| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De Fransche schrijfster Colette in haar leven en werk
(Vervolg van bis. 352.)
De beroemde serie der Claudines.
II.
Claudine à Paris.
Het is de 88e uitgave van Claudine à Paris, die ik bezit, en van Claudine en ménage zelfs de 120e!.... En zooals ik al zeide, bij deze enorme belangstelling der zijde van het publiek komt natuurlijk een groot deel op rekening der ‘nieuwsgierigheid’, maar literair gesproken verdienen deze boeken stellig hun succes.
Wat ons in de Claudine's bezighoudt en onweerstaanbaar houdt geboeid, dat is natuurlijk in de eerste plaats de voortreffelijke uitbeelding van het vrouwenfiguurtje. Wij kennen haar, na de lectuur, zoo goed, als hadden wij persoonlijk met haar omgegaan, - neen, feitelijk nog veel beter, want in het zoogenaamde ‘journal’, dat deze boeken verbeelden te zijn (verbeelden te zijn, want van een geregeld dagboek is geen sprake, wij lezen hier alleen vluchtige aanteekeningen, gedachten, zelf-analyses, reflecties) maken wij ook kennis met de innerlijke initimiteit van Claudine, die zij, van nature gesloten, en weinig spoedig toeschietelijk, voor vreemden liefst verborgen houdt.
Op den omslag van Claudine à Paris treffen wij een innemend portret aan van de jonge Colette, met haar kastanjebruinen krullebol, haar smalle kin, haar vragende, ietwat melancholische, verwachtingsvolle oogen, (die evenwel op deze afbeelding azuurblauw zijn gekleurd, terwijl zij ze zelve altijd heeft genoemd: couleur tabac d'Espagne!)
| |
| |
Wij stellen ons graag voor, dat de fijne, spiritueele Claudine er aldus heeft uitgezien, toen zij haar entrée maakte in Parijs. Geenszins het uiterlijk van een provinciaalsche. Claudine had altijd, hoezeer zij ook aan haar dierbaar Montigny was gehecht, een aangeboren zielsgesteldheid, die haar boven het al te eenvoudige, primitieflandelijke verhief. (Deze natuurlijke smaak, deze gratie, dit onfeilbaar instinct der coquetterie, gewoonlijk méér eigen aan kleine, verfijnde stadsdametjes dan aan dorpsmeisjes, die nooit iets anders hebben gekend dan de simpelheid van hun rustieke omgeving, komt vooral zoo aardig uit in de scène van Claudine à l'Ecole, waar het dorp de visite van den minister verwacht; drie schoolmeisjes, Claudine en twee anderen zullen dan een voordracht houden, gekleed in het wit, met witte, roode en blauwe linten (de kleuren der Fransche vlag) en met een rooden, blauwen en witten krans op het hoofd. De modiste van het dorp heeft de kransen geleverd: éen van korenbloemen, éen van klaprozen en éen van madelieven, maar men kan zich begrijpen hóe. Massief, smakeloos, stijf, lijkt Claudine's krans haar een horreur. En wat doet zij, het kleine, geraffineerde, behaagzieke ding? Zij maakt den hare los, schikt de bloemen bevalliger, en laat hier en daar een der witte marguerite-sterren afhangen in haar donkere krullen, men ziet het resultaat vóór zich, niet? Maar.... en dit is een kenmerkend karaktertrekje van Claudine, zij zegt er niets van aan de anderen, dat zij haar krans veranderd heeft!)
Welnu. Uit haar dorpsch milieu wordt Claudine dus naar Parijs verplaatst. Haar vader, zooals men weet een geleerde, die zich bezig houdt met de natuurwetenschap der slakken, en daarover een uitgebreid werk aan het schrijven is, haalt zich plotseling in het hoofd, dat hij in Parijs beter met dit werk vooruit komen kan, omdat hij daar alle bibliotheken kan raadplegen, en zich de noodige boeken kan aanschaffen. Wat deze tijding is voor Claudine, die zóó vergroeid is met haar bosschen en weiden, kan men zich begrijpen. Hoort, hoe zij de geneugten van het buitenleven beschrijft, als zij, in Parijs, heimwee heeft naar haar geliefd Montigny en zich voelt als: Mignon, regrettant son patrie....:
Serrer à brassées l'herbe haute et fraîche, m'endormir de fatigue sur un mur bas, chauffé de soleil, boire dans les feuilles de capucines où la pluie roule en vif-argent, saccager au bord de
| |
| |
l'eau des myosotis pour le plaisir de les voir faner sur une table, et lécher la sève gommeuse d'une baguette de saule décortiquée; flûter dans les tuyaux d'herbe, voler des oeufs de mésange, et froisser les feuilles odorantes des groseillers sauvages: embrasser, tout cela que j'aime! Je voudrais embrasser un bel arbre et que le bel arbre me le rendît....
Een klein staaltje ervan, hoe goed deze boeken zijn geschreven, en hoe wèl de schrijfster (of vertelster) er in slaagt, een sfeer op te roepen, en ons te verplaatsen in haar eigen verbeeldingen. Een karakteristieke passage, deze, - waaruit als het ware de geuren opstijgen van frisch, welriekend hout en kruid, - waarin wij de koele, vochtige atmosfeer voelen van bedauwde bloemen en zilverberegend gras, en met Claudine mééproeven ‘la sève gommeunse d'une baguette de saule décortiquée’....
Het is in een allesbehalve opgewekte stemming, dat Claudine ons de woning in de weinig interessante Rue Jacob en haar verblijf aldaar beschrijft. Donker, triest en leelijk lijkt haar alles toe. De akelige binnenplaats biedt haar weinig divertissement; de kamers zijn incoherent gemeubileerd, met allerlei meegebrachts uit Montigny; alleen in haar eigen vertrekje met haar smal ‘lit-bateau’, haar houten badkuip, haar eigen meubeltjes, voelt zij zich een beetje thuis.
Maar wat moet zij nu in Parijs?
Het uitgaan, altijd alleen, boeit haar maar matig. Lezen? lezen? dat kan men toch niet altijd-door? Te meer, waar de altijd aan haar lot overgelaten, vroeg-rijpe Claudine al letterlijk ‘alles’ gelezen heeft. Zij kniest en kleumt dus maar zoo'n beetje voort in den weinig-aanlokkelijken Parijschen regenwinter, en mijmert en verdiept zich in schoolherinneringen, en koestert haar ‘nostalgie’.... tot een zware ziekte haar dagen-lang buiten bewustzijn brengt.
Als eindelijk de typheuse hersenkoortsen zijn geweken, en Claudine opnieuw tot het bewuste leven ontwaakt, blijkt het, dat haar lange krullende lokken, die neerdaalden tot haar middel, moesten worden afgeknipt; zij is zeer vermagerd, en wat langer geworden, en de knagende hunkering naar iets, wat haar bestaan vullen kan, is nog verergerd, en doet haar eenzaam en verdrietig nederzitten in smartelijk gepeins....
Daar herinnert de oude, uit Montigny meegebrachte dienstbode
| |
| |
zich, dat de heer Colette een getrouwde zuster (weduwe) heeft wonen te Parijs. Een uitkomst! en Claudine en haar vader begeven zich daarheen.
Met den haar eigen geest-van-observatie en, in bedwang gehouden, humor beschrijft Claudine het milieu en de persoonlijkheid van ‘Tante Coeur’. Een grooter contrast dan van deze met haar broer laat zich nauwelijks denken. Een vrouw van de wereld, die er een jour op nahoudt, zich chic kleedt, enzoovoort. Bij haar in woont de zoon van haar overleden dochter, Marcel, en ziehier nu eindelijk voor Claudine de gewenschte kameraad, een gezelschap van haar eigen jaren.
Deze Marcel wordt ons voorgesteld als een geëffemineerd type, vertroeteld door zijn grootmoeder, en verwijfd geworden door haar al te groote zorg. Een ‘mooie’ jongen, rose en blank, meer meisje dan knaap, die op ontvangdagen de honneurs van het theeschenken waarneemt, en zich daar beter van kwijt, dan Claudine ooit zou hebben gekund.
Wie bij deze ontmoeting een aanstaande liefdesgeschiedenis zou meenen te speuren, vergist zich deerlijk. Marcel is verbonden door vriendschap met een wat ouderen knaap, Colette heeft een souvenir van een schoolvriendinnetje, dat te veel van haar hield, - zij ontdekken onmiddellijk van elkaar deze particulariteiten, en met een geprikkelde fantasie, en een, een beetje pathologische nieuwsgierigheid willen zij van elkander zooveel mogelijk bizonderheden weten. En dit is, bij hun samenkomsten vrijwel het eenige onderwerp van hun gesprek!
Op een gegeven oogenblik maakt Claudine kennis met den vader van dezen Marcel, den veertigjarigen Renaud. En....
Neen, het is geen banale, romantische ‘coup de foudre’. Maar Claudine's geheele wezen wordt langzamerhand als het ware doortrokken van het door Renaud uitgestraalde fluïdum. Zonder het zich bewust te maken, zonder het haast zelf te weten, voelt zij zich tot hem aangetrokken, al meer en meer; zij ziet in hem een domineerende persoonlijkheid, de persoonlijkheid, waaraan haar zoekende, tastende ziel een houvast vinden kan; zij laat hem haar voorkeur duidelijk blijken, en hij van zijn kant wordt gecaptiveerd door Claudine's jeugdige, onweerstaanbare charme.
Dan wordt Claudine ten huwelijk gevraagd door den secretaris
| |
| |
van haar vader, dien zij natuurlijk afwijst, doch vol vreugde over dit aanzoek vertelt zij het in blijde bravoure aan Renaud, als hij haar eens mede heeft genomen naar een concert, en haar daarbij met zich laat soupeeren in een openbare gelegenheid, waar Claudine nog nooit is geweest, zoodat zij door haar omgeving, het heerlijke voedsel, de aanwezigheid van Renaud en de rijkelijk genoten champagne hoe langer hoe meer in een roes geraakt.
Meesterlijk is daarna de terugtocht in een taxi beschreven. Renaud beheerscht zich zooveel hij kan, maar een liefdesverklaring tusschen de twee is onvermijdelijk, en Renaud belooft Claudine na den volgenden dag bij haar te zullen komen. Hij heeft haar zóó lief gekregen, dat hij met haar in huwelijk wil treden.
In de meest koortsachtige spanning wacht Claudine de uren door, en wordt slechts gestoord door een bezoek van Marcel, die op leelijke wijze insinueert, dat Claudine speculeert op het geld van zijn vader, en dat hij, door diens trouwen, vreeselijk benadeeld worden zal. Het gevolg is.... dat Claudine hem aanvliegt en zijn gezicht met haar nagels hevig toetakelt....
Claudine zal toonen, dat zij Renaud volkomen onbaatzuchtig liefheeft.... en als hij komt, stelt zij hem voor, niet met hem te trouwen, maar zijn maîtresse te worden!
Zooals vanzelf spreekt, is Renaud's eenig antwoord hierop, dat hij zich onmiddellijk naar de studeerkamer van Claudine's vader begeeft, om Claudine's hand te vragen, nadat hij tegen haar heeft gezegd.
‘O, Claudine! Petite fille renseignée par les mauvais livres, qu'y a-t-il dans le monde d'aussi pur que vous! Non, ma chérie, mon délice, je ne vous laisserai pas accomplir cette prodigalité démente! Si je vous prends, ce sera pour tout de bon, pour tout le temps; et devant tout le monde, banalement, honnêtement, je vous épouserai.... Ma femme ou rien.
De geld-kwestie wordt naar aller genoegen geregeld: ten eerste bezit Claudine 150.000 frcs. van zichzelve (que t'a laissés ta mère, une femme très désagréable, zegt haar vader, en men vraagt zich af, waarom de later zoo gevenereerde ‘Sido’ aldus moest worden aangeduid!), en voorts heeft Marcel het geheele vermogen van zijn
| |
| |
grootmoeder te wachten, dus is alles ‘pour le mieux dans le meilleur des mondes possibles’.
Renaud heeft natuurlijk in het midden gebracht, dat hij te oud is voor haar: hij telt een groote twintig jaren meer, en hij zegt: ‘Vous pourriez être ma fille!’
En Claudine antwoordt snel:
‘Mais je suis aussi votre fille! Vous ne sentez donc pas que je suis votre fille? Je l'ai été tout de suite, j'ai été dès les premières fois votre enfant obéissante et étonnée, - bien plus étonnée encore, un peu plus tard, de sentir que lui venaient ensemble tant de choses, un père, un ami, un maître, un amoureux! O, ne protestez pas, laissez moi dire aussi un amoureux! Est-ce que vous savez seulement si ce n'est pas au ‘papa’ que vous êtes, que je tiens le plus?
Un amoureux, ça se trouve tous les jours, mais quelqu'un qui est tout ensemble, et qui vous laissera orpheline et veuve et sans ami, s'il vous laisse est-ce que ce n'est pas un miracle sans pareil? C'est vous le miracle je vous adore!’
En Renaud, bewogen, antwoordt op deze ontboezeming:
O, petite inespérée! Ne me laissez pas le temps d'avoir honte de ce que je fais! Je vous garde, je ne puis que vous garder, petit corps qui êtes pour moi tout ce que le monde a fait fleurir de plus beau.... Est-ce qu'avec vous je serai jamais vieux tout à fait? Si vous saviez, mon oiseau chéri, comme ma tendresse, est exclusive, comme ma jalousie est jeune, et quel mari intolérable je serai!’
Het spreekt echter vanzelf, dat Claudine het wel aandurft met Renaud!
En in het volgende deel:
| |
Claudine en ménage
worden wij ervan op de hoogte gebracht, hoe de vrije vogel zich houdt in de kooi van het huwelijk, waar wij, zooals vanzelf spreekt, nieuwsgierig naar waren.
Wel, het gaat, zooals het verwacht kon worden te gaan.
Met alle vezelen van haar bestaan is en blijft Claudine gehecht aan Montigny. Te Parijs voelde zij zich als een déracinée, als een plant, die overgeplaatst is in een bodem, waar zij niet volop gedijen kan. In het huwelijk blijft het eenigszins zoo, want, niet
| |
| |
opgevoed in de kringen van het gezelschapsleven heeft zij er nooit van leeren houden, en kan er zelfs in het geheel niet aan wennen. De menschen, die zij ontmoet kunnen haar niets schelen, de gesprekken laten haar koud; zij weigert volstrekt er een ontvangdag op na te houden, en op de jours van haar echtgenoot, verschijnt de eigenwillige Claudine, die zich zóó slecht schikken kan, zelve als ‘gast’....
Het appartement van Renaud blijft haar vreemd, de meubels zeggen haar niets en zóózeer voelt zij er zich onthuis, dat zij eens, bij het slaan eener klok naar mantel en hoed grijpt om ‘naar huis’ te gaan Zij schrikt zelve van dit gebaar....
Dit alles betreft echter alleen het uiterlijk. In de liefde is haar geluk volkomen. Renaud en zij zijn verliefd op elkaar, met een hartstocht, die de sterk gepassionneerde Claudine, wier temperament een dergelijke overgegevenheid eischte, bevredigt en verrukt.
En toch.... blijft er voor haar nog iets te wenschen. Het is, dat zij in Renaud geen ‘meester’ heeft gevonden. Zóó gaarne zou zij, juist zij, Claudine, zich hebben onderworpen aan zijn sterkere persoonlijkheid maar Renaud wil niets van haar, eischt niets van haar, vraagt geen gehoorzaamheid, geen zelfopoffering.... integendeel, hij geeft haar alles toe, discussieert zelfs niet met haar; hij is schertsend en teeder, verdraagt goedgeluimd haar caprices, en denkt er niet aan haar te domineeren als heerscher of tiran.
En de eigenaardige Claudine, die tegelijk trotsch en nederig is, commandeerend en soumise, voelt in Renaud's houding een soort van gemis, dat een leemte veroorzaakt in haar huwelijksgeluk....
Typisch is het, dat, in haar trouwen, Claudine nooit heeft opgehouden, Renaud met vous toe te spreken, terwijl hij haar natuurlijk al lang tutoyeert. En zij beschouwt dit zelve als een hulde, die zij brengt aan haar man, zij, die zoo ‘tutoyeuse’ is in den dagelijkschen omgang. Maar het is natuurlijk een uitvloeisel van haar behoefte, om tegen Renaud óp te zien, hem openlijk als haar meerdere te erkennen!....
Jeanne Kloos-Reyneke van Stüwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|