De Nieuwe Gids. Jaargang 46(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 425] [p. 425] Droomen door Hélène Swarth. I. Kamer. Een glasdeur week voor d'éénen vingertik En binnen trad ik of daar vrede ik vond. In de asch der haardsteê lag een doode hond. Een uil staarde mij aan met glazen blik. Een vlinder hing, de vleugels rond zijn wond. In zilvren webbe loerde een spin - Met schrik Herkende ik 't leege huis van vroeger Ik, Waarheen mijn droom mijn zoekend heimwee zond. De hond sloeg de oogen op en zag mij aan - En 't leven, rillend door zijn leden, slaan Met angst mij 't hart kwam, zoo dat 'k ijzend vlood. Spin, uil en vlinder heb ik wel verstaan - O hond van trouw, waarom niet meegegaan, Toen u mijn aanschijn opwekte uit den dood? [pagina 426] [p. 426] II. Kreet. Ik zag een vrouw - En 't kindeke in haar schoot Plots hoorde ik slaken tragisch wild een kreet Van angst om 't naken van zijn aardeleed, Of tusschen dood en leven 't koos den dood. Verschrikt, doch zwijgend, dapper zij verbeet De scheidingspijn van fellen barensnood, Die 't kindje, lang gekoesterd, weerloos bloot, Uit veilig nestje in dreigend leven reet. En lang zal 't kind, in goud van zonneschijn, Nog weenen, weetloos, om dat nestje warm, Van heimwee huivrend, bang, in Moeders arm. Dan, vreugdezoeker, vliedend levenspijn, In brooze liefde, zonder rust noch trouw, Droef zal hij schuilen aan het hart der Vrouw. [pagina 427] [p. 427] III. Twee bleeke schimmen. Twee bleeke schimmen zag ik, in mijn droom: Een edel paar. Hun leven werd gewijd Aan trouw verkonden van onsterflijkheid, Bespot, bestreden, strijdend, sterk en vroom. Ik vroeg: - ‘Is 't waar dat dood de ziel bevrijdt? Mijn bange twijfel vult mijn hart met schroom. Is 't waar - o spreekt! - dat 'k eenmaal wederkoom In 't Vaderhuis, waar werd mijn plaats bereid? ‘Zal 'k zweven óp naar waar mijn ziel behoort, Waar hoop mij heénlokt, naar het Eeuwig Land. Waar 'k zal den Heiland schouwen, oog in oog?’ Hun lippen grauw ontrees geen enkel woord, Doch langzaam heffen zag ik elk een hand, Die, stil en plechtig, wees mij naar omhoog. Vorige Volgende