van de zeer bizondere eischen, die men aan een dergelijke uitgave stellen moet. Hij bracht een bundel aardige, interessante verhalen bijeen, geschikt voor een algemeen, volwassen publiek, maar die, wegens de er in voorkomende, àl te levenswijze perioden en uitdrukkingen, absoluut niet deugde voor de school, die toch stellig de moderne verwording en amoraliteit niet in de hand werken mag!....
Men zou zeggen, dat het maken eener bloemlezing voor leerlingen niet beter kon worden opgedragen dan aan leeraren,
| |
| |
die uit den aard der zaak ondervinding hebben en pedagogisch oordeel. Een prachtig voorbeeld hiervan is de zeer degelijke arbeid van de heeren de Raaf en Griss, die hun Stroomingen en Gestalten (de titel is reeds zoo aantrekkelijk en wèlgekozen) verzorgden met een toewijding en diepe genegenheid, die niet anders dan bewondering en groote waardeering verdienen. Kennis van zaken, grondig onderzoek, een eindeloos geduld, een ontwikkelde smaak en een fijn en kiesch aanvoelingsvermogen liggen aan deze deelen ten grondslag, die als een monument zullen blijven omhoog staan in onze vaderlandsche literatuur.
Doch ook de heer Dr. Johan Theunisz is leeraar. En zoo ziet men dus alweer, dat men in deze niet voorzichtig genoeg wezen kan! Daarentegen is Herman Poort's, al vele malen herdrukte Bloeiende Bongerd een uitstekend voorbeeld van een samensteller, die zich bij zijn keuze streng, uitsluitend heeft laten leiden door de overweging wàt voor jonge menschen past en wat niet.
(J'en passe et des meilleurs, zeide Don Ruy Gomez (in Hernani) en zoo weiden wij ook niet verder uit over Nederlandsche anthologieën, waarvan er nog verscheidene voortreffelijke bestaan, die hun goed recht hebben bewezen.)
Een ander nadeel van bloemlezingen is, dat de eene samensteller zoo vaak op de gedane keuze van een voorganger afgaat, en men dus in een gansche reeks, na elkaar verschijnende, bundels onophoudelijk dezelfde verzen en prozastukken aantreft. Deze gemakzucht is ten sterkste af te keuren. Hoe dikwijls gebeurt het ook niet, dat men voortdurend genoegen blijft nemen met een zeker deel der productie van een auteur, omdat dit deel door den tijd nu eenmaal tot ‘goed’ en ‘mooi’ is geijkt, maar dat men zich niet de moeite geeft tot onderzoek van later werk, om ook dáárin het ‘goede’ en het ‘mooie’ te ontdekken. Voor wie zijn taak opvat, zooals die opgevat worden moet, is het baantje van bloemlezer lang geen sinecure! het is een inspannende arbeid, waaraan hij zich met hart en ziel heeft te geven, die hem heel veel studie zal kosten en heel veel tijd, want waarvan hij zich nooit mag afmaken door de even ingebeelde als domme gedachte, dat hij, zònder serieus onderzoek, ja,
| |
| |
soms zelfs zònder eigen lectuur, tòch wel op de hoogte is van de artistieke waarde eens kunstenaars!
Even zij hier nog gewezen op het méér dan zonderlinge feit, dat het aan iederen uitgever in Nederland veroorloofd is zich meester te maken van een zeker deel van het eigendom der auteurs, m.a.w. een aantal bladzijden hunner productie bijeen te brengen in een bloemlezing, zonder daarvoor toestemming noodig te hebben van den betrokken schrijver-zelf, of daarvoor honorarium verschuldigd te zijn. De eerste de beste buitenstaander mag dus naar willekeur beschikken over een anders uitsluitend eigendom, om er naar welgevallen mee te handelen! (Laten wij er hier erkentelijk bijvoegen, dat de meeste uitgevers, zichzelf en de schrijvers respecteerende, wèl toestemming vragen en wèl honorarium uitkeeren). De vraag blijft evenwel bestaan: hoè ter wereld is deze bepaling in de wet er dóór kunnen komen? daar toch in géén ander geval de een zich straffeloos toeëigenen mag, wat den ander materieel of geestelijk toebehoort! Iemand, die een eigen huis te meubelen heeft, is het toch óók niet gepermitteerd, om bij anderen binnen te loopen, en bij den eene een kast weg te halen, bij den tweede een tafel, en bij den derde een stoel?....
* * *
Verzameld en ingeleid door den heer D.A.M. Binnendijk verscheen bij De Waelburgh te Blaricum een bloemlezing uit de Nederlandsche poëzie na 1918, onder den titel Prisma. De keuze der verzen lijkt ons over het algemeen zeer gelukkig, want karakteristiek voor de verschillende dichters. Een inleiding verduidelijkt de bedoeling van den verzamelaar. Wie op de hoogte wil komen van den stand der dichtkunst van de allerjongsten kan zeker niet beter doen dan zich dezen bundel aan te schaffen.
Eén typische bizonderheid valt in deze bloemlezing op, namelijk.... de absolute ontstentenis van vrouwelijke auteurs. De eenige, die hier compareert, is.... Mien Proost, de bekende vervaardigster van het ‘schoolcahier’: Het Middelbaar Onderwijs, en men weet, dat er gegronde twijfel bestaat omtrent haar
| |
| |
identiteit. Sommige willen haar identificeeren met haar uitgever (editor, niet publisher) Albert Kuyle. Wat hiervan zij, Mien Proost is in dezen bundel de eenige vrouwennaam.
Wonderlijke omstandigheid! In de één geslacht oudere literatuur wemelt het letterlijk van vrouwelijke auteurs, en hun aantal overtreft verre dat der mannelijke dichters en romanciers. Hoe dit tijdverschijnsel te verklaren? Heeft de allernieuwste epoche de vrouwen zóó matter-of-fact gemaakt, zóó antiartistiek, zóó materialistisch, dat zij geen behoefte meer hebben aan, geen aandrang meer tot een geestelijken uitingsvorm?....
Tot onze verbazing vertoont een andere bloemlezing dezelfde vreemde bizonderheid. In den bundel: Zoo verhalen de Vlamingen ontbreken wederom de vrouwen zoo goed als geheel, op twee uitzonderingen na. Dus ook in België, zou men zoo zeggen, hetezlfde gebrek aan belangstelling der vrouw in de moderne letterkunde!....
Zoo verhalen de Vlamingen (en zij verhalen sappig en fleurig, realistisch en gevoelig, met breede, zoowel als met fijne toetsen, met sprekende zoowel als teere kleuren) is een uitgave van Dietsche Warande en Belfort (voor Holland P. Brand's U.M., Hilversum).
In den bundel Epiek en Lyriek van Dr. W.L.M.E. van Leeuwen, verschenen bij J.B. Wolters, Groningen - Den Haag en bestemd voor het Middelbaar Onderwijs, wordt, dunkt ons, het doel: niet al te gemakkelijke en toch boeiende lectuur te geven, ten volle bereikt. Dit boek is een uitgave van blijvende belangrijkheid, die ook nà de school bewaard zal worden, om nog dikwijls ter hand te worden genomen, want èn door de opgenomen stukken en verzen, èn door den tekst van Dr. van Leeuwen-zelf is deze, van zoo ontzaglijk veel studie getuigende bundel van een hoogst interessanten en rijk afwisselenden inhoud geworden.
N.G.
| |
Zee-roovers.
Er is een buitengewoon curieus boek verschenen: De Americaensche Zee-roovers door A.O. Exquemelin; een boek, dat sinds 1709 voor het eerst herdrukt wordt door De Spieghel
| |
| |
te Amsterdam, met een Inleiding van Constant van Wessem, en met illustraties van Francis André.
Het is nu eenmaal zoo: piraten, boekaniers (of hoe dit belangwekkende volkje van ‘alles-durvers’, ‘zonder-scrupules’, met hun eigenaardige mentaliteit en hun avontuurlijk bestaan ook moge worden genoemd) interesseeren ons zonder dat wij het willen of weten.
De Hollandsche scheepsdokter Exquemelin (waarschijnlijk niet zijn eigen naam) die uit eigen voorkeur onder de zeeroovers leefde, doet een boeiend verslag van de kaperkapiteins, die in het midden der 17e eeuw de West-Indische wateren onveilig maakten, en die in zorgeloozen overmoed den stelregel huldigden: Laat ons eten, drinken en vroolijk zijn, want morgen sterven wij. Merkwaardig is, dat verschillende zeemogendheden van hun diensten gebruik maakten, en dat door Engeland een boekanier in den adelstand werd verheven ‘wegens bewezen diensten’! Het is te begrijpen, dat in dit zeer fraai, op groot formaat uitgegeven boek, zeer spannende lectuur wordt gegeven, en tegelijk een zedebeeld van niet te onderschatten waarde. De schrijver, zich ook wel noemende Joan Esquemeling is er een typisch voorbeeld van, hoe een scheepsdokter, dus niet van huis-uit een auteur (evenals ten onzent de moderne schrijver en dichter J. Slauerhoff, eveneens van beroep scheepsdokter) zich toch ontwikkelen kan tot een schrijver, ‘die er mag zijn’.
| |
Een internationale werkgemeenschap.
‘Eén ding hebben de modernen echter allen gemeen: zij verlaten de oude wereld-vormgevende-gedachten niet uit vrijen wil, maar uit de noodzaak van het leven. Niet zij zijn het, die stuwen, zij worden gestuwd. Hun werken zijn stug en hard, zij stapelen massa's en wentelen blokken. Zij zijn als het leven zelf, dat hen vormt, zij kennen nog slechts het ‘Rythme’ van de schokkende cadenzen, want wie denkt aan ‘Melodie’ in de wereld der techniek, in de jagende vaart van den auto, in het razende tempo van het vliegtuig, in de stampende vaart van den mailboot of in de trillende gang van de film?....’
| |
| |
Deze zeer juiste en karakteristieke woorden worden door den bekenden artiest-architect H.Th. Wijldeveld uitgesproken in zijn (bij C.A. Mees te Santpoort keurig uitgegeven en met photografische opnamen verluchte uitgave onder den hierboven staanden titel).
De heer Wijdeveld heeft een grootsch plan. Hij wil heen naar een internationale werkgemeenschap, en heeft daartoe een uitgebreid werk-programma opgesteld, dat gegrondvest is ‘op geestelijke basis, in vol contact met het leven’. De heer Wijdeveld wenscht ‘rationeeler bouwen en het vaststellen van standaardvormen’.
Zeer juist gezien is het van den heer Wijdeveld, om geen ‘school’, doch een ‘werkgemeenschap’ (een zeer goed gevonden woord) te willen stichten. Een gevolg hiervan is dan ook, dat hierbij geen examen's en diploma's bestaan, doch wel een ‘vorm van persoonsomschrijvend getuigschrift.’
En niet alleen beschrijvend heeft de heer Wijdeveld zijn grootsch plan uiteen-gezet, doch ook veraanschouwelijkd in vele foto's van landschappen, ontwerpen van den bouw en duidelijke plattegronden. Een interessante uitgave, die een wijde verspreiding verdient. Ten bewijze van 's heeren W.'s sensitief begrip, de volgende aanhalingen: ‘Steeds zal het onbewuste den geest vooraf gaan.’ De (bouwkundige) ingenieur noemt hij ‘de hersens’, de architect ‘het hart’. En het volgende, dat ons deed denken aan het gezegde van den beroemden Jeans in The mysterious Universe, dat de Bouwer van het Heelal een groot mathematicus is: ‘Immers het is een onuitsprekelijk geheim, dat de rekenkunstige, analytische constructie en de uit ons onderbewustzijn opkomende vormen in één punt samenkomen.’
N.G.
| |
Les maîtres de l'art moderne.
De heer André de Ridder, de begaafde, artistieke essayist, die zich in Holland een zoo goeden naam heeft verworven, doch van wien wij hier te lande in te lang niets hoorden, gaf in de serie, die bovengenoemden titel draagt, (en die uitgegeven wordt bij Rieder, Place St. Sulpice 7, Paris) een uitvoerige
| |
| |
en diep-gaande studie over den typischen kunstenaar James Ensor, befaamd om zijn vreemde onderwerpen’ zijn fantastische visioenen, wiens werk echter door vele nauwere geesten onbegrepen is gebleven, en wiens intenties vaak zijn miskend of schandelijk verdraaid. Om dezen Belgischen schilder recht te doen en zijn verdiensten in het licht te stellen, schreef André de Ridder zijn interessante critiek, die van zooveel toewijding, kennis en aanvoelingsvermogen getuigt. Een zestigtal heliogravures brengen ons nader aan het oeuvre van dezen aan Félicien Rops verwanten artiest.
In dezelfde collectie verscheen ook een deeltje over den beroemden schilder Alfred Stevens, die ook zoozeer door onzen Zilcken (men leze Le Jardin du Passé) bewonderd werd. Deze charmante, bescheiden schilder, ‘qui eut la sagesse de préferer l'impressionisme aux confiseries de Bougeureau,’ en die ‘connut une gloire tranquille, peut-être inégalée’ wordt ons voorgesteld door François Boucher in een heldere, fijnzinnige, aangename historische studie. Wederom geven een zestigtal heliogravuren een uitstekend denkbeeld van het werk van Stevens, van dezen ‘peintre de la femme.’
Het is te hopen, dat in de hoogst belangwekkende, goed gedocumenteerde serie der Maîtres Modernes ook, behalve van Gogh, nog anderen onzer moderne Hollanders zullen worden behandeld.
N.G.
|
|