| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities. VII.
Saneering der critiek.
Toen de heer Anthonie Donker zich opwierp, om als de eenig bevoegde dokter, de literaire critiek in Holland gezond te maken, heeft hij waarschijnlijk niet vermoed, welk een ontzaglijke verantwoordelijkheid hij op zich laadde, noch heeft hij begrepen, dat de, hem door zichzelf opgelegde taak, verre boven zijn vermogens en krachten ging.
Saneering der critiek. Het klinkt zoo mooi, en het lijkt zoo eenvoudig. Maar!
Welke zijn de voorwaarden, waaronder men in staat is, een critiek te schrijven, als door den heer Anthonie Donker bedoeld?
Het zijn:
Eerlijkheid;
Loyaliteit;
Objectiviteit en:
Onafhankelijkheid.
Goed. Maar er zal nauwelijks één criticus te vinden zijn, die zich niet verbeeldt, om te beginnen, loyaal, eerlijk en objectief te wezen. Zijn er critici, die bij het schrijven van een recensie zichzelf bekennen: ik schrijf dit stuk, gedreven door haat, door jaloezie, door vriendschap, door vijandschap, door afgunst, door rancune? Neen! Zelfs de meest perverse, van wangunst doorvretene, zal zichzelf tóch nog wijs maken: ik meen wat ik zeg, en ik ben volkomen oprecht. (Wat onafhankelijkheid betreft, vele, aan couranten verbonden critici weten maar al te goed, dat zij niet onafhankelijk zijn, deze eisch blijft dus buiten
| |
| |
beschouwing, daar de heer Anthonie Donker in zijn Critisch Bulletin natuurlijk wèl onafhankelijk is.)
Het publiek zal zich zooals vanzelf spreekt, afvragen: is de heer Anthonie Donker onder alle jongere letterkundigen van Nederland, zulk een super-literator, dat hij zich nooit laat beïnvloeden door onwillekeurige sympathie of antipathie, dat hij alleen in critiek onmiddellijk den spijker op den kop slaat, dat zijn critiek steeds het hart van de roos treft, dat hij objectief is als geen ander.... en dat hij dus, bóven al degenen, die hun bevoegdheid bewezen hebben, het eenig-juiste oordeel spreekt?
De heer Anthonie Donker is niet de eerste de beste. Hij probeert niet-oppervlakkig te zijn; hij heeft, op zijn manier, veel gewerkt en gestudeerd; hij schijnt zich niet bij een partij te scharen; hij probeert zèlf na te denken, en hij probeert ook objectief te zijn. Maar.... het blijft vooralsnog bij.... probeeren. Want hij is geen supermensch; hij is nog zelfs nauwelijks een mensch: hij is in vele opzichten nog maar een jongen, met goede bedoelingen, die zéér zijn best doet, en dikwijls iets goeds weet te zeggen. Maar hij zal nog ernstig aan zijn ontwikkeling hebben te werken, heel wat meer levenskennis moeten opdoen, eer hem de bezonkenheid eigen zal zijn geworden, het absoluut begrip, de subtiele intuïtie, en vooral de breed-menschelijke tolerantie, zonder welke geen volkomen objectiviteit mogelijk is.
Het is te begrijpen, dat Anthonie Donker's critische dictatuur al hier en daar wat stof heeft opgejaagd. Sommige recencenten lachen om Donker's ietwat pedante houding, anderen worden er boos om, weer anderen doen er goedmoedig het zwijgen toe. In Den Gulden Winckel verschijnen menigmaal gegronde protesten tegen Anthonie Donker's ‘gesaneerde’ critiek. (In een zijner antwoorden liet de heer Donker zich zelf eens ontvallen: ‘Feilbaar is natuurlijk ieder criticus.’ Inderdaad? dus Anthonie Donker.... toch ook?)
In de Nieuwe Arnhemsche Crt. schrijft J. Slauerhoff, naar aanleiding van Anthonie Donker's bundel bij Em. Querido te Amsterdam uitgegeven onder den titel: Fausten en Faunen:
‘Anthonie Donker heeft bij de oprichting van zijn Critisch Bulletin, duidelijk het voornemen te kennen gegeven, de
| |
| |
criticus te willen worden, die Nederland nog niet had, ja, volgens hem, zoo noode ontbeerde. Er waren wel begaafde critici, maar deze allen waren door dogma's beheerscht of partijdig.
Er moest iemand komen, bevoegd om alle kunstwerken te beoordeelen, openstaand voor alle stroomingen, kortom een nobele figuur, die wetten aangaf en normen ijkte op literair gebied.
De heer Slauerhoff gaat dan na, in hoeverre Anthonie Donker beantwoordt aan zijn eigen ideaal. En hij komt tot het besluit:
‘Bijna al deze stukken zijn goed geschreven, aangenaam leesbaar. Maar leiding, voorlichting, stimulatie geeft zijn critisch werk in dezen vorm stellig niet.’
Nog minder goed is Maurits Uyldert, in het Handelsblad, over Donker's critisch proza te spreken.
Hij zegt b.v. dat, wat bij de lezing van Donker's critische beschouwingen opvalt, ‘is: stelselloosheid en leegte’, en dat de schrijver daarin aan een ‘sterk persoonlijke en zeer subjectieve gezindheid en voorkeur uiting geeft.’
‘Neen, wanneer de heer Donker op blz. 84 van zichzelf vast stelt, dat hij een ‘objectieve criticus’ dreigt te worden dan slaat hij de plank jammerlijk mis. Tenminste wat die objectiviteit betreft.’ Voorts spreekt Uyldert nog van Donker's ‘weifelmoedigheid en tweeslachtigheid’, en constateert, dat Donker zich niet van ‘zekere kluisters losmaken kan, - ‘hij staart zich blind op het werk van een kleinen kring van tijdgenooten, en wat daarbuiten ligt bestaat voor hem nauwelijks.’
Wel, - het door Uyldert opgeroepen beeld geeft ons niet den indruk, als zou Anthonie Donker de man zijn, die ons de gezonde critiek weet te brengen. Donker doet zijn best. Zeer zeker. Hij is ernstig, en bedoelt het goed. Maar objectief, volkomen objectief, vermag hij dat te wezen? En.... wat er zéér erg op aankomt voor een criticus: is de heer Donker voldoende doordrongen van de noodzakelijkheid, dat de criticus ook grondig lezen moet, datgene waarover hij oordeel spreekt?....
Uit den bundel Fausten en Faunen zal ik een voorbeeld geven, waaruit den lezer blijken zal, dat het gecombineerde antwoord op bovengenoemde twee vragen ontkennend zal moeten luiden.
| |
| |
In het Kroonjaar Willem Kloos-nummer van De Nieuwe Gids (Mei 1929) had ik de stoutmoedigheid de volgende waarheid neer te schrijven in mijn artikel: Achter de schermen, (Helaas! dat men in de pers stoutmoedig moet wezen om de waarheid te zeggen. Helaas, dat het nog altijd wáárblijft: veritas odium parit!)
‘...... zelfs menschen van studie willen soms artikelen schrijven, en zelfs dissertaties opstellen, zonder het minste besef van het onderwerp, waarover zij schrijven. Eén ontstellend voorbeeld zal ik hiervan geven. Een jong literator, overigens een sympathieke persoonlijkheid, zonder bewusten kwaden wil, wenscht te promoveeren op een studie over 80. Onderzoekt hij hiervoor de bronnen, leest hij de geschriften door de tachtigers gepubliceerd? Men zou veronderstellen, dat dit wel de eerste vereischte was. Welneen. Wat doet hij? Hij stuurt aan mijn man lange vragenlijsten, welke deze in te vullen heeft, en waar o.a. in voorkomt: Wat werd eerder geschreven Okeanos of Persephone? Een kwestie, welke reeds in een der allereerste deelen van mijn man's Literatuurgeschiedenis is verklaard en uitgemaakt!.... Ook vraagt hij: Hoe kwam u er toe Duitsche verzen te schrijven? Wat mijn man juist in een der vorige N.G. afleveringen uitvoerig had verteld! Deze student leest niet De Nieuwe Gids, leest niet Willem Kloos' letterkundige historie, maar een dissertatie zal hij schrijven, - helaas, op welke onvoldoende gegevens!....’
Welnu.
In reactie op deze waarheid, die tegelijk een ernstige waarschuwing was, schrijft de heer Donker een stukje over Romanfabrieken. En de Hollandsche auteur, wier werk van dien aard is, dat het in de toekomst wellicht gelukken zal ‘deze industrie te bevorderen en te vereenvoudigen door machinale vervaardiging’, is, volgens de heer Donker: Jeanne Reyneke van Stuwe. De keuze van juist dien naam is, ieder zal het berijpen, niet toevallig en zeer zeker dus niet objectief. Doch dit daargelaten: waar het méér op aankomt voor 's heeren Donker's positie als literair criticus: heeft hij de boeken van Jeanne Reyneke van Stuwe gelezen, zoodat hij zijn vernietigende uitspraak voor zijn letterkundig geweten verantwoorden kan? Ik bedoel niet: heeft hij eens een der werken van deze schrijf- | |
| |
ster losjes doorgebladerd, maar heeft hij bijvoorbeeld Alarm gelezen, waaraan tien jaren van studie zijn voorafgegaan, eer met het schrijven van dit boek werd begonnen? Of De groote Voltige? den circus-roman, die vier jaren vóórstudie vergde? Of: Het gevleugelde Wiel, waarvoor een uitgebreid familiearchief moest worden doorgewerkt? Of: Vrije Kracht? om welken roman te schrijven ik eenige maanden les nam bij een dokter? Of: Sint Bureaucratius, een roman, spelende in de Haagsche ambtenaarswereld, waar, in de voorrede ik mijn ‘veelschrijverij’ verklaar, en waaruit men opmaken kan, dat Jeanne Reyneke van Stuwe toch niet zóó oppervlakkig werkt, als.... oppervlakkig wel eens wordt vermoed....
(Mea culpa, lezers, dat ik even over mijzelf durfde spreken. Ik weet wel, dat een zelfverdediging doorgaans door de pers niet wordt geduld. Maar in dit geval kan Dr. Anthonie Donker het niet onvergeeflijk vinden, daar hij immers degene is, die in Nederland de stelling poneert van de ‘saneering der critiek’, en dus de éérste zal zijn om toe te geven, dat alles wat in critiek niet heelemaal is, zooals het moet zijn, behoort te worden gesignaleerd.)
Van de schrijfster Courths-Mahler heb ik nooit iets gelezen, en van mevr. Delarue-Mardrus alleen, en slechts in vertaling, Een wilde plant, welk boek mij lang niet kwaad leek. Ik kan er dus volstrekt niet over oordeelen, of de heer Anthonie Donker gelijk heeft in zijn grappig voorstel van een eventueel internationaal roman-concern. Ik wil den heer Donker evenwel op zijn geweten afvragen, of hij Courths-Mahler kent als schrijfster, en niet alleen als naam? M.a.w. of hij voldoende werken van haar gelezen heeft, om zich een persoonlijk, objectief en eerlijk oordeel over haar te vormen? En hoe staat het te dien opzichte met hem en Mevr. Delarue? Weet hij, dat zijn oordeel over deze schrijfster juist is, door eerlijk, ernstig, eigen onderzoek? Of gaat hij in dezen af op een, door overlevering gemaakte reputatie, - als een oppervlakkig dokter geloof hechtende aan een door anderen opgestelde diagnose?
Het stukje Romanfabrieken is zeer aardig, zeer geestig, en menig lezer zal er zich lachend mee amuseeren, - maar.... (en deze vraag is voor het algemeen publiek van gróót belang,
| |
| |
ten opzichte van Dr. Donker's critische positie!) past het in het kader van.... gesaneerde critiek?....
Jeanne Reyneke van Stuwe.
| |
De vrijheidzoeker.
Deze ontembare vrijheidzoeker, die zich nooit beknellen liet door welke beklemmingen en belemmeringen ook, die als een sterke vogel zijn breede vlerken uitsloeg ver over de vaderlandsche grenzen, moet in de eerste plaats een karakter worden genoemd. ‘Zelf-opgroei, ziedaar 's levens doel.’ En opgegroeid tot een waarachtige persoonlijkheid is Maurits Wagenvoort, en als men wil weten hoe, leze men zijn autobiographie, die onder bovenstaanden titel bij J.M. Meulenhoff te Amsterdam verscheen, een document humain van waarde en beteekenis, en dat om die reden in het Maandelijksch Overzicht wordt behandeld. De schrijver noemt zich een journalist, omdat zijn journalistieke prestatie omvangrijk was; vele malen is, in ons M.O. sprake geweest van journalistiek, en wie dit onderwerp, gelijk ons, interesseert, late niet na kennis te nemen van dit oprechte, levensware, gevoelig-eenvoudige, historische verhaal. (Hoe belangwekkend de verschillende beschrijvingen van het oude Amsterdam, Amerika, het verre Oosten, enz.!) Naast journalistiek werker is Maurits Wagenvoort echter ook een romanschrijver van uitstekende qualiteiten, zooals vaak genoeg in onze kolommen is aangetoond. En dat de N.G. ook den dramatischen arbeid van dezen schrijver zeer apprecieert, is meermalen bewezen door de plaatsing van verschillende tooneelspelen. (Wáár wel de woorden (blijkbaar reeds lang verjaard) van Willem Kloos te vinden mogen zijn.... deze, - ondanks later gebleken erkenning en uitgesproken groote waardeering, - nóóit vergetene, en telkens weer te pas gebrachte woorden?...?) Hoe het zij, wij stellen er prijs op, te verklaren, dat iemand, die op drievoudige wijze zijn sporen heeft verdiend, als journalist, romancier en dramaturg, met recht een van Neerland's universeele geesten mag worden genoemd.
N.G.
| |
| |
| |
De waarheid en het kind.
De eerste, die in Nederland het nut, ja, de noodzakelijkheid aantoonde, om het kind de waarheid te zeggen in sexueel opzicht, was mevr. Nellie van Kol, en in haar orgaan De Vrouw voerde zij daarvoor een dappere campagne. En allengs zijn ouders en opvoeders aan dit denkbeeld gewend geraakt, en er is thans wel niemand meer, die het niet eens is met het woord van Dr. J.H. Gunning Wzn.: Als wij (de waarheid) onzen kinderen niet tijdig en op kiesche wijze mededeelen, dan doen anderen het ontijdig op een onkiesche wijze.
Over het tijdstip, waarop de inlichting dient te beginnen, is niet iedereen het eens. De eene zegt: Zoodra het kind begint te vragen; de andere acht het beter, het kind eerst vóór te bereiden door inleidende verhalen over planten en dieren. O.i. zijn hiervoor geen vaste regelen te stellen, en zal men met het eene kind heel anders te werk moeten gaan dan met het andere, en niemand kan beter over de juiste manier oordeelen dan de ouders of de directe opvoeders van het kind.
Dat het kind omtrent zekere zaken de waarheid moet weten, daaromtrent is het tegenwoordig iedereen vrijwel eens. Het hoe levert echter nog wel eens moeilijkheden op, en daarom zal het boek van Mary Wood Allen: Zeg uw kind de waarheid! (H.J. den Boer, Baarn) velen welkom zijn. Het geeft allerlei gesprekken, zooals die kunnen voorkomen, en zeker ook dikwijls zullen voorgekomen zijn. (De boutade over het corset is tegenwoordig niet meer van pas, nu er feitelijk eer te weinig dan te veel corsetten worden gedragen!) De inleiding van den geneesheer Dr. Dupont is zeer leesbaar.
J.R.v.S.
| |
Het linnen venster.
Onder dezen voortreffelijk gevonden titel zendt Mr. C.J. Graadt van Roggen een Inleiding in het licht, voor een reeks monografieën over het film-wezen. (Uitgave W.L. en J. Brusse, R'dam). Een hoogst aantrekkelijk werkje, op kunstdrukpapier en met tal van illustraties verlucht.
De film heeft in het moderne cultuurleven zulk een ontzag- | |
| |
lijke plaats ingenomen, dat er nauwelijks iemand zal zijn, die geen belang stelt in dit onderwerp. Alle mogelijke levensstroomingen worden door de film opgevangen en vastgehouden, en door ‘het linnen venster’ heen kan men op zijn gemak alle takken van landbouw en nijverheid, van kunst en wetenschap beschouwen, en evenzoo de flora en fauna, de menschen- en dieren-rassen der geheele aarde. De groot-industrie, het onderwijs, reizen en ontdekkingen, geheel de algemeene beschaving wordt door de film gebaat; volkeren, die elkaar niet kenden, worden nader tot elkaar gebracht; technieken, waarvan men vroeger geen begrip had, worden aanschouwelijk uitgelegd; de voornaamste wereldgebeurtenissen worden in beeld gebracht, en groote figuren der historie worden voor altijd in hun levend doen en laten op het doek bestendigd.
Geen wonder dat de president van den Ned. Bioscoopbond, de heer D. Hamburger Jr. in het film-jaarboek van Nova het bioscoop-bedrijf een ‘machtige cultureele factor’ noemt, terwijl bovendien de film het voordeel heeft, bereikbaar te zijn, voor arm en rijk, voor oud en jong, voor onontwikkelden en geletterden. Laten wij hopen dat de heer H. een vervulbare voorspelling uitspreekt, waar hij zegt: ‘De cinematografie is de wegbereidster der beschaving en van de verbroedering der volkeren.’
N.G.
|
|