| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
De gebeurtenissen der laatste maand in Duitschland en Oostenrijk hebben een fel licht geworpen op den geringen afstand, waarop Europa's kernland, Duitschland, zich van zijn economischen ondergang bevindt. Op initiatief van den President der Vereenigde Staten, Herbert Hoover en diens ministers, is Noord-Amerika toegeschoten om het in nood verkeerende land de hand ter redding toe te steken door uitstel voor een jaar van betaling der onberekenbare oorlogschulden het door ontoerekenbare politici opgelegd. Doch het is twijfelachtig of die hulp niet reeds te laat komt. Niet twijfelachtig echter, dat zij tot veel ingrijpender maatregelen zal moeten komen, wil de kapitalistische maatschappij niet, en zeer snel, voor goed ondergaan. In een door den Italiaanschen dictator voor de wereldpers geschreven dagbladartikel heeft de ‘duce’ Benito Mussolini dit zeer duidelijk uiteengezet. ‘Meer dan 20 millioen man zijn werkloos alleen in de industrieele landen. Er zijn op dit oogenblik volken, die op het uiterste kantje van het verderf staan, waardoor elk oogenblik de geheele organisatie van den staat kan worden uiteengerukt en in de geheele wereld een politieke en economische chaos ontstaan’. ‘Nog zoo een winter van ellende en ontberingen zal een groot deel van Europa aan het bolsjewisme ten prooi doen vallen.... nu is het nog tijd om het dreigend gevaar te voorkomen’.... ‘Wij (bedoeld worden: de staatslieden) ‘wij hebben een beetje meer verantwoordelijken moed noodig op internationaal gebied. Ik heb nooit de ondervinding opgedaan, dat het van zich afschuiven van een moeilijke taak, het ontwijken
| |
| |
van moeilijkheden, of het uitstellen van een plichtsvervulling, weifelen en aarzelen, ons van eenig werkelijk nut kunnen zijn.’
Hoe men over Mussolini denke, wie zal ontkennen, dat hij zich een echt volksleider, waarlijk een ‘duce’ heeft getoond, die voor geen verantwoordelijkheid is terug geschrikt. Het ware te wenschen, dat ook Frankrijk zulk een volksleider bezat. Want het is dit land, dit volk, altijd hoog opgevend van eigen edelmoedigheid, dat door zijne koppige zucht naar hegemonie in het Europeesch staatsbestel de overige Westersche volken, aan zijn zegekar min of meer vastgebonden, naar den ondergang voortdrijft.
De oorzaak van het gebeurde is duidelijk: heel de wereld bezwijkt onder de bewapeningslasten, en het is voornamelijk Frankrijk, waar de oorlogsindustrie onder den invloed van kapitalistische belangen, welke ook de dagbladpers beheerschen, de menschheid, zelfs de kleine volken, tot een paroxysme van angst drijft voor een toekomstigen oorlog, door geen enkel volk wezenlijk gewenscht, door allen gevreesd, doch waardoor de wapenleveranciers hooge winsten maken. Allen zien dit in: de staatslieden niet minder dan de burger met het ‘nederig onderdanenverstand’. Doch geen der politieke strevers, aan het bewind van hun land gekomen over de schouders van hun kiezers heen, is machtig genoeg om deze plaag te bestrijden door de wapenleverantie in ieder geval een taak voor den staat-zelf te maken. ‘Uitgaven voor de bewapening zijn een economische verkwisting,’ zei de vredesapostel lord Cecil, onlangs op een te Weenen gehouden congres van 5000 ‘Rotariërs’. ‘Geen vorm van menschelijke inspanning is minder productief dan het voortbrengen van middelen voor menschenslachting. Ieder ‘pond’, op die manier uitgegeven, staat gelijk met een ‘pond’ afgenomen van de welvaart der menschheid. Niemand die den strijd voor de ontwapening heeft gevolgd, dien wij nu al tien jaar voeren, en straks in de ontwapeningsconferentie zijn hoogtepunt zal bereiken, zal het nu ontgaan, dat men in sommige kringen vast besloten schijnt om de vredesatmosfeer onder de volken te verstoren, vooral wanneer de vooruitzichten voor ontwapening het gunstigst zijn. Dat sommigen van die duivelsche voornemens worden ingegeven door belanghebbenden bij de bewapening betwijfel ik
| |
| |
niet in het minst. Ik beveel U aan nauwkeurig toe te zien op hen, wier tegenwoordige winsten worden bedreigd door ontwapening. Weest er verzekerd van, dat naarmate de ontwapeningsconferentie nadert deze belanghebbenden hun verzet er tegen zullen verdubbelen. Ieder internationaal incident zou mogelijk worden verscherpt. In ieder volk zullen nationale hartstochten en vooroordeelen worden aangehitst. Zij, die handel drijven in wapenen, spelen moedwillig in de nationalistische kaart van elke regeering door rond te bazuinen wat door àndere regeeringen voor aanschaffing van wapenen gedaan wordt en welke maatregelen daartoe worden genomen. Het is een schaamtelooze vorm van handeldrijven.’
De Noord-Amerikaansche staatspresident Hoover wees Frankrijk aan als het land, dat, ondanks het prijzen van eigen edelmoedigheid, steeds het groote gevaar was voor den vrede in Europa en thans daarmee den vrede in heel de wereld. Het verlangt het machtige standpunt, dat het in de wereld bezit, te handhaven en dit is zijn recht. Doch zoo edelmoedig als het beweert te zijn, is het een vijand van alle andere volken, wien het nauwelijks een plaats onder de zon gunt, nadat het zichzelf, na Engeland en Noord-Amerika, de grootste plaats heeft toegeëigend. ‘Frankrijk en zijd satellieten’. ‘Frankrijk zegt wel, dat het niets anders zoekt dan ‘sécurité’, doch het kan die vinden bij den Volkenbond en in het Locarno-verdrag.’
Het ‘edelmoedige volk’ hecht echter meer vertrouwen in zijn bewapening te land, ter zee en in de lucht en in onderdrukking van het nog steeds zoozeer gevreesde. Duitschland dan in alle verdragen en vredesbonden der wereld. Uit vrees voor een toekomstig, opnieuw, hoe dan ook, versterkt Duitschland, ook uit gegronde of niet gegronde vrees voor een fascistisch Italië, dat in eigen nauwe grenzen stikt, ziet het niet het groote gevaar van den over Duitschland heen dreigenden bolsjewistischen vloedgolf, waarin het met heel de kapitalistische wereld kan ondergaan. In waarheid is de Fransche vrees voor Italië denkbeeldig. Dit land is bereid zijn bewapening op het laagste niveau te brengen van Frankrijk en zijn inhalige volgelingen, en wat Duitschland betreft: hoe kunnen deze volken bevreesd zijn voor een volk, dat zeker geweldige geestelijke strijdkrachten bevat, maar thans êer
| |
| |
te vreezen is in vreedzame hoewel dan kapitalistische mededinging dan door zijn brute macht, waarvoor het onder voogdij staat van het beruchte ‘Tractaat van Versailles’?
Reeds is het gebleken, dat het uitstel van betaling voor een jaar der oorlogschulden door Duitschland gevaar loopt een afstel voor goed te worden, en het ligt voor de hand, dat Frankrijk, 't welk daarvan de grootste bedragen trok, ofschoon het die dan gedeeltelijk weer had af te geven aan Engeland en Amerika, slechts met lange tanden in Hoovers voorstel heeft gebeten en alles beproefd om het bittere gerecht voor zich wat smakelijker te maken, o.a. door het vooraf met Duitschland op een afzonderlijk accoord te gooien. Terecht zei de Britsche ‘premier’ Mac Donald, dat bij het ‘Tractaat van Versailles’ Duitschland ontwapend werd, niet uit vrees voor een toekomstig militairistisch Duitschland, zoolang Frankrijk zoo machtig blijft, voor goed overwonnen, doch als eerste stap naar een algemèène ontwapening. ‘Een volk dat zijn kracht in bewapening zoekt, zei hij, is als een man, die bij een dreigend onweer onder een boom gaat schuilen’.
De Fransche regeering heeft niets onbeproefd gelaten om de reddingspoging door Hoover aan het zinkende Duitschland gegund, te doen mislukken. Er was daarvoor een conferentie te Londen vastgesteld; immers het moet erkend worden, dat Engeland, weinig minder onder de economische crisis lijdend dan Duitschland, doch met zijn financiën in gunstiger staat, zich in deze aangelegenheid, voor alle volken van het hoogste belang, geheel aan Hoovers zijde geschaard heeft. Behalve zijn nederlaag, een weldaad voor alle andere volken en voor het Duitsche zelf niet minder, is de oorzaak van Duitschlands financieelen ondergang, dat het jarenlang, om zoo te zeggen, ‘op de pof’ heeft geleefd, daardoor in de verleiding kwam om zijn uitgaven te vergrooten, zooals ook veelal particulieren doen, die leven van andersmans geld. Het bankroet was onvermijdelijk, doch is door Hoovers maatregel sine die uitgesteld. Maar Frankrijk wilde niet die Londensche conferentie, waarbij alle zes de groote mogendheden, met België tevens, zouden beraadslagen hoe men Duitschlands financiën kon saneeren. Het tegenwoordige Franksche ministerie, om de achterstaande dreigende politieke partijen
| |
| |
van rechts te bevredigen, legde het aan op een voorafgaande bijzondere conferentie met de Duitsche regeering in de hoop met haar een afzonderlijk tractaat te kunnen sluiten, waardoor laatstbedoeld land, ten einde geholpen te worden door het ‘edelmoedige Frankrijk’, ten eerste zou toestemmen om van het tolverbond met Oostenrijk af te zien, voorts het tweede oorlogschip ‘in zakformaat’, hoewel bij ‘Tractaat van Versailles’ aan het overwonnen land gegund, niet verder af te bouwen, en, lest best - voor de wel gaarne daartoe bereid zijnde Fransche geldschieters - een contrôle toe te laten op zijn douane-inkomsten. En de Fransche regeering en de met haar verbonden politieke partijen leefden zoozeer in haar droom van edelmoedigheid, dat zij, naar 't schijnt, zelfs geloofd hebben, dat een Duitsche regeering, welke zou toestemmen in deze krankzinnige eischen - vooral dat toezicht op de douane-inkomsten van een land als Duitschland kon slechts bedacht zijn door menschen zonder eenig begrip van wat er in de wereld lèèft en wordt gedàcht -, in haar land zou kunnen terug keeren zonder gevaar te loopen door eigen nationaal-gezinde partijen, de ‘Nazi’ 's, de ‘Stalhhelm’-mannen enz. gelyncht te worden.
Er is over het resultaat van die Fransch-Duitsche conferentie te Parijs niet veel uitgelekt, maar dat zij in hoofdzaak mislukt is bewijst reeds het feit, dat de Fransche regeering toch naar Londen is moeten gaan.
Het faillissement van groote bankinstellingen in Duitschland en Oostenrijk, waardoor het noodzakelijk werd, dat de regeeringen daar tot noodmaatregelen kwamen en anderszijds ook een kapitaalvlucht ontstond, welke aan de ergste tijden van de na-oorlogstoestanden herinnerde, heeft ieder doen inzien, dat wil de kapitalistische maatschappij nog voor betrekkelijk korten tijd gehandhaafd blijven en in zachten dood heengaan - iets wat zeker de meerderheid der beschaaf de en denkende menschheid der Westersche landen wenschelijk vindt - er een eind moet komen aan den krankzinnigen wedstrijd der bewapening, waaraan het overgroote deel der met zooveel moeite door de volken opgebrachte lasten worden besteed. Het is niet genoeg, dat bijvoorbeeld in Frankrijk de ‘Bond van republikeinsche oud-strijders’ een oproep aan de regeering publiceert, waarin er op aan gedrongen
| |
| |
wordt, dat zij zich tot alle volken zal richten om te verklaren, dat het plan van president Hoover het punt van uitgang moet zijn voor een définitieve regeling van den vrede. ‘Er moet’, zegt dit manifest van hen, die den jongsten oorlog in al zijn menschelijken waanzin hebben meegemaakt, ‘er moet een algemeen en gelijktijdige ontwapening intreden door algemeene beperking der bewapeningsuitgaven’. Voorts eischt deze Bond, dat grondstoffen en fabrikaten gelijkmatig en doelmatig worden verdeeld, en alle oorlogschulden zullen worden geschrapt. ‘De herstelkosten zouden door alle volken gezamenlijk moeten worden gedragen’.
Hieruit blijkt reeds, dat er ook in het ‘edelmoedige volk’ mannen (en vrouwen) worden gevonden, die de gevaren, welke de wereld bedreigen, inzien, en oog hebben voor de middelen om hen te voorkomen. Maar wanneer men leest, wat op de thans te Londen te houden conferentie als duurzame redding der economische menschheid wordt voorgesteld, dan moet men ernstig betwijfelen of die redding nabij is.
1. ‘Het moratorium van Hoover moet in overeenstemming met het plan Young worden gebracht.’
2. ‘Het verstrekken van een crediet op langen termijn en in aansluiting hierop het verstrekken van een leening.’
3. ‘Het bepalen van de financieele en economische garanties, die men van Duitschland verlangt als waarborg voor deze credieten en leeningen.’
4. ‘De credieten, die den kleinen staten verstrekt moeten worden, om hen uit de huidige moeilijkheden te helpen.’
Het is waar, dat er van bewapeningsbeperking gesproken zal worden op een volgende conferentie, immers elke dag heeft ook heden ‘genoeg aan eigen kwaad’. Niet enkel in Europa is het kapitalisme ziek, ook voor den toestand in Zuid-Amerika wordt gevreesd, wijl daar een even ernstige ‘krak’ in de economische structuur dreigt als nu in Duitschland werd vernomen: Argentinië, Brazilië, Chili zijn er niet beter aan toe. Al valt het gevaar daar minder in het oog behalve in het oog van de geldschieters van de Nieuw-Yorksche ‘Wallstreet’. Uit een oogpunt van bewapening, ofschoon die ook daar het grootste deel der inkomsten verslindt, zijn deze landen voor het economische geheel der
| |
| |
wereld niet van veel belang, althans van minder belang dan Duitschland, voortdurend onder bedreiging van den Bolsjewistischen zondvloed. Dit ziet men in ‘Wallstreet’ zeer wel in. Eerst dacht Noord-Amerika, in zelfzuchtige genoegzaamheid, na gedwongen te zijn geworden aan den oorlog in ons oude werelddeel deel te nemen, nu voortaan in vrede de gouden vruchten dier deelneming te kunnen genieten, en ons door verdeeldheid juist belangwekkende, maar door ouderdom seniel geworden werelddeel aan zijn lot te kunnen overlaten, maar het voelt zich nu opnieuw gedwongen deel te nemen aan het Europeesche staatsleven en zijn geschillen en verschillen. Voorheen schuldenaar van Europa - een belangrijk deel der Noord-Amerikaansche spoorwegen dankt bijvoorbeeld hun ontstaan aan Nederlandsch kapitaal - is het de belangrijkste schuldeischer geworden van ons werelddeel, dat, verarmd, steeds grooter behoefte aan kapitaal doet blijken. Maar het ziet nu ook in, dat het recht heeft te eischen, dat de volken van de oude wereld zich niet nog erger verarmen door hun waanzinnigen bewapeningswedstrijd, waarbij Frankrijk op alle wijzen voorgaat. Met zoet gefluit mag Briand kweelen over internationale samenwerking en haar idealen, zijn land is slechts uit op versterking van eigen machtspositie. Dit wordt door de Amerikaansche financiers niet langer geduld.
Zoo ziet men, dat de Duivel aan zijn staart een wit puntje heeft.
|
|