| |
| |
| |
Feiten en fantasieën
(dames-rubriek).
De Fransche schrijfster Colette in haar leven en werk
(Vervolg van blz. 730.)
Claudine en Ménage. (Vervolg).
Dit deel der Claudine-serie is eenigszins berucht (ofschoon het aan de populariteit toch niets heeft afgedaan!) om de verhouding, die Claudine heeft met een vrouwenfiguur, de geraffineerde, coquette, onscrupuleuse Rézi. En tóch dunkt mij dit boek, literair en menschelijk gesproken, een der mooiste uit de reeks.
Het is of de auteur in Claudine en ménage thans geheel op gang is gekomen; met fijn, precieus onderscheidingsvermogen ontrafelt hij (of zij) alle gevoelsgewaarwordingen, en hoe tegennatuurlijk deze vriendschap ook zij, zooals deze ons hier wordt voorgesteld, kunnen wij haar niet onnatuurlijk vinden, gegeven Claudine's aanleg, die zich telkens nu en dan in den loop der tijden openbaart, en ook weer te voorschijn komt in het bezoek, dat Claudine met haar echtgenoot brengt aan haar oude school te Montigny, waar zij een der meisjes te beteekenisvol kust, ‘opdat deze haar niet zal vergeten.’
Dit bezoek is van een zoo indringende plastiek, dat wij het als een afzonderlijk schilderijtje in het groote geheel in onze herinnering bewaren.
Claudine heeft een trouw hart; met de grootste innigheid is zij blijven hechten aan de landstreek, waar zij haar jeugd heeft doorgebracht, en waaraan zij met al haar vezelen is vergroeid, zooals men dat noemt. Zoo aardig wordt dit uitgedrukt, als Claudine op haar huwelijksreis voor het mooiste vergezicht zit te mijmeren over haar geliefd Montigny.
| |
| |
Renaud, altijd indulgent tegenover Claudine's minste verlangens, besluit dat zij, alvorens naar Parijs terug te keeren, een bezoek zullen brengen aan haar geboorteöord. En Claudine zelf wil niets liever dan haar ‘grooten man’ voorstellen aan haar vroegere schooljuffrouwen. Maar! het is vacantie, en dus treffen zij alleen het hoofd, mademoiselle Sergent, en eenige meisjes, die de vacantie overblijven.
De sfeer der omgeving is zóódanig gegeven, dat wij al Claudine's aandoeningen medevoelen; de herinneringen stormen op haar aan, en zij leeft in deze uren een dubbel-bestaan: haar meisjesleven en dat van getrouwde vrouw. Wij zien Claudine, in haar blauwe tailor-blouse met breeden ceintuur van wit herteleer en gouden sluiting op een wit serge rok (wij zijn in 1900 ongeveer) temidden der jongere meisjes, bij die zij nog behoort, terwijl zij tegelijkertijd dien leeftijd is ontgroeid.
Renaud, de beschaafde levenskenner, maakt zich populair, door alle bonbons op te koopen, die de beste winkel van het dorp in voorraad heeft, en 's morgens vroeg komen zij op de slaapzaal de meisjes ermee verrassen.
Een der blozende, blanke onschuldjes, de vijftienjarige Pomme (zij heet werkelijk Pomme, maar om haar rond, naïef appelgezicht noemt men haar bij haar achternaam) is Renaud's speciaal vriendinnetje; hij laat een pistachegroene fondant op haar neus vallen; het is een heerlijk ontwaken, en Pomme ‘gobe’ de fondant comme une cerise. Allen krijgen hun deel, en Claudine leeft weer eenige oogenblikken terug in haar jeugd....
Als zij, vóór het afscheid, peinzend uit een der gangramen staart, hoort zij beneden zich de stem van Renaud, qui dialogue (encore!) avec Pomme.
‘Zal je mij eens schrijven, Pomme?’
‘Ik weet uw naam niet.’
‘Dan schrijf je maar: aan den man van Claudine, dat komt altijd terecht.’
Le mari de Claudine, dat is hij in alle opzichten. Want als later in den trein, wanneer Claudine tot het laatste toe het landschap van Montigny en den dorpstoren heeft nagestaard, zij opeens onwillekeurig de opmerking maakt:
‘C'est donc bien bon d'embrasser Pomme?’
| |
| |
geeft hij onmiddellijk met eenige verwondering ten antwoord:
‘Maar, lieve kind, was daar iets in, dat je hinderde? Als ik 't geweten had, zou ik 't natuurlijk hebben nagelaten! Voor mij beteekende het niets!’
Nu ja, dat weet Claudine wel. Maar deze al te groote inschikkelijkheid, het zich voegen naar al haar, zelfs de geringste wenschen, behaagt haar niet. Veel liever zou zij willen, dat hij haar eens flink op haar nummer zette, haar afstrafte om een onaardig gezegde, maar neen, zij blijft voor hem altijd het kind, dat hij goedig alles toegeeft, als vond hij haar geen partij om krachtig tegen op te treden....
Claudine merkt in haar kring, of liever den kring van Renaud, dat zij veel wordt gadegeslagen en besproken. Men dicht haar, om haar stilzwijgendheid, haar sombere oogen, haar vreemd gezicht met den puntigen driehoeksvorm en den niet kleinen, maar zeer expressieven mond, vicieuse neigingen toe, wat Claudine schouderophalend over haar kant laat gaan. Met Marcel is zij weder verzoend; de jongen is haar geen rancune blijven toedragen, omdat zij in een hevige scène hem het gezicht heeft open gekrabd. Wel is de toon tusschen hen altijd agressief, maar dit is, zegt Claudine, een kwestie van gewoonte, een spel, en het beteekent niets.
Dan maakt Claudine kennis met de mooie mevrouw Lambrook, de vrouw van een Engelsch officier, die uit den Britsch-Indischen oorlog is teruggekomen, ‘uitgedroogd als een leege schil’, zooals zijn lieve echtgenoote Rézi zich over hem uitlaat.
Van uiterlijk zijn Rézi en Claudine groote contrasten. Rézi is éénenal blonde, poezele, bekoorlijke liefelijkheid, vleiend, soepel, behaagziek; Claudine, donker, met matte teint, altijd wat teruggetrokken, in zichzelf gekeerd; en zooals zoo dikwijls gebeurt, is het ook hier het geval, dat ‘les extrèmes se touchent’. Evenwel, al Rézi's toenaderingen stuiten op Claudine's weinig tegemoetkomende houding, daar zij heel goed weet, wat zij voelt, maar aan haar vreemde neiging geen gevolg geven wil.
Ondertusschen is Claudine's vader, even onverwacht als hij naar Parijs vertrok, teruggegaan naar Montigny, in zijn oude huis. Hij kon het niet langer uithouden in de groote stad, en met al haar zenuwen sympathiseert Claudine met hem. Graag droomt zij zich
| |
| |
in de oude toestanden weg, - hoe zij, als schoolmeisje, in de kou, op haar puntige klompjes langs de sneeuw-wegen gleed, warm gehuld in haar rooden capuchon-mantel, haar zakken gevuld met heete kastanjes, waarvan zij onderweg de glanzende, harde schillen beet.... hoe zij dwaalde door de dierbare bosschen, geheel alleen, en de eerste teere, witte, rood-gerande anemonen ontdekte, en den zoeten geur rook van bloeiende wilde viooltjes; hoe zij mijmerde voor het vuur, en las, en las.... en hoe zij omging met haar kameraadjes, dikwijls allesbehalve lief, maar oorvijgen uitdeelend, en hun in onomwonden oprechtheid de waarheid zeggend......
Meer dan lief is haar genegenheid voor de witte poes Fanchette beschreven, die haar eveneens aanhangt met de innigste liefde, zóo zelfs, dat Claudine, toen zij van haar huwelijksreis terugkwam, zich in zichzelf de ondeugende gedachte liet ontsnappen: ik geloof haast, dat ik nog meer verlang naar Fanchette dan naar Papa....
Wanneer Claudine een brief van haar vader ontvangt, dan ziet zij zichzelve weer als:
....petite fille, pelotonnée, un livre entre les genoux, au creux d'un grand fauteuil, qui crève aux coutures, ou perchée à la fourche du noyer, et éclatant des noix, avec un bruit d'écureuil, ou couchée, longue et rétrécie sur le faîte d'un mur, à l'affût des prunes du voisin et des dahlias de la mère Adolphe.
Maar als zij uit die waakdroomen terugkeert tot de werkelijkheid, dan:
.... frissonnante, pénétrée de regret et de souvenir, je cours à Renaud, pour me cacher et m'endormir au creux de son épaule. Mon cher grand ne saisit pas toujours les causes de ce qu'il nomme ‘mes naufrages’ (hoe geestig, nietwaar?). Mais il m'abrite, généreux, sans me questionner. A sa chaleur le mirage de Montigny s'embrune et se dissipe......
Het is in die veilige, zachte en warme holte van Renaud's schouder, dat Claudine heel wat verdrietjes voelt wegstroomen, waar zij troost vindt en bescherming, en waar zij gelukkiger is dan ooit op welke plek ook....
Maar tegen Rézi beschermt Renaud haar niet.
Neen.
Ten volle is hem duidelijk de predilectie dezer twee voor elkaar.
| |
| |
Maar.... beschouwt hij het geval als een grap? is er bij hem een soort van curiosité vicieuse in het spel? Het lijkt veel op het laatste, en Claudine, die zich eindeloos gechoqueerd voelt door Renaud's manier om alles nog meer in de hand te werken, schaamt zich vreeselijk voor hem, en zucht in zichzelve: mon mari me scandalise....
Zij voelt, dat Renaud, zonder een woord te spreken, alles weet. En zij voelt óók, dat zij het o, zooveel prettiger zou hebben gevonden, als Renaud afkeer van dit geval had getoond, ja, haar den omgang met deze fatale vriendin zou hebben verboden. Maar, neen, integendeel. Hij pousseert juist haar gaan naar Rézi, hij zorgt voor Rézi's bloemen, hij vraagt niets, hij verbaast zich over niets.... hij is de bescheidenheid-zelve, maar feitelijk de ònbescheidenheid-zelve....
Zoover het mogelijk is, wordt deze heele geschiedenis zoo decent mogelijk behandeld. Tegenwoordig, nu wij gewend zijn, (ook, en niet het minst in romans van schrijfsters!) aan onverbloemd uitzeggen van alles, wat tot de meest scabreuse situaties behoort, moeten wij erkennen, dat in dezen Franschen roman, met dit gewaagde onderwerp, nergens te kort wordt gedaan aan den goeden smaak. En ik vind dit al heel veel. En vooral in een roman, waaraan Willy, hoe dan ook, heeft bijgedragen. Een zonde tegen de aesthetiek voel ik, in de literatuur, als onvergefelijk. En daarom laat Claudine en ménage zich lezen, zelfs door een kieskeurigen lezer.
Hoe Claudine's gedrag te verklaren is, daarvan geeft Claudine zelf in een van haar auto-overpeinzingen de mijns inziens zeer plausibele verklaring.
Zij is er zich van bewust, dat haar zinnelijke gevoelens uiterst sterk ontwikkeld zijn. En zoo, zegt zij, is, als ik van iets houd, altijd sensueel van iets houden. Haar liefde tot haar dorp zelfs is sterk sensueel, in de beteekenis van te willen liefkoozen, omvatten, in bezit nemen. En zoo is het ook met haar genegenheden tot andere personen, tot Rézi, tot Renaud....
Enfin, over de desbetreffende episode zal ik niet verder uitweiden. Iedereen, die er belang in stelt, kan haar nalezen in het boek zelf. Maar wie haar leest, zal het vermoedelijk met mij eens wezen, dat aan deze gebeurtenissen Renaud minstens evenveel schuld heeft als Claudine zelf.
| |
| |
Claudine zegt dan ook:
‘Renaud heeft me nooit iets geweigerd. Alles wat ik begeerde heeft hij me verschaft. Hij zag, dat ik Rézi verlangde, en hij heeft me haar gegeven als een bonbon.’
Zóó was het. Claudine vroeg naar een gevaarlijk speelgoed, en hij, die haar had moeten behoeden, duwde het haar letterlijk in de hand.
Hoezeer Claudine ook ingenomen is met haar ‘speelgoed’, het hindert haar vreeselijk, dat Renaud zich overal mee bemoeit, Rézi mee ontvangt, en een onbevangen gesprek met deze onderhoudt. Zij wordt nerveus, op het kribbige af, en het hindert haar dan enorm, als zij ziet, hoe Rézi Renaud een vertrouwelijken wenk geeft, dat hij zich verwijderen moet. En meermalen moet, in een oogenblik van zelfinkeer, Claudine zich bekennen, dat zij Rézi eigenlijk niet liefheeft (liefheeft boven de zinnelijkheid uit): non, je ne l'aime pas.
Wat er verder gebeurt?
Het wordt een geweldige catastrophe.
Claudine is ziek geworden, en moet eenigen tijd het bed houden. Rézi komt haar bezoeken, frisch, opgewekt, vol charme, maar heeft nooit veel tijd voor haar zieke vriendin. Dan.... op een keer.... hoewel de dokter het nog verboden heeft, staat Claudine op, en.... zij treft Rézi en Renaud tezamen aan.
Men voelt het: dit is een genadeslag. En Claudine vlucht, vlucht weg uit de nabijheid van Renaud, (die, zij weet het, op zijn suggestieve manier de heele zaak ‘en bagatelle’ zou behandelen en haar gemakkelijk terug-winnen), zij vlucht naar Montigny, een briefje ahterlatende, dat zij is heen-gegaan ‘voor onbepaalden tijd’.
***
De brieven van Renaud ontroeren haar op vreemde wijs. Waarom? Omdat hij zich niet zoekt te verontschuldigen; hij weet veel te goed, hoezeer hij zich heeft misdragen; hij heeft Rézi volstrekt niet lief, en werd alleen gedreven door een ziekelijke nieuwsgierigheid. En vooral treft het haar, dat hij haar niet toevoegt: ik kon met recht jou hetzelfde verwijten....
Dat doet hij niet. Hij beklaagt haar alleen, omdat hij haar
| |
| |
verdriet heeft aangedaan, en vooral ook spreekt hij van zijn berouw, omdat hij daar de oorzaak van is, en van zijn eigen droefheid, omdat hij haar overal mist....
Het is goed, dat Claudine zich heeft teruggetrokken in de stilte en de cenzaamheid van haar dorp; nergens anders zou het haar mogelijk zijn geweest, zoo spoedig met zichzelve in het reine te komen. Een heelen dag brengt zij in de bosschen door, en komt terug, met geravageerde kleeren, uitgeput en hongerig, maar geestelijk tot rust gekomen.
Zij weet nu, dat zij Renaud liefheeft, en uitsluitend hem, en dat een verzoening niet alleen mogelijk is, maar de noodzakelijke oplossing, die door hun beider liefde wordt geëischt. En dat de historie met Rézi niets anders was dan een tijdelijke afdwaling hunner zinnen, die misschien alleen dienen kan, hen beiden dichter bij elkaar te brengen, en te nauwer te vereenigen. En zij schrijft, als haar besluit genomen is, (Ah! qu'il m'en a peu coûté!) dat hij bij haar moet komen.
Cher Renaud,
.... J'ai à vous demander pardon d'être partie, et à vous remercier de m'avoir laissée partir. J'ai mis quatre jours à comprendre, toute seule dans ma maison et dans mon chagrin, ce dont vous m'eussiez convaincue en peu de minutes.... Pourtant je crois que ces quatre jours n'ont pas été perdus.
....Je ne voudrais plus, plus jamais, vous causer de chagrin, mais il faut que vous m'y aidiez, Renaud. Oui, je suis votre enfant, - pas rien que votre enfant, - une fille trop choyée, à qui vous devez parfois refuser ce qu'elle demande.... Il faut m'apprendre qu'il y a des choses nuisibles et qu'à tout prendre on doit se méfier des mauvaises marques.... Ne craignez pas, cher Renaud, d'attrister votre Claudine en la grondant. Il me plaît de dépendre de vous, et de craindre un peu un ami que j'aime tant.
Et puis, venez, je vous aime, je vous aime, et je ne peux plus durer sans vous....
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|