een journalist wiens breed en helder inzicht in het internationale, economische leven slechts kan geroemd worden, schreef onlangs over de ziekte, waaraan de tegenwoordige menschheid lijdt: ‘de behoedzaamheid, waarmede bij consulten over deze malaise de diagnose wordt gesteld, bewijst reeds, dat de ware aard der ziekte nog steeds niet is vastgesteld. De patient heet te lijden aan overproductie; sommige doctoren noemen het ook onderconsumptie, maar het komt op hetzelfde neer. Den patient rustig houden en laten uitzieken; vooral geen opwinding, zeker geen politieke. En het gewone oude laxeermiddeltje: meer crediet. Morgen komt de dokter dan weer eens kijken. Onder het weggaan mompelt hij, desgevraagd, iets van economische congestie of indigestie; tja, die tolmuren tegenwoordig! Maar voor zichzelf kan hij geen diagnose stellen, die hem bevredigt. De verschijnselen rijmen niet met elkaar, gelijken op niets uit zijn oude practijk. Vroeger was het eenvoudig. Teveel gespeculeerd of teveel geproduceerd of teveel topzwaar crediet. Maar thans zijn de symptomen anders; het lijkt wel een geheel nieuwe ziekte! Veel meer graan of suiker dan de wereld kan opeten; veel meer wol, katoen en zijde dan zij kan spinnen, weven en dragen. Meer rubber, ijzer, koper, tin, zilver, koffie dan zij kan gebruiken, hier en daar zelfs veel meer geld. En gelijktijdig met al dien overvloed twintig millioen werkloozen - hun gezinnen medegerekend zestig à tachtig millioen menschen, die armoe lijden.’
Een Mussolini of een Lenin zou voor elk volk noodig zijn? ‘Gelukkig, dat niet elk volk dien bezit’, antwoordt men allicht. Daarmee zou men kunnen instemmen, indien wij er niet getuigen van waren, dat het samenstel der naties hoe langer hoe meer afdrijft naar een katastrophe. De tegenwoordige staatslieden worden geleid door hun partijbelangen, de anderen, die de menschheid regeeren, de bankiers, door hun verouderd kapitalistisch inzicht, dat niet kan begrijpen dat er iets anders noodig is dan wat de wereld tot nu om haar economische middellijn deed wentelen. ‘De machine is ons de baas geworden’, zei de heer Van Oss nog. Het is misschien het oude geval van den toovenaarsleerling, die afgezien had hoe hij geesten kon oproepen, doch deze opgeroepen, niet meer wist te bezweren.
De tijd der grootste staatslieden schijnt voor goed voorbij, en die