| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Het valt gelukkig niet te ontkennen, dat Nederland, dank zij het wijs economisch beleid van zijn volk en zijn regeering, er in vergelijking van andere landen, al de misères ten spijt, waarvan het rijkelijk zijn deel heeft gekregen, er wezenlijk niet het slechtst voorstaat. Doch juist daarom is het, met betrekking tot den staat van zaken in Duitschland, noodig, dat de leus: ‘Nederlant let op Uw saeck’ in strengste acht wordt genomen. Het mag waar wezen, dat ons volk zich ten tijde van den oorlog heeft kunnen verrijken, maar de gebeurtenissen in Duitschland daarna, met de door de Duitsche financiers slim, maar immoreel aangewakkerde inflatie, onvergetelijk voor ieder, die haar heeft beleefd, en er zijn geld bij heeft verloren, hebben weer een belangrijk deel uit den Nederlandschen spaarpot weg gehaald. Het is te laat gebleken, dat de oorlog over heel de wereld een staat van zaken heeft doen ontstaan, welke, in tegenstelling met den geëindigden rooden, den witten oorlog kan worden genoemd: een economische oorlog over heel de wereld, waardoor, overwinnaars zoowel als overwonnenen, met de Neutralen incluis, genoodzaakt werden de strijdkreet in toepassing te brengen: ‘ieder voor zich en God voor ons allen’!
Nu echter door het krankzinnige ‘Tractaat van Versailles’ Duitschland gevaar liep economisch geheel in elkaar te zakken, ook wijl het door zijn van alle kanten geleend, en zonder overleg weer uitgegeven geld, had getracht door een bovenmenschelijke krachtsinspanning er zoo spoedig mogelijk weer boven op te komen, en President Hoover zich genoodzaakt zag het met zijn moratoriumvoorstel te hulp te komen: uitstel van betaling zijner
| |
| |
schulden voor één jaar, ziet men reeds dadelijk in, dat dit eene jaar respijt slechts een uitstel beteekent van de onvermijdelijke katastrophe. Het economisch lam geworden volk moet door aller medewerking onder de schouders worden genomen, en aldus weer op den been gebracht. Reeds nu verluidt het, dat de ‘Wallstreet’-kringen te Nieuw-York overleg plegen over de vraag welke maatregelen getroffen moeten worden om te voorkomen, dat de schuldenaars van Duitschland, na het ‘Hoover’-jaar, opnieuw in de dwaling vervallen, dat er van verdere betaling der oorlogschulden door Duitschland sprake kan zijn. Het Duitsche volk moet nog krachtiger worden gestut. Zijn nood is zoo hoog gestegen, het gevaar is zoo groot, dat het middenrijk van Europa door een omwenteling naar rechts of naar links tot toestanden komt noodlottig voor zich-zelf en de omringende volken en daarmee ook voor Noord-Amerika, wijl dit zich, onwillens, tot aan de lippen heeft ingewerkt in het economische moeras van heel de wereld, dat dààr algemeen wordt ingezien, dat het moratorium van een enkel jaar slechts een belachelijk doekje is voor het gevaar van Duitschlands doodbloeden. Maar door wie, door welk volk moet het Duitsche geholpen worden? Werkloosheid? Nederland kent haar, even dreigend als de anderen. Misschien niet zoo vreeselijk als de rijke Vereenigde Staten zelf, die, met al hun rijkdommen, geen middel kennen om haar binnen hun grenzen te keer te gaan, geen ander middel dan in het vervolg een werkweek van vijf dagen in te voeren en daarbij eigen nijverheid dermate te regelen, dat aan de voornaamste industrieën des lands van staatswege gecontroleerde opdrachten worden verleend met bepaling hoeveel werklieden daarvoor aan het werk moeten blijven.
Hier bezit men geen gegevens om den tot nu ongekenden geesel der werkloosheid, waarmee alle economisch leidende volken der wereld worden gestriemd, onderling te vergelijken, en het is hier ook niet de plaats dit te doen. Het feit, dat het Nederlandsche volk dan nog betrekkelijk welvarend is, en bijvoorbeeld Engeland, eertijds het rijkste onder de rijke volken, reeds thans in weinig gunstiger economische omstandigheden verkeert dan Duitschland. doet het oog der leidende financiers der wereld, in ‘Wallstreet’ en in ‘the City’, zich vestigen op den spaarpot van het Nederlandsche volk, met de bedoeling ons de kastanjes te laten halen
| |
| |
uit den Duitschen vuurpot, waarin de economische beteekenis van het naburig volk, eens zoo machtig ook in dien zin, bezig is te vergloeien. Waarom zouden de Nederlandsche bankiers dat niet doen? Er valt wat aan te verdienen! Waarom zouden de Nederlandsche financiers er voor terug schrikken om, aangemoedigd door hun handelsvrienden aan gene zijde van Noordzee en Atlantischen Oceaan, het Nederlandsche volk te bewerken om met zijn geldmiddelen het op krukken strompelende Duitschland voort te helpen? Maar wij hebben daarbij reeds een zeer groot deel van ons nationaal vermogen ingeboet. Derhalve wordt ernstig gewaarschuwd, kan niet te ernstig worden gewaarschuwd, om aan die vereerende uitnoodiging van ‘Wallstreet’ en ‘City’ geen gevolg te geven. Behalve wat de Duitsche inflatie het Nederlandsche volk gekost heeft: een schade, welke het, welbeschouwd, heeft verdiend door zijn speculeeren op Duitschlands na den oorlog dreigenden ondergang, berekent men, dat ons volk opnieuw aan onzen buurman een klein milliard gulden heeft toevertrouwd, waarvan reeds nu opnieuw een belangrijk deel als onherroepelijk verlies moet worden afgeschreven. Het is reeds veel, dat de Nederlandsche belanghebbenden op verzoek uit Engeland niet hebben meegedaan aan den stormloop om op korten termijn aan den Duitschen buurman voorgeschoten gelden terug te vorderen.
Intusschen is de door de nationaal-socialistische en Duitsch-nationalen in den vorm van een referendum - ‘volksbeslissing’ - georganiseerde stormloop op de sociaal-democratische ‘Weimar’-regeering in Pruisen in zoo ver mislukt, dat de communisten, op wier steun de ‘Nazi's’ hadden gerekend, teveel gezond verstand hebben getoond om niet in te zien, dat zij daarmee het hoofd in een strop staken. Om te slagen had deze ‘volksbeslissing’ dertien millioen stemmen moeten winnen, en zij bleef daar drie millioen onder. Ook doordien de Pruisische regeering, in tijds door haar noodmaatregel tegenover de dagbladpers versterkt, er niet voor terug deinsde, bladen harer tegenstanders te dwingen een proclamatie op te nemen, waarin uitvoerig werd uiteengezet, wat het Duitsche volk gevaar liep te verliezen, indien ‘Rechts’ of ‘Links’ - waarschijnlijk eêr ‘Rechts’ dan ‘Links’, maar dit door medewerking der communistische elementen in Pruisen, dat is wel heel Duitschland - aan de regeering kwam. De bestaande
| |
| |
z.g. Marxistische regeering in Pruisen zal dus voorloopig het bestuur kunnen behouden. Maar het feit, dat toch tien millioen van de dertien millioen noodige stemmen den wensch hebben uitgesproken, dat zij zoo spoedig mogelijk zou plaats maken voor een regeering van feller nationaal bewustzijn, waarvoor men in Frankrijk een bijna onredelijke vrees gevoelt, bewijst toch, dat een belangrijk deel van het volk den toestand, waaronder het in de wereldverhouding gebukt gaat, ondragelijk vindt. Moet men, in onpartijdige beschouwing, den gepensionneerden generaal v. Seeckt, rijksdagafgevaardigde voor de Duitsche Volkspartij, geen gelijk geven, waar hij in een memorandum aan de Amerikaansche dagbladpers uiteenzet, dat er van geen pacificatie in Europa sprake kan zijn, zoolang Frankrijk met geweld van tegenwerking van de vredesbeweging blijft vasthouden aan zijn hegemonie? Duitschland is nagenoeg volkomen ontwapend. Het heeft daarin berust, zoolang het hoopte, dat het overige Europa, Frankrijk in het bijzonder, een even belangrijk deel zijner bewapening zou neerleggen. Eerlang zal te Genève over algemeene bewapeningsvermindering opnieuw conferentie worden gehouden, en wanneer het blijkt, dat het Frankrijk daarin op zijn best te doen is om ‘bewapeningsvacantie’, dan heeft Duitschland zeker het recht om voor zich in het bewapeningsvraagstuk ‘vrijheid van handelen’ te bedingen.
De vraag is enkel of het van dezen oud-militair, thans Duitschen Volkspartij-man, verstandig was door deze kondgeving aan het Amerikaansche volk te doen blijken wat er in de ziel van een belangrijk deel van zijn volk leeft? In Frankrijk, na den jammerlijken oorlog van 1870-71, toen het Elzas-Lotharingen had moeten afstaan aan den overwinnaar van dat oogenblik, gold algemeen de leus om over een gewenschte ‘revanche’ niet te spreken, doch er zooveel te meer aan te denken. De tijd en de gebeurtenissen van 1914-1918 hebben bewezen, dat dit voor een overwonnen volk een goede tactiek is. Maar de overwinnaars van dat moment, Bismarck en Moltke, hebben niet van Frankrijk geëischt, dat het zich ongewapend aan zijn overwinnaars zou overgeven. Zestig jaar is het geleden, dat Frankrijk het tegen Duitschland verloor. Dit tijdsverloop heeft over geheel de wereld, ook als gevolg van den jongsten oorlog, waarbij die van Duitsch- | |
| |
land tegen Frankrijk slechts kinderspel was, onder de volken een geheel andere mentaliteit doen ontstaan. De democratie is demagogie geworden, deze loopt uit op communisme naar Russisch voorbeeld met den onvermijdelijken ondergang van de kapitalistische wereldorde. In alle volken leeft een niet langer te onderdrukken afkeer van oorlog onder welk voorgeven ook. Men ziet in, dat deze steeds blijft dreigen, zoolang wat men noemt ‘het kapitalisme’ niet geheel is onderdrukt. Kapitalisme loopt onvermijdelijk uit op oorlog. Oorlog loopt thans uit op communisme, op een katastrophalen ondergang van de bestaande economische wereldorde.
In blijgeestige stemming handhaaft men dan de hoop, dat, indien haar ondergang al onafwijsbaar is, de oorlog, welke haar gewelddadig te niet zou doen, toch nog voorkomen kan worden. De staatslieden regeeren niet meer in hun regeeringsbureaux: er heerscht een onafgebroken onderling verkeer tusschen de leidende mannen der groote mogendheden. Straks zal er te Genève opnieuw een algemeen overleg worden gepleegd, waartoe de beste mannen der volken zijn opgeroepen. Daarmee wordt dan bewezen, dat woorden wel waarlijk soms beter zijn dan daden. Want zoolang de staatslieden en de deskundigen der volken met elkaar overleggen in telkens afwisselende groepeeringen, op telkens afwisselende plaatsen, gaat de dreigende toekomstige oorlog, waarvoor iedereen vreest - behalve zij, die er schatten aan hopen te verdienen ten koste van millioenen jonge levens en milliarden schats.... van anderen - allengs misschien over in den toestand van geestelijken strijd, welke geen ‘krijg’ meer is, wijl er niets anders bij te krijgen valt dan een hoogeren moreelen levensstandaard voor de geheele menschheid.
Hoezeer heel de wereld verkeert in een toestand van gisting, veroorzaakt door haar innerlijke economische verrotting, bewijst opnieuw wat er, na het tot stand komen der republiek, in Spanje gebeurt. In de oude, plotseling in één gestorte monarchie, over het verlies waarvan don Alfonso, ex-koning, met zijn bekende wijsgeerige levensopvatting, zich naar 't schijnt, tamelijk weet te troosten, staat de republiek nog allerminst op hechte basis. Niet dat er eenig uitzicht is, dat het Spaansche volk weer tot het koningschap wil terug keeren, doch indien een groot deel denkt,
| |
| |
misschien zelfs zegt: ‘het was, welbeschouwd, onder de dictatuur van Alfonso nog zoo kwaad niet’, dan verwondert dit niemand. Is het voor een volk waarlijk wel de moeite waard een burgerlijke republiek te scheppen, welke in wezen zoo weinig verschilt van een democratisch koningschap? Is, met de bestaande mentaliteit van het Spaansche volk, echter een democratisch koningschap of een burgerlijke republiek mogelijk? Ongetwijfeld, wanneer de tegenwoordige Spaansche regeering de communistische onlusten weet te bedwingen, zal zij met de thans voorgestelde grondwetsherziening, deze eenmaal wet geworden, een heel eind verder zijn dan de monarchie was. In één artikel van de voorgestelde Grondwet wordt de oorlog plechtig ongeschikt verklaard als middel van nationale politiek; een ander voorziet in het Eén-Kamerstelsel voor binnenlandsch bestuur en in een referendum; voorts een volkomen scheiding van Kerk en Staat; erkenning van particulieren eigendom, doch geleidelijke socialisatie van het grondbezit en beperking der rechten van de zich autonoom verklarende gebieden, waarvan de grondwet moet overeenstemmen met die van den centralen staat.
Dit zijn echter allen vrome wenschen, welker verwezenlijking mogelijk op zich zal laten wachten. Het is bijvoorbeeld gebleken, dat de kerkelijke overheid, in Spanje, tot dusver zoo machtig en door haar goederen in ‘de Doode Hand’ zoo rijk, er reeds haar maatregelen tegen neemt. Bijvoorbeeld door onderhandschen verkoop van haar bezit, waarschijnlijk aan stroomannen, om zich aldus voor de socialisatie van haar groot grondbezit te vrijwaren.
Zooveel is zeker, dat wat er in Spanje gebeurt en nog gebeuren zal, niet minder belangwekkend is, ofschoon dan niet zoo geweldig, dan het ontstaan der Russische Soviët-regeering. Deze neemt nu wel allengs een gematigder houding aan tegenover de ‘spetsen’, de intellectueelen, die zij tot nu als haar gevaarlijkste vijanden beschouwde. En terecht. ‘Intellectueelen’ zijn niet steeds intelligent. In een welgeordende staatshuishouding wordt meer bereikt door eenvoudig gezond verstand dan door het hoog geroemde wereldinzicht van ‘intellectueelen’. Ongelukkigerwijs zijn de Russische volken, Oosterlingen voor een groot deel, ook niet rijk voorzien van eenvoudig gezond verstand.
|
|