| |
| |
| |
Bibliographie.
Uit het land der Pyramiden, door Mr. Dr. D. Albers. - Den Haag, Leopold, 1930.
Veel is er geschreven over het oude Egypte, dat geheimzinnige land aan de boorden van den Nijl. Indien er echter één land is, waar men nooit genoeg over kan lezen, dan is het Egypte, omdat immers elk auteur zijn eigen opvattingen ten beste geeft over het grijze verleden en het levende heden.
Egypte is geen land, waar elkeen over kan schrijven. Men moet over een bijzondere geestesgesteldheid beschikken, om voor het oog van den lezer het aan wonderen zoo rijke verleden uit de doode ruïnes in volle pracht en glorie te laten herrijzen; men moet met eerbied staan tegenover de nog slechts ten deele begrepen uitingen van een leven, in velerlei opzicht aan rijkdom van inhoud, aan diepte van begrijpen ons eigen bestaan overtreffend. Geen beteren gids dan Mr. Dr. Albers hadden wij kunnen treffen, die ons hier in een boeiend geschreven en van groote devotie tegenover het verleden getuigend verhaal, rondvoert door het land, waar eens zulk een grootsche beschaving schitterde. Een cultuur, welker bouwwerken een symbolische beteekenis hebben, die het bovenaardsche tot ons doen spreken. De esoterische wijsheid der groote ingewijden werd gedeeltelijk in deze ontzaggelijke bouwwerken vastgelegd; voor hem die ooren heeft om te hooren en oogen om te zien, vormen zij een bewijs, dat de geschiedenis der menschheid niet in het steenen tijdperk begint en dat de evolutie der geestelijke wezens een voor ons onbegrijpelijke baan volgt.
Wie eens vertoeven wil in een sprookjeswereld uit oude tijden en genieten wil van een reisbeschrijving, waaruit naast diepen eerbied voor een verdwenen beschaving, groote belangstelling spreekt voor een levend heden, wie eens in gedachten een reis wil meemaken in een klimaat, waar de zon evenals in oude tijden een wereld van zeldzame schoonheid te voorschijn toovert, hij leze
| |
| |
dit mooie, met buitengewoon interessante foto's verluchte boek. Hij zal dan kunnen begrijpen, waarom de oude Egyptenaren het leven beschouwden als een verbanning uit een hemelsche woning en den dood als een te voorschijn treden in den dag. Want deze sfeer van oneindigheid, die dit in zon badende woestijnland omhult, deze zuivere atmosfeer, welke het den priesters mogelijk maakte het wonder van den sterrenhemel met de cerebrale èn met de intuitieve zijde van hun wezen te benaderen en de nietigheid der aarde zoo sterk deed uitkomen, dit alles zijn factoren, die de ziel des menschen boven het aardsche verheffen.
| |
Dr. Desiderius Papp: Was lebt auf den Sternen? Ein Buch über die Bowohner anderer Welten. - Wien, Amalthea Verlag.
Dit is een boek, dat ons in de Oneindigheid voert; het ademt eeuwigheid en is doordrenkt van dat ware religieuze gevoel, hetwelk den nietigen mensch doet beseffen, dat hij met zijn kleine aardsche woonplaats een ultra-miniem gedeelte vormt van een ontzaggelijk, onbegrijpelijk, grootsch Heelal.
In alle tijden heeft het met sterren bezaaide uitspansel geest en gemoed der denkende wezens in beroering gebracht. Mocht de primitieve mensch den sterrenhemel nog als een soort gewelf met lichtjes beschouwen, de latere geslachten hebben leeren inzien, dat deze lichtjes in werkelijkheid zonnen waren, zich evenals onze zon met een onbegrijpelijke snelheid door de ongemeten Ruimte voortbewegend. Welk een verruiming van wereldopvatting heeft de astronomie ons gebracht; elke nieuwe ontdekking op sterrekundig gebied wijzigde ons wereldbeeld, deed de uitgestrektheid van het Heelal meer en meer toenemen, totdat de moderne wetenschap voor ons geestesoog een beeld van het Heelal deed verrijzen, zoo grootsch van conceptie, zoo majestueus van bouw, zoo eindeloos in tijd en alomvattend in ruimte, dat een gevoel van nietigheid ons bekruipt. Hoe verre is de Godheid van het Heelal verheven boven de bekrompen voorstellingen, welke de mensch zich vormde, toen hij zich een God schiep naar zijn eigen beeld. Hoe meer wij weten, des te dieper wordt onze deemoed, want het
| |
| |
Heelal vormt voor ons een Geheel, welks zichtbare en onzichtbare openbaringen onze stoutste verwachtingen overtreffen.
Welk doel heeft het astronomie te bestudeeren, indien deze wetenschap ons niet boven het alledaagsche leven verheft? Welk doel heeft het te weten, welke snelheden verschillende hemellichamen ontwikkelen, indien de onderzoeker niet op de vleugelen des geestes zijn wetenschappelijk onderzoekingsterrein verlaat en met zijn intuitie tracht door te dringen in ondoorvorschte gebieden der Natuur?
Dr. Papp behoort nu tot een diergenen, die wetenschappelijk aannemelijk maakt, wat andere geleerden, levend in een periode, waarin de wetenschap nog niet zoo ver was voortgeschreden, intuitief hebben gevoeld, n.l. de waarschijnlijkheid, dat de Kosmos ontelbare bewoonde werelden bevat. Het wetenschappelijk onderzoek heeft in de laatste tientallen jaren zulke ontzaggelijke vorderingen gemaakt, dat het ‘onmogelijke’ van gisteren tot het ‘waarschijnlijke’ van heden opgeheven is, totdat het eens als ‘waarheid’ in het licht van de toekomst zal stralen.
In de laatste jaren werd er ook een heftige strijd gevoerd tusschen voor- en tegenstanders van de mogelijkheid, dat de planeet Mars bewoond zou zijn. Men weet, dat Charles Nordmann o.a. meent te hebben aangetoond, dat de kanalen op Mars een optische begoocheling zijn. Totdat de astronoom Lowell met verbluffende juistheid heeft bewezen, dat deze strepen wel degelijk aan ons oog een kanalenstelsel openbaren, gebouwd door intelligente wezens op een verder in ontwikkeling voortgeschreden planeet.
Wij zullen niet de verschillende natuurwonderen bespreken, welke Dr. Papp opsomt; genoeg zij het te vermelden, dat het boek een schat van wetenswaardigs bevat op allerlei gebied van het moderne weten. Slechts zij het ons vergund, meer in het bijzonder attent te maken op enkele der merkwaardigste soorten levende wezens: het voorkomen van bacteriën op deze wereld, welke feitelijk op deze aarde, in deze atmosfeer, niet thuis behooren.
Er werden levende bacteriën gevonden in kolenlagen op 150 M. diepte; er bestaan van deze microscopische wezens, die in de gewone lucht (welke zuurstof bevat) sterven. Er zijn soorten, die een koude van 250 graden en een hitte van 200 graden kunnen
| |
| |
doorstaan; midden in klompen aluminium heeft men zelfs deze kleinste levende lichamen ontdekt. Op papyrusrollen, die meer dan 2000 jaren in Egyptische pharao-graven hadden gelegen, bevonden zich nog levende bacteriën. Enkele soorten konden een wisselstroom van 800000 perioden in de seconde weerstaan, na tien uur waren zij nog in leven. Een druk van 3000 atmosfeer en een verblijf in giftige gassen schijnen voor deze bacteriën niet het geringste ongemak op te leveren; er zijn zelfs soorten, die uitsluitend in voor ons doodelijke gassen leven. Volkomen gebrek aan water en lucht, de vreeselijke koude der wereldruimte, vergiftige atmosferen, geweldige electrische stroomsterkten: dat alles deert dezen miniatuur-schepselen niet. Doch een weinig goud of zilver, op de gelatine gelegd, zaait dood en verderf onder die vreemde wezens. Klaarblijkelijk zenden deze metalen stralen uit, die doodelijk zijn voor de onaardsche gasten. Want gasten zijn het, thuis behoorende op een andere planeet, waar die ons leven vernietigende omstandigheden normaal zijn en waar noch goud, noch zilver voorkomen.
Er wordt van den mensch, waar het betreft aardsche verschijnselen te beoordeelen, gevergd om diep na te denken over een tastbaar en zichtbaar gebeuren, terwijl, indien wij den denker op zijn vlucht door de onmetelijke Ruimte moeten volgen naar andere werelden, er andere zullen zijn, die den vasten grond onder hun voeten niet durven verlaten.
Veelheid van leven, veelheid van werelden. Welk een grootsche gedachte voor de menschen dezer aarde. Deze planeet vormt een der laagste woonplaatsen voor stoffelijke wezens in de groote hierachie der werelden, welke elkander in Tijd en in Ruimte opvolgen. Oneindig is het aantal vormen, welke de scheppende natuur op deze kleine wereld openbaart; de levende wezens passen zich aan de omstandigheden in elk opzicht aan. Het duizelt ons, als wij denken aan de ontzaggelijke verscheidenheid, waarover het kosmische leven moet beschikken. Werelden, bestraald door twee, drie, vier en meer zonnen van verschillende kleur, werelden, warmer en andere daarentegen kouder dan onze aarde. Planeten, waar niet de koolstof, doch bijv. het silicium het voornaamste element vormt voor den bouw van het tijdelijke omhulsel der kosmische wezens, planeten, waar geheel andere levensomstandig- | |
| |
heden voorkomen, onvatbaar voor ons eindig, aan aardsche beperkingen gebonden verstand.
Milliarden zonnen vormen ons melkwegstelsel, milliarden melkwegstelsels drijven in de Ruimte. Dat is het zichtbare Heelal, door zijn uitgestrektheid ons verbluffend, door zijn schoonheid ons overweldigend. Doch thans het onzichtbare Heelal, uit trillingen bestaand, welke noch ons oog, noch ons oor kunnen waarnemen. Het is tot deze causale wereld, welke het geheel der verschijnselen oproept en beheerscht, dat de wijzen der menschheid ons hebben willen voeren. De Natuur streeft immers in haar zichtbaar Heelal slechts een voor ons onkenbaar Doel na. Zij kent geen ledige ruimte; deze bestaat alleen voor ons waarnemingsvermogen. Zij heeft de Eeuwigheid van den Tijd en de Oneindigheid van de Ruimte voor de bereiking harer onkenbare doeleinden ter beschikking.
Het is wederom de moderne wetenschap, welke het vermoeden der groote denkers tot een wetenschappelijke zekerheid heeft verheven. Er zijn onzichtbare werelden ontdekt met zulk een wetenschappelijke zekerheid, dat zelfs bij den modernen mensch elke twijfel moet verdwijnen. De Amerika-nevel, dit grootsche melkwegstelsel, fonkelt in onzichtbaar, ultraviolet licht. En indien wij onze intuitie vragen, welke beteekenis andere geheimzinnige stralen bezitten, die uit de diepte der wereldruimte tot ons komen, dan vertelt zij ons, dat die tot het doordringen van meters dikke looden platen in staat zijnde stralen afkomstig zijn van voor ons onbegrijpelijke werelden, met geheel anders georganiseerde wezens, evenals wij peinzend over het onoplosbare raadsel des levens.
Een prachtig boek heeft dr. Papp ons geschonken, een werk, hetwelk voor menigeen het gezegde: ‘In het Huis onzes Vaders zijn vele woningen’ uit de sfeer van het geloof in die van verstand en hart bevredigende zekerheid zal verheffen.
Niet tevergeefs heeft Giordano Bruno geleden; op de plaats, waar deze groote ziener verbrand werd, is een standbeeld verrezen. Doch de meest grootsche hulde, welke wij aan zijn nagedachtenis kunnen brengen, is te trachten ons vertrouwd te maken met de gedachte, dat het leven en niet de dood de bewegende kracht van den Kosmos is, dat het voor ons zichtbare en het voor
| |
| |
ons onzichtbare gedeelte van het Heelal samenwerken in wondere harmonie, opdat het mysterieuse iets, hetwelk wij leven noemen, van heerlijkheid tot heerlijkheid zal kunnen voortschrijden.
| |
Het Geheim van den Vrijmetselaar, door F.C. Endres. - Den Haag, van Stockum, 1929.
Enkele leden eener loge hebben dit boek uit het Duitsch vertaald teneinde meer bekendheid te geven aan de inzichten van den schrijver.
Daarmede hebben zij een nuttig werk verricht, want dit boek bevat zeer veel levenswijsheid; het is van algemeen-menschelijk standpunt uit geschreven. De heer Endres beseft ten volle, dat onze beschaving voor een groot gedeelte alleen het uiterlijke leven betreft en dat de belangstelling voor het ontzaggelijke, zich achter den sluier der zichtbare wereld verbergende levensmysterie in dezelfde mate achteruitgaat, dat de mensch opgaat in den strijd om vergankelijke goederen. In de groote kentering op het gebied der gedachtenstroomingen, die wij thans beleven, wil ook de Vrijmetselarij de menschheid opheffen tot hooger geestelijk leven, wederom nader brengen tot het hart der groote Natuur.
Voor ons moderne, alles analyseerende menschen is het noodzakelijk te beseffen, dat wij niets met zekerheid weten en dat een levensverschijnsel niet verklaard is door er een naam aan te geven. Het wezen der dingen kunnen wij met al onze geleerdheid niet benaderen en alleen hij, die er van doordrongen is, dat wij met onze zintuigen slechts een zeer klein gedeelte waarnemen van het ontzaggelijk geheel der trillingsverschijnselen, dat wij ons dus slechts een subjectief beeld kunnen vormen van een verheven, onkenbare werkelijkheid, kan verstandelijk aannemen, dat wat wij de wereld noemen, niet meer dan een droombeeld is, als een zeepbel vervliegende voor wezens met andere, volmaaktere zintuigen, die ons wereldbeeld vergeleken met hun opvatting van het eeuwig mysterie.
De vrijmetselarij is nu de kunst, om temidden van het Ongekende, goed te leven, om omgeven door het Geheim toch den weg te vinden. Wees een goed mensch, doe wat uw geweten u beveelt
| |
| |
en wacht af tot na den dood de sluiers opgeheven zullen worden. Een boek van idealistische strekking, waarin veel voorkomt wat tot dieper nadenken zal stemmen.
| |
De symbolen van den Vrijmetselaar, door F.C. Endres. Vertaling van Ds. A.E.F. Junod. - Den Haag, van Stockum, 1930.
‘Woorden maken het oneindige eindig, symbolen vervoeren den geest over de grenzen der wereld van eindig wordende dingen naar het rijk der dingen die oneindig zijn. Zij roepen vermoedens op, zij zijn teekenen van het onuitsprekelijke en even onuitputtelijk.’
Met dit citaat is de taak, welke de schrijver zich gesteld had, reeds voldoende omschreven: het symbool is in menschelijke taal niet te noemen, noch te verklaren. Het is eenvoudig het onuitsprekelijke. Zijn transcendente bestanddeelen moeten worden aangevoeld.
Uit den aard der zaak vergt de bestudeering van den inhoud veel aandacht van den lezer; doch deze inspanning zal rijkelijk beloond worden, doordat men tot nadenken gestemd wordt over een onderwerp, dat in onzen gehaasten, aan de oppervlakte des levens hangenden tijd wel zelden binnen onze belangstellings-sfeer zal worden getrokken. In onzen tijd van techniek en materialisme zijn symbolen in discrediet geraakt.
De nadruk wordt er op gelegd, dat de cultuur van het verzonken Atlantis de moeder der wereldgodsdiensten is. Onze atlantische voorvaderen beschouwden het onstoffelijke licht als symbool der Godheid, waardoor dit licht de grondslag werd van een religie zonder goden, maar van God vervuld. Meer in het bijzonder de wonderbaarlijke Egyptische symboliek putte haar wijsheid uit deze Atlantische bron.
Er hangt in dit boek een sfeer van waarachtige toewijding tot het bovenzinnelijke. Te betreuren valt het slechts, dat de vertaler, die zijn taak op meesterlijke wijze vervuld heeft, er niet op heeft gewezen, dat de talrijke verzekeringen van den schrijver, dat de vrijmetselarij niets met het Jodendom te maken heeft, uitsluitend
| |
| |
voor een Duitsch publiek bestemd zijn. In de eerste plaats is de minderwaardige schrijverij van een anti-semiet als Ludendorff hier te lande (gelukkig) nagenoeg onbekend en in de tweede plaats heeft de onderlinge onverdraagzaamheid alleen in Duitschland zulke weerzinwekkende vormen aangenomen; voor ophitsers als Ludendorff (die de boekenmarkt ook verrijkt heeft met een geschrift, waarin de volgende wereldoorlog wordt aangekondigd) hebben wij slechts verachting over. Uit een boek over de Vrijmetselarij diende men eigenlijk de politiek te weren.
| |
Mr. W.J. van Balen: Portugal, de tuin van Europa. - Leopold, Den Haag, 1930.
Portugal, de vervallen grootheid, eens een wereldrijk door zijn onmetelijk koloniaal bezit, thans gedegradeerd tot een mogendheid, wier stem in het Europeesch concert nagenoeg niet meer medeklinkt.
Een vervallen grootheid, dit stukje Iberisch schiereiland, doch een bezoek overwaard. Het interessante boek, waarmede Mr. van Balen de reeks reisbeschrijvingen van Leopold's Uitgevers Maatschappij heeft vermeerderd, bedoelt in de eerste plaats een opwekking te zijn voor den Nederlandschen toerist, om dit wonderschoone land te bezoeken. De ondertitel verkondigt het reeds: een verrukkelijk land, niet alleen in den zomer, doch ook als het bij ons wintert. De wereldreizigers bij uitnemendheid, de Engelschen, hadden het reeds lang ontdekt; waarom zouden wij ook niet eens de Portugeesche Riviera bezoeken?
Het boek van Mr. van Balen getuigt van groote kennis van het land en zijn bewoners en kan diegenen, welke iets meer willen weten van het nabije en toch zoo onbekende Portugal, warm worden aanbevolen. Men zal er een boeiend relaas in vinden van het verleden en van het heden, van een land, welks bewoners gelukkig nog niet onder den invloed onzer moderne cultuur hun oude gewoonten hebben afgelegd en waarvan het nivelleeringsproces, zoo onafscheidelijk verbonden aan het binnendringen van de staandaardproducten der huidige nijverheid, nog niets te bemerken is.
| |
| |
Uit den aard der zaak bedoelt dit werk meer te zijn dan een reisbeschrijving: het wil den toerist tot wegwijzer dienen. Boven een gewonen reisgids heeft het voor, dat er ook een beeld wordt geschetst van de zeden van het volk. Dit juist mist men in de gewone reisgidsen.
Een belangwekkend hoofdstuk, gewijd aan een bespreking van Portugal's handel en koloniën, besluit het boek. Het Portugeesche Afrika schijnt thans tot nieuw leven te ontwaken; wellicht zullen onze nakomelingen nog eens een herboren Portugeesch wereldrijk aanschouwen, veelbeteekenend niet door den omvang van zijn bezittingen, doch door de intrinsieke waarde. Want Afrika sluimert nog den slaap der eeuwen en niemand weet, welke onvermoede schatten het in zijn bodem verborgen houdt.
| |
Sir Oliver Lodge: Phantom Walls. (Hodder and Stoughton Ltd., Londen.)
De vermaarde Engelsche natuurkundige Oliver Lodge heeft in dit boek getracht de kloof, welke nog steeds gaapt tusschen het exact-wetenschappelijk denken en de spiritistische levensbeschouwing, te overbruggen. In dit nieuwste werk doet professor Lodge meer een beroep op de cerebrale, dan op de emotioneele of intuitieve zijde van ons wezen.
Voor wie geen vreemdeling is op het gebied, ons door de moderne natuurwetenschap ontsloten, komt de aanvaarding van de mogelijkheid van een bewust post-morte bestaan niet meer in botsing met zijn wetenschappelijk gefundeerd wereldbeeld, omdat ons thans gebleken is, dat de wereld een geestelijke structuur bezit. Immers, deze geheele zicht- en tastbare wereld, die voor het wetenschappelijk denken van de vorige eeuw de onaantastbare basis uitmaakte van het mysterieuse Leven, is tot een spel van krachten teruggebracht, welker uitwerking op onze zintuigen weliswaar gedeeltelijk bekend is, doch welker diepste wezen voor ons verstand onkenbaar bleek en tot het gebied van het onzichtbare en oneindige bleek te behooren. Een oeverlooze zee van kracht, aethertrillingen zonder tal en in oneindige verscheidenheid van frequentie, ziedaar het diepste wezen van dit electrische heelal, ons door de moderne physica geopenbaard. In plaats van vastheid
| |
| |
komt ruimte, want de materie bleek een ruimte in den wereldaether te zijn, in plaats van duurzaamheid komt vergankelijkheid, want alle materie valt, zij het ook met verschillende snelheid, uiteen, in plaats van een eigen, onafhankelijk bestaan komt een onbekend aantal krachten, wier werking in den aether een bepaalden indruk op onze zintuigen te voorschijn roepen.
Het mysterie is niet kleiner, doch eerder grooter en dieper geworden. Trots de meest vernuftige atoom-theorieën is het ons te eenen male onmogelijk om ook maar het geringste van dit zichtbare heelal, dat eens voor den mensch de werkelijkheid voorstelde, te begrijpen.
Het is nu de groote verdienste van Sir Oliver Lodge, in dit boek de uitkomsten van het modern-wetenschappelijk onderzoek. te hebben getoetst aan de resultaten van het modern-occult onderzoek. Hij toont ons aan, dat onze physische opvatting van het heelal slechts een vaag fantoom is van de diepste werkelijkheid, welke zich tegelijkertijd in de materie verbergt en zich door de stof openbaart. Onze kennis kan in alle eeuwigheid toenemen en toch nog slechts een gedeelte van de ware transcendentale werkelijkheid toonen. Onze zintuigen openbaren ons slechts een onbeteekenend gedeelte der aethertrillingen; wij vangen slechts een glimp op van het groote levensmysterie, waarvan Tijd en Ruimte slechts bij onze aardsche zintuigen behoorende openbaringsvormen zijn.
Wij zijn thans zoover, dat wij weten, dat de aether als het ware de grondstof is, waaruit de materie is gemaakt. Alles wat tot den aether terugkeert, onttrekt zich aan ons waarnemingsvermogen en wij kunnen op de materie alleen inwerken door tusschenkomst van den aether. Indien wij dus de onaantastbare basis des levens willen vinden, dan moeten wij die zoeken in den wereldaether en niet in de materie.
Zoo komt men langzamerhand tot de meening, dat evenals datgene, wat wij materie noemen, slechts schaars door het heelal verspreid te vinden is, ook het planetaire leven tot de uitzonderingen behoort en datgene, hetwelk wij met den voor ons somberen naam van Dood bestempelen, tot den regel in het Heelal behoort. Het wonder is, dat onze transcendentale Ikheid er in slaagde, een tijdelijke verbintenis met de Materie aan te gaan en dus een
| |
| |
aardschen mensch te vormen. Deze verbintenis met de stof is vreemd, moeilijk en onbegrijpelijk, doch noodzakelijk voor het bereiken van het verheven, onkenbare Doel, hetwelk de onzichtbare natuur nastreeft. Lang geleden zong Wordsworth: Our life is but a sleep and a forgetting, en Empedocles sprak van het leven, dat sterven beteekent voor de ziel, die van den Hemel komt. In het licht van het modern natuurkundig en occult onderzoek worden deze grootsche dichterlijke visies ontdaan van hun schijnbare ongerijmdheid; zij vertegenwoordigen een eeuwige waarheid, door deze Zieners vertolkt lang voordat de onwezenlijkheid van dit materieele bestaan wetenschappelijk was bewezen.
Ik zal niet spreken over de occulte verschijnselen, welke in dit boek behandeld worden. Er bestaat op dit gebied zulk een overweldigende massa literatuur van bekende onderzoekers, dat ik met een enkele verwijzing daarnaar meen te mogen volstaan.
Doch wel acht ik het gewenscht, te wijzen op de belangrijkste conclusies van Lodge.
Evenals zich tusschen de hemellichamen onmetelijke ruimten bevinden, zoo bestaat de materie in hoofdzaak uit ledige ruimte. De electrobanen liggen op betrekkelijk ontzaggelijke afstanden van het centrale kern-lichaam. Waarschijnlijk geschiedt het voornaamste in het Heelal derhalve in de inter-atomistische, interplanetaire en inter-stellaire Ruimte.
Wat deze Ruimte is? Wij weten het niet. Een dichter heeft eens gezegd, dat de Ruimte de sfeer van ongetelde geesten is. Onze zintuigen kunnen ons daaromtrent niet inlichten, het verstand weet het niet.
Daar in deze ongeschapen Ruimte bevindt zich de hoogste werkelijkheid, in het onzienlijke en eeuwige. Niet alleen voor den dichter, den kunstenaar, doch ook voor den wetenschappelijken man. Daar in deze etherische regionen zullen wij bevrijd zijn van de knellende banden der stof; daar zullen wij teruggekeerd zijn, om wederom met Wordsworth te spreken, tot ‘God, who is our home.’
Geboren worden zou een inslapen zijn en een vergeten. De dood wordt dan het ware ontwaken in die bovenzinnelijke werkelijkheid, welker diepste wezens ons in Ruimte en Tijd gevangen aardbewoners ten eeuwigen dage versluierd moet blijven.
| |
| |
| |
De Witte Vlam. De geschiedenis van een inwijding, door Canti-Haoma. - Baarn, Hollandia-Drukkerij, 1930.
Onder de vele werken op occult gebied, die er in de laatste jaren op de boekenmarkt zijn verschenen, is deze geschiedenis eener inwijding ongetwijfeld een der merkwaardigste. Er staat veel in, dat op het eerste gezicht fantastisch voorkomt, ontsproten aan de ongebreidelde fantasie eener waarheid-zoekende ziel. De verklaring van verschillende droomverschijningen (indien men tenminste deze ‘openbaringen’ zoo mag noemen) laat aan duidelijkheid veel te wenschen over, terwijl sommige episodes uit dit inwijdingsproces voor het op de concrete werkelijkheid ingestelde westersche denkleven te eenenmale onbegrijpelijk moeten blijven.
Toch handelt men m.i. verkeerd, door alles, wat niet onmiddellijk begrepen wordt, als ‘sprookje’ te beschouwen. De Natuur beschikt over een oneindige macht; de Oostersche wijsbegeerte verkondigt met nadruk, dat elke psychologische toestand overeenkomt met een tastbare werkelijkheid, die ergens in Tijd en Ruimte te vinden was of zal zijn. Er blijft ons dan niets anders over, dan deze visioenaire inwijdingstafereelen te beschouwen als episoden uit het groote levensdrama, welks belangrijkste helft gespeeld wordt achter den voor onze oogen ondoordringbaren sluier, die het zichbare van het onzichtbare scheidt.
De schrijfster tracht nu in dit boek een synthese van het Oostersch en het Westersch religieus begrip te geven, waarbij haar grootste sympathie ongetwijfeld staat aan de zijde van het Oostersch denken. Diep is zij doordrongen van de vergankelijkheid van al het aardsche en van het feit, dat het ware leven niet in Tijd en Ruimte te vinden is. Het leed is er ter wille van de blijdschap en de strijd ter wille van den vrede; om dat te leeren, zijn wij op aarde verschenen. Elke toestand der ziel is niet meer dan een zeepbel, die uiteen spat zoodra zij plaats maakt voor een volgende. Wat dus zeggen wil, dat wij deze planeet noodig hebben voor onze evolutie.
Op sommige bladzijden herinnert mevrouw Canti Haoma (hetgeen beteekent Vrede en Vreugde) aan de verbeeldingen van een Dante. Een eeuwige waarheid wordt hier in een nieuw kleed gestoken: Materie en Wereld zijn geen concrete, doch slechts
| |
| |
subjectieve werkelijkheden, overeenkomende met den toestand onzer psyche. Slechts de Waarnemer in ons, die door middel van de zintuigen beelden en berichten ontvangt van de uiterlijke wereld, is onvergankelijk. De weg tot het diepste Zijn te vinden: ziedaar het groote levensprobleem, dat door elke ziel op een met haar eigen geestelijke statuten harmonieerende wijze moet worden opgelost.
| |
‘De Groote Oost’, Reisbrieven van C.K. Elout, Hoefijzercorrespondent van het Algemeen Handelsblad. - Van Stockum, Den Haag, 1930.
Zooals de schrijver in een voorwoord verklaart, beoogde hij met het doen uitgeven van deze krantenbrieven in boekvorm, de belangstelling voor Indië op te wekken en gaande te houden in een zoo breed mogelijken kring.
Men bereikt inderdaad met een boek een aanmerkelijk grooteren kring van lezers dan met een dagblad. Terecht merkt de heer Elout verder op, dat het krantenlezend publiek geheel andere eischen stelt dan het boekenlezend publiek.
In deze reisbeschrijving bemerkt men wel heel sterk, dat de oorspronkelijke bedoeling was, telkenmale een reisbrief den belangstellende ter lezing en overdenking aan te bieden. De schrijver daalt dikwijls wel wat te veel in bijzonderheden af, waardoor de lezing van zijn boek somtijds vermoeit. Doch afgezien van dit, zoo dikwijls aan journalistieken arbeid verbonden bezwaar, is een werk ontstaan, dat de lezing en bovenals de bestudeering ruimschoots waard is. Het is geheel up-to-date en bevat bovenal op politiek en economisch gebied bijzonderheden, waarvan elk ontwikkeld Nederlander op de hoogte dient te zijn.
| |
Aage Krarup Nielsen: In het land van Kannibalen en Paradijsvogels. Uit het Deensch door Claudine Bienfait. - Querido, Amsterdam, 1930.
Het is geen wonder, dat Nielsen zulk een goede bekende van het Nederlandsche publiek is geworden. Weinigen verstaan de
| |
| |
kunst om, zooals hij, van een reis te vertellen, terwijl er nog minder wereldreizigers gevonden worden, die zelfs in de moeilijkste omstandigheden hun zin voor humor steeds weten te bewaren.
In Antwerpen wordt de boot, waarmede de verre reis werd ondernomen, defect. Geen nood, den volgenden dag zit Nielsen in Marseille, waar hij het echte volksleven medemaakt en ons introduceert in kringen, die voor den vluchtigen bezoeker gesloten blijven. De reis gaat ook ditmaal naar ons Oost-Indië, en wel in de eerste plaats naar Batavia.
Zelden heb ik met zooveel waardeering hooren getuigen door een buitenlander over het vele goede, dat wij in onze koloniën tot stand hebben gebracht. Er zijn natuurlijk in ons koloniaal bestuur fouten gemaakt, doch het huidige geslacht heeft alles gedaan om de groote fouten van het verleden ongedaan te maken. Men vindt in dit boek rake beschouwingen over den politieken toestand in het verre Oosten.
Door bijzondere omstandigheden verkrijgt de schrijver vergunning, om met een communisten-transportschip naar Nieuw-Guinea te vertrekken. Een levendige beschrijving van het verblijf der bannelingen volgt.
Dan gaat de tocht naar Merauke, op Nieuw Guinea, wel eens het eind der wereld genoemd. Van het leven van mensch en dier in dit onbekende land, waar nog menschen in steentijdperk-ontwikkeling huizen en waar het koppensnellen aan de orde van den dag is, vertelt de schrijver op vlotte wijze. Voor wie het nog niet mocht weten, wil ik op gezag van een koppensnellershoofdman uit dit boek aanhalen, dat de duim de fijnste lekkernij is van het kannibalenmaal......
Een schat van wetenswaardigs uit een onbekend hoekje der wereld vindt men in deze uitstekend vertaalde reisbeschrijving.
F.S. Bosman.
|
|