De Nieuwe Gids. Jaargang 46
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 622]
| |||||||||
Nog twaalf jaren telepathie door Dr. P.A. Dietz.In de Juni-aflevering van den 33sten jaargang (1918) van dit tijdschrift is een artikel van mijn hand over ‘Experimenteele Telepathie’ opgenomen, waarin ik het voornaamste wat op dit gebied tot dien tijd onderzocht was heb besproken. Sindsdien zijn wij 12 jaar verder gekomen, en de mannen van het ‘psychical research’, of om met een nieuweren term te spreken, de parapsychologie, hebben niet stil gezeten. Wij kunnen zeggen, dat het laatste decennium voor deze wetenschap, nieuw en toch oeroud, zoo vruchtbaar is geweest als nooit te voren. Een snelle en merkwaardige kentering in de houding der intellectueelen ten opzichte van de occulte verschijnselen valt waar te nemen. Vroeger spot, negatie of minachtende bejegening, of wanneer men bij de gratie er toe overging zich er eens mede te bemoeien, een zeer onwelwillende hyperkritiek, er op uit om zooveel mogelijk weg te werken, terwijl men te verstaan gaf, dat het overschot op den duur nog wel weggewerkt zou kunnen worden. Thans: misschien nog vaak sceptische, maar toch welwillende belangstelling, een wel is waar nog aarzelende, maar meer en meer tegemoetkomende houding, een kritiek, die haar vernietigend karakter meer en meer verliest en er naar streeft, billijk te wezen. Ik zal nog niet beweren, dat deze zooveel veranderde houding reeds door alle vertegenwoordigers der wetenschap wordt aangenomen - in lang nog niet - maar de nieuwe strooming is onmiskenbaar en wordt steeds krachtiger. Zeker heeft daartoe in hoofdzaak bijgedragen de strengere maatstaf, die aan de verschijnselen door de parapsychologen zelve werd aangelegd; ik noem hier in de eerste plaats de eerwaardige namen van Schrenck-Notzing en Richet. Waar het oudere occulte materiaal maar al te vaak een niet te | |||||||||
[pagina 623]
| |||||||||
schiften mengsel van waarheid en bedrog was, heeft het moderne onderzoek met alle de technische hulpmiddelen van het laboratorium tot zijn beschikking, de verschijnselen gewogen en, in de kern althans, niet te licht bevonden. Wij kunnen gerust zeggen, dat de echtheid der parapsychologische verschijnselen thans geen onderwerp van dispuut meer is; het gaat er nu alleen maar om hun geaardheid en beteekenis vast te stellen. De strijd, die twaalf jaar geleden nog met twijfelachtigen uitslag verliep, gaat nog door, maar hij is sindsdien principieel in het voordeel der parapsychologische wetenschappen beslist. In de eerste plaats geldt dit voor de telepathie. Zeer talrijke onderzoekers hebben zich opgemaakt en zijn de voorgangers gevolgd in hunne voetstappen, hebben hunne resultaten gecontroleerd en gewikt en gewogen; maar zij zijn verder gegaan dan deze. Zij namen hunne proeven onder gevarieerde omstandigheden, op grooten afstand; zij richtten hunne aandacht op de associatieve verbindingen en op de werking van het onderbewuste in den geest der beide deelnemers aan de proef. Toen eenmaal het feit der gedachte-overdraging vaststond, had men de handen vrijer en kon de experimenten meer varieeren en uitwerken. Om de voornaamste onderzoekers althans niet stilzwijgend voorbij te gaan, memoreer ik even de namen van Tischner, Boehm, Bruck, Warcollier en Wassielewski. In 1918 kon ik nog geen enkelen Nederlandschen naam noemen, die voor het parapsychologisch onderzoek, althans in den strengeren zin des woords, een goeden klank bezat. Sindsdien is er wel veel veranderd. In 1919 werd te Groningen, onder voorzitterschap van Heymans, de Hollandsche Vereeniging voor Psychical Research opgericht, die vooral in de eerste jaren van haar bestaan mooi werk deed. Verschillende werken over diverse onderdeelen van dit gebied zijn in onze taal verschenen (van Dr. Baudisch, van Prof. Valckenier Suringar, van Tenhaeff) en staan niet ten achter bij wat het buitenland produceerde. Sinds ruim twee jaar verschijnt het tweemaandelijksch ‘Tijdschrift voor Parapsychologie’Ga naar voetnoot1), onder redactie van Dr. W.H.C. Tenhaeff en schrijver | |||||||||
[pagina 624]
| |||||||||
dezes en het aantal lezers neemt, zoowel in aantal als in gehalte, gestadig toe. Het verheugt mij in 't bijzonder, te kunnen constateeren, dat de eer, het bestaan der telepathie onweerlegbaar te hebben bewezen, toekomt aan een drietal Nederlandsche geleerden, de Groninger psychologen Heymans, Brugmans en Weinberg. Hunne onderzoekingen kunnen gelden als klassieke voorbeelden van uiterst nauwgezet, en nochtans met den onmisbaren psychologischen tact opgezet experimenteeren. Terwijl eensdeels geen détail werd verwaarloosd, dat de zekerheid van het resultaat kon vergrooten, zoodat men kan zeggen, dat bij deze proeven er werkelijk ‘geen speld tusschen is te krijgen’, is anderszins wel degelijk in 't oog gehouden, dat men hier met menschelijk materiaal, en wel met zeer sensiebel menschelijk materiaal werkt. De drie genoemde onderzoekers hadden een begaafd en bereidwillig proefpersoon ontdekt in den student in de natuurwetenschappen Van Dam. Het ‘gewone’ soort telepatische overdracht, van een woord, getal, figuur, enz. slaagde bij hem niet buitengewoon goed; daarentegen bleek hij uiterst geschikt voor het opvangen van motorische impulsen. Deze minder algemeene varieteit van gedachte-overdraging verhoogde nog de belangrijkheid. De proeven werden zoodanig ingericht dat proefpersoon (Van Dam) en de zenders zich bevonden in twee boven elkaar gelegen vertrekken van het psychologisch laboratorium te Groningen. In den vloer van het bovenste, dus in den zolder van het onderste vertrek was een vierkante opening gemaakt, afgesloten door een dubbele glazen plaat. In het onderste vertrek zat de heer Van Dam voor een groot vierkant bord, verdeeld in vakken, die op de wijze zooals dit op een schaakbord gebruikelijk is, werden aangeduid door de combinatie van een letter en een cijfer: E4, H6, enz. Van Dam zat in een soort van kleine tent, voor hem hing een zwart doek die het hem onmogelijk maakte het voor hem liggende bord te zien. Hij stak zijn hand en arm onder dezen doek door en kon zoodoende de verschillende vakken van het bord aanwijzen. Deze hand met het bord was het eenige, wat door het dubbele glazen venster voor de proefnemers, die in de bovenkamer zich bevonden, zichtbaar was. Beurtelings nam nu een der als ‘afzenders’ fungeerende proefnemers een bepaald vak in zijn gedachten, | |||||||||
[pagina 625]
| |||||||||
en concentreerde zich op den wensch dat de ‘ontvanger’ daar beneden het bedoelde zou aanwijzen. Het werd niet aan de keuze van den onderzoeker overgelaten, welk vak hij zou nemen - hier zou bv. persoonlijke voorkeur een belemmerende of bevorderende rol kunnen spelen - met behulp van eenige dobbelsteenen werd dit geheel door het toeval bepaald. De heer Van Dam bewoog nu zijn hand over het beschreven bord heen tot hij meende, dat hij op de juiste plek was aangekomen, wat hij door een paar korte tikjes aan zijn medewerkers te kennen gaf. Hij liet zich hierbij leiden door een intuitief gevoel van ‘ik ben er’, dat hem wel is waar wel eens bedroog, maar toch vaak in de goede richting bracht. Het resultaat is, dat van 187 proeven er 60 gelukten. De waarde van dit succes is voor streng mahematische uitdrukking vatbaar. De wiskundige kans, dat het juiste vak werd aangewezen, bedraagt 1 op de 48, dus voor 187 proeven is dit getal 4. Het werkelijke resultaat is 60. Volgens de methoden der kansrekening kan worden uitgemaakt, dat de waarschijnlijkheid, dat zulk een uitkomst ‘toevallig’ is, staat als 1 tot 79 quintillioen. Dus praktisch is = o. Prof. Heymans heeft dan ook niet geaarzeld de uitspraak te doen, dat door deze experimenten het bestaan der telepathie ‘met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is bewezen’, m.a.w. dat praktische zekerheid is verkregen. Een verdere bijzonderheid van deze proeven is nog, dat zich bij het telepathisch experiment aansloot een onderzoek naar den bewustzijnstoestand van den proefpersoon volgens de methode der experimenteele psychologie. Dit is uitgevoerd door Dr. Brugmans, thans de opvolger van Heymans aan de Groningsche hoogeschool. Om de waarde dezer controle te begrijpen is een kleine uitweiding noodzakelijk, waarbij ik Brugmans op den voet volg. (Mededeelingen Studievereeniging Psych. Res. No. 7, 1923.) Het menschelijk lichaam produceert een zwakken electrischen stroom, die gemeten kan worden door een gevoelig electrisch instrument, de zoogenaamde galvanometer. Op een of andere wijze, misschien door weerstandsveranderingen in het lichaam, varieert deze stroom in sterkte. En nu is gebleken, dat deze variatie samengaat met psychische toestanden. Slaapt iemand, dan vermindert de stroom. Omgekeerd neemt hij toe, als de persoon | |||||||||
[pagina 626]
| |||||||||
iets waarneemt, of wanneer hij ingespannen geestelijken arbeid verricht. Nu is gebleken, dat het ‘gevoel van passiviteit’, dat bij den heer Van Dam optreedt en dat zoo buitengewoon gunstig bleek voor het gelukken der proeven, inderdaad overeenkwam met een toestand van verlaagd bewustzijnsniveau, iets als een lichte slaap-toestand dus, en dat deze zijn objectieve uitdrukking vond in de curve, welke de galvanometer opteekende. Tevens bleek, dat in dezen toestand de proefpersoon zeer sterk reageert op een prikkel, als hoedanig een zwak geluid werd gebezigd. M. a.w. de ‘ontvanger’ was in dezen toestand buitengewoon gevoelig. Gedurende de vervulling van de telepathische opdracht, in casu dus het aanwijzen van het verlangde vak, bleek dat de curve van den passieven toestand niet werd verstoord. Van algemeen psychologisch belang is ook, dat over het geheel genomen, een subjectieve overtuiging van den proefpersoon, dat hij zijn opdracht had vervuld, ‘dat hij er was’, bleek samen te vallen met een geslaagde proef. Dit overtuigingsgevoel bleek niet onfeilbaar, maar toch spreekt Brugmans onvoorwaardelijk uit als resultaat van zijn onderzoek, dat aan dit subjectieve overtuigingsgevoel een waarheidskarakter toekomt, dat het objectieve beteekenis heeft. Ik acht dit daarom van bijzonder belang, omdat immers ook in de praktijk des levens ons oordeelen en handelen in de meerderheid der gevallen op zulk een subjectief ‘overtuigingsgevoel’ berust, dat in den grond altijd den doorslag geeft, ook al meenen wij ons door logische argumentatie te hebben laten leiden.
Behalve de volmaking der methoden, valt echter ook een groote vooruitgang te constateeren in de fijne détailleering der experimenten. Proeven op grooten afstand, door de dames Ramsden en Miles ingezetGa naar voetnoot1), zijn herhaald door Uxton en Burt, door Warcollier, door Walter, en noch het aantal, noch de aard van het resultaat blijkt door het toeval verklaarbaar. Maar al experimenteerende heeft men merkwaardige bijzonderheden opgemerkt. Vaak leek het alsof een proef mislukt was, in dien zin, dat de indruk van den ontvanger geenszins overeenstemde met de door zijn partner bedoelde ‘zending’. Maar desalniettemin kreeg de | |||||||||
[pagina 627]
| |||||||||
eerste een boodschap, die ongetwijfeld van den afzender afkomstig moest zijn. Zoo ontdekte men de rol van het ‘onderbewuste’ in de telepathie. Tegenwoordig heeft ieder ontwikkeld mensch wel eens hooren spreken over het onderbewuste of onderbewustzijn en weet zoo ongeveer wat er mee bedoeld wordt: het aan ons zelf onbekende geestesleven, dat nochtans het onze is, en langs verschillende omwegen (anti- en sympathieën, droomen, in de neurosen, in den vorm van dwanghandelingen, angstgevoelens enz.) op ons bewustzijn kan inwerken. Wij bedoelen echter niet dit diepere onderbewustzijn, als wij ons duidelijk maken, dat ook wat ons bewuste geestesleven betreft er onderscheid moet worden gemaakt tusschen datgene wat momenteel duidelijk ons ‘voor den geest’ staat, en dat altijd maar een beperkten inhoud heeft, en al het overige. Men zal mij duidelijker begrijpen, als ik het woord ‘aandacht’ bezig. De ‘aandacht’ is met een soort van zoeklicht te vergelijken, dat een grooter of kleiner gedeelte van ons bewustzijnsveld beschijnt, en het overige in het duister laat. Wij zijn echter in staat ons geestelijk zoeklicht, evenals het instrument van dien naam, te bewegen en op verschillende deelen van ons bewustzijnsveld te richten; met veel gemak op datgene wat tot ons leven van allen dag behoort, wat wij kort geleden ervaren hebben of wat grooten indruk op ons gemaakt heeft; met minder gemak op onze ondervindingen van langer geleden of wat ons weinig geïnteresseerd heeft. Ook kunnen wij ons zoeklicht op één enkel punt, juister gezegd binnen een klein vlak, samentrekken of wel het in een wijderen, maar dan noodzakelijk zwakkeren bundel laten uitschijnen over een groot oppervlak. In het eerste geval zeggen wij dan, dat wij onze aandacht sterk concentreeren hetzij op een waarneming, hetzij op een voorstelling of herinnering. Wij kunnen dus, op ieder moment, onderscheiden datgene wat ons op het oogenblik scherp voor den geest staat, of anders gezegd, wat gelegen is in het aandachtscentrum, en wat daarbuiten ligt. Dit laatste wordt door Freud sinds eenigen tijd als het ‘voorbewuste’ aangeduid, een term die noch juist noch fraai genoemd kan worden, veeleer verdient het de voorkeur van het ‘nevenbewuste’ te spreken. Natuurlijk is er ook een overgangszone, die wij met TenhaeffGa naar voetnoot1) als de randzone zullen aanduiden. Wanneer | |||||||||
[pagina 628]
| |||||||||
wij met een waarneming te doen hebben, zal de randzone zich ongeveer dekken met wat WarcollierGa naar voetnoot1) ‘le mal perçu’ noemt, datgene, wat wij half bewust met de perifere zone van het netvlies waarnemen; gaat het om een herinnering, dan valt het bijna samen met ‘l'oublié récent’ van denzelfden schrijver. Men begrijpt, dat de overgang tusschen de randzone en het ‘nevenbewuste’ zeer vloeiend is. Wij zullen hier eenige voorbeelden geven, meestal ontleend aan het uitvoerige werk van Warcollier, ‘La Télépathie’. M.M., een zeeofficier, tracht in den vroegen morgen van 23 Februari 1908, van uit zijn hotel in Montmartre, aan Warcollier, die in Montparnasse woont, den indruk van het woord ‘gebed’ en de gebedshouding over te seinen. Warcollier, de ontvanger, ziet eerst eenige onbeteekenende visioenen (een albasten buste), daarna ‘een gordijn van zware donkere stof, tegen een muur, niet dichtgetrokken maar opgehouden met een embrasse’. Tegelijkertijd dringt zich het nummer 14 aan hem op. Juist zulk een gordijn was het waartegen M.B. gedurende zijn proef aan zat te kijken. Warcollier herkende het later volledig; 14 bleek het nummer van de hotelkamer te zijn. Het is een mooi voorbeeld van telepathie van de randzone, in dit geval het ‘mal perçu’ en van het ‘nevenbewuste’. Nog aardiger is de overdracht, over een afstand van 171 K.M., van een negerharlekijntje door den heer Hennique aan den ontvanger M.D. Hennique had er even over gedacht dit poppetje als proefobject te nemen, maar daarna een met water gevulde karaf gekozen. Daar de origineele verhandeling niet zoo gemakkelijk te bereiken is, verwijs ik voor nadere bijzonderheden naar het boven aangehaalde artikel van Tenhaeff. Bij een andere gelegenheid, waarin de heer Jaques, eveneens van Montmartre uit, beelden van een rivier, van stroomend water, van scheepvaart tracht over te brengen naar Warcollier, gaat hij, om niet afgeleid te worden, te bed liggen en trekt de dekens over zijn hoofd. Warcollier ziet eerst een piano; daarna zeer duidelijk ‘een bed, helder gekleurde dekens en lakens, die aan het hoofdeinde zijn opgebold alsof er iemand onder lag.’ Wij zouden dit aantal voorbeelden uit de literatuur van voorkeur van overdracht van voorstellingen, die slechts ‘nebenbei’ | |||||||||
[pagina 629]
| |||||||||
in het bewustzijn van den zender aanwezig waren, nog gemakkelijk kunnen vermeerderen. Ik geef er echter de voorkeur aan, een zeer treffend geval te berichten, dat ik van de beide betrokken personen zelve - die tot mijne naaste familieleden behooren - vernomen heb. K., vrouw van den administrateur eener onderneming ter Oostkust van Sumatra, was bij een vriendin gaan logeeren. Daar werd zij ernstig ziek. Haar man, door zijn ambtsbezigheden gebonden, kon haar niet bezoeken; hij maakte zich erg ongerust, temeer daar de postverbindingen in dit zeer afgelegen oord niet al te best waren. Eens op een Zondag spande hij zich hevig in, om als het ware ‘met zijn ziel’ zijn vrouw bemoedigende en troostende woorden toe te roepen. Deze lag ter zelfder tijd in een hevige koorts en riep aldoor maar tegen haar vriendin: waar komt toch die muziek vandaan? Hoor je dan die muziek niet?, en werd ongeduldig toen deze zeide dat er nergens muziek gemaakt werd. Zij hield het voor ijlen, daar de temperatuur ter zelfder tijd zeer hoog was. Mevr. K. noemde zelfs een aantal liedjes, die ze hoorde spelen, o.a. ‘Veilig in Jezus' armen’. Dit heeft al heel weinig van telepathie, en zou zeker nooit als zoodanig herkend zijn als niet de vriendin het geval uitvoerig aan den heer K. had geschreven. En deze kon antwoorden, dat hij zich in den geest in verbinding had willen stellen met zijn vrouw, terwijl in den omtrek de kapel der militaire bezeting (het was dicht bij het Atjeh'sche en de streek was nog niet geheel veilig) een aantal geestelijke liederen speelde, o.a. ook het ‘Veilig in Jezus' armen’ en eenige andere, door mevr. K. genoemde wijzen. ‘Jo (de heer K.) heeft als een soort radio gewerkt’, verklaarde mij de percipiente niet geheel onjuist. Het schijnt dat vooral op grooten afstand dit overdragen van het nevenbewuste gemakkelijker gaat dan van datgene, dat in het aandachtscentrum van het bewustzijn aanwezig is. Wij naderen hiermede eenigermate het karakter der spontane telepathie. * * *
Nu moet men wel onderscheid maken tusschen deze telepathie van het nevenbewuste en de onwillekeurige telepathie, die ook wel eens ‘onbewuste’ uitzending wordt genoemd. In dit laatste geval is de inhoud der boodschap wel degelijk scherp-bewust aanwezig | |||||||||
[pagina 630]
| |||||||||
in het centrum van het aandachtsveld, maar de afzender heeft er geen weet van dat hij als ‘afzender’ fungeert. Wij zouden dan ook kunnen zeggen, dat de ontvanger hier de eigenlijk handelende persoon is, die de gedachte van een ander afleest, resp. ze ‘opvangt’. Als voorbeeld zal ik een geval uit ons eigen land in het kort weergeven, dat door Dr. J.A. Volgraff in de Mededeelingen der Studievereeniging voor Psychical Research (1923, no. 5) en onafhankelijk van hem door Prof. Valckenier Suringar in diens werk ‘Verschijnselen van Gedachte-overdracht’ is beschreven. Op 23 Juli 1922 wordt ten huize van den heer Meulmeester te Vlissingen een séance gehouden, waar men door middel van het ‘kruis’ mededeelingen uit de geestenwereld trachtte te verkrijgen. Een geest (?)Ga naar voetnoot1) meldt zich aan met den Engelschen groet: Good-bye. Na eenige weinig zeggende phrasen in zeer eenvoudig Engelsch wordt er gespeld: ‘I will write a song for you’, en er komt, met eenige fouten en onderbrekingen:
Evening song.
The sun has set
And now anew
With fallen dew
The grass is wet
Each little bird
Has sunks (sic) to rest
Within his nest
No song is heard.
Niemand van de aanwezigen kent het versje of is voldoende op de hoogte van het Engelsch om te vertalen. Den volgenden dag ontvangt de heer Meulmeester bezoek van een 15-jarigen buurjongen. Deze woonde aan den overkant, had voor het raam van zijn slaapkamertje gezeten en met belangstelling verscheidene menschen zien binnengaan. Hij wist dat er séance werd gehouden en zou er graag bij geweest zijn. Toen is hij een Engelsch versje gaan lezen, en wel het versje dat tijdens | |||||||||
[pagina 631]
| |||||||||
de séance door het kruis werd gespeld.Ga naar voetnoot1) Uit een informatie bij den onderwijzer van het jonge mensch bleek, dat deze inderdaad het versje had opgekregen om uit het hoofd te leeren. Wij zien dat het geval alleen in zoo ver van een echte telepathische proef verschilt, dat de ‘zender’ er geen idée van heeft dat hij zijn gedachten overdraagt. Alleen de ontvangers zijn welbewust in actie en doen een poging, zij het dan ook in 't algemeen, om supranormale mededeelingen te krijgen. De interessante serie proefnemingen van gedachte-overdracht, of liever, daar het opvangen actief wordt beproefd, van ‘gedachtelezen’ door Mr. Hubert Wales gepubliceerd in de Proceedings van 1920, sluiten zich hierbij aan. De ontvangster is Mej. Samuels, die een speelgoedwinkel hield in Londen; zij tracht gedurende een negental maanden (Aug. 1918-April 1919) dagelijks gedurende den slaap indrukken op te vangen omtrent het gedachteleven van Mr. Hubert Wales, wonende in Hindhead (40 Eng. mijlen van Londen), en zendt hem elken dag bericht. Mr. Wales verhoudt zich in zooverre passief, dat hij in den regel niet tracht een of andere boodschap over te seinen, en als hij het probeert, mislukt het. Daarentegen slaagt Miss Samuels er telkens en telkens weer in, waarnemingen te doen omtrent opduikende invallen, voorbijgaande indrukken, toevallig gehoorde dingen, die den ‘zender’ even hadden bezig gehouden. Het zijn meestal kleinigheden van het dagelijksch leven: het opbinden van rozen in den tuin; het lezen van een brief over haarverf, te laat komen voor een trein; het achternazitten van een jonge kat, het zien van een opvallende afbeelding in de courant. Maar ze zijn op vele punten zóó karakteristiek en amusant, dat ze in totaal mooi materiaal geven van een bijzondere soort telepathie, die van het gewone experimenteele genre afwijkt. Wij kunnen ons nu de verhoudingen ook omgekeerd voorstellen en aannemen, dat de uitzender zich wel degelijk rekenschap geeft van zijn poging om op een ander invloed uit te oefenen door b.v. | |||||||||
[pagina 632]
| |||||||||
sterk aan hem te denken, maar dat deze laatste zich nergens van bewust is. Lukt de proef, dan zal den ongewilden ‘ontvanger’ een gedachte invallen, waarvan de oorsprong hem onbekend is en die hij waarschijnlijk aan zichzelf zal toeschrijven. Of hij zal, als de overdracht den vorm van een bevel heeft, zich gedrongen voelen tot een zekere handeling, of hij zal genoodzaakt wezen aan iets of iemand, in casu dus den zender, te denken zonder dat hij begrijpt waarom. In de buitenlandsche literatuur zijn een groot aantal gevallen van dit genre bekend, soms als een van den zender uitgaanden ‘roep’ om den ontvanger naar hem te doen toekomen, nog al eens, als van de beide personen de een den ander pleegde te hypnotiseeren, als een uit de verte gegeven bevel om in slaap te vallen. Daar ik gaarne de voorkeur geef aan het al te veel verwaarloosde binnenlandsche materiaal, zullen wij als voorbeeld nemen het ‘Eigen geval van Telepathie’, gepubliceerd door den bekenden Amsterdamschen zenuwarts Dr. S. Zeehandelaar in de ‘Mededeelingen’ no. 10 (1925). Twee dagen lang wordt deze letterlijk vervolgd door het gelaat van een, hem eenigszins bekende, Amsterdamsche dame; hij ziet haar oogen met een zoo vragende uitdrukking op zich gericht, dat hij drie keer op het punt staat haar op te bellen om te vragen of zij iets van hem verlangde, maar drie keer zijn voornemen onuitgevoerd laat (zoo weinig vertrouwen wij twintigste-eeuwers op onze onzintuigelijke aandoeningen!), omdat hij er geen conventioneel geldige reden voor kan vinden. Den avond van den tweeden dag belde genoemde dame tevergeefs op, en den daarop volgenden dag ontving Dr. Zeehandelaar een brief, waarin zij hem dringend om raad vroeg en schreef, dat zij de laatste dagen veel aan hem gedacht had. Van toeval kan hier moeilijk sprake zijn, daar Dr. Z. die dame in geen vier jaar had gezien en in al dien tijd nooit aan haar gedacht had. Als merkwaardige bijkomstigheid dient nog vermeld, dat ook mevrouw Zeehandelaar, zij wist niet waarom, de laatste dagen telkens de (meisjes-)naam van de bedoelde dame was ingevallen. En ten slotte kunnen wij ons nog een derde type denken, als èn zender èn ontvanger geen van beide pogingen doen, maar onwillekeurig met elkaar in contact treden. Zulke gevallen zijn, | |||||||||
[pagina 633]
| |||||||||
in den thans door ons bedoelden zin, waarin de inhoud van de boodschap scherp aanwezig is in het aandachtscentrum van het bewustzijn, zeer zeldzaam. Daarentegen vormen zij de hoofdmassa van het materiaal der dusgenaamde ‘spontane’ telepathie, waarin echter de inhoud van het ‘psychisch telegram’ veelal emotioneel en, althans in zijn geheel, niet binnen het aandachtsveld van het bewustzijn valt. Uit de ervaring in den kring mijner naaste familie is er mij echter een bekend, dat meer op een experiment lijkt. Mijn schoonmoeder, mevr. V., gaat haar slaapkamer binnen, waar haar jongste zoon (10 jaar oud) slaapt. Zij heeft last van rheumatische pijnen in den schouder, die zij toeschrijft aan het vochtige huis. Zij stond echter op het punt te verhuizen, en denkt nu, door een bijzonder vinnige steek gekweld: ‘In het andere huis heeft de schouder de zon.’ Onmiddellijk daarop resoneert uit den mond van het slapende kind: ‘In het andere huis heeft de schouder de zon.’ Men zal de opmerking maken, dat hier de verklaring door ‘onwillekeurig fluisteren’ niet is uitgesloten; het is niet onmogelijk dat mevr. V. de woorden zacht voor zich zelve heeft uitgesproken, zonder het te weten. Ik haal het geval dan ook niet aan als op zichzelf van waarde, maar desnoods als een geconstrueerd voorbeeld - om de derde mogelijkheid zuiver te illustreeren. Resumeerende kunnen wij dus in het geheel vier wijzen onderscheiden, waarop telepathische overdracht mogelijk is:
Bij elk van deze kategoriën moeten wij weer twee onderafdeelingen aannemen, naarmate
A) de inhoud van de boodschap in het aandachtsveld van den zender aanwezig is; B) deze inhoud tot het nevenbewuste resp. de randzone behoort.
Tot de eerste kategorie, en wel tot de onderafdeeling A, behoort de overgroote massa van het oudere experimenteele materiaal, dat met zooveel ijver en nauwgezetheid vooral door de Engelsche | |||||||||
[pagina 634]
| |||||||||
onderzoekers is bijeengebracht. Dit spreekt vanzelf, want juist dit materiaal is bij uitstek geschikt om ons het proefondervindelijk bewijs van het bestaan van telepathie te leveren; het geeft in de eerste plaats den voor alles noodigen grondslag om verdere onderzoekingen op te bouwen. Deze experimenten onderscheiden zich, globaal genomen, door eenige eigenaardigheden van de andere kategorie. De proeven lukken vooral op korten afstand, en de bewuste inspanning van den zender heeft een grooten invloed. De inhoud van de aangebrachte voorstelling resp. waarneming is altijd zeer eenvoudig: men zou kunnen spreken van een voorstellings-eenheid, die van uit het bewustzijn, en wel van uit het aandachtscentrum, van den zender in dat van den ontvanger wordt geprojecteerd. Tijdsverschuivingen komen zelden of nooit voor. Wanneer wij den afstand vergrooten, neemt het aantal gelukte proeven procentsgewijze eerst zeer snel af; het scheelt veel, of de beide deelnemers in hetzelfde vertrek of bv. in aanzrenzende huizen zich ophouden. Wanneer echter eenmaal een zekere afstand bereikt is, dan schijnt het er niet zoo veel meer op aan te komen of deze nu verder nog belangrijk vergroot wordt; het scheelt dus niet veel, of zender en ontvanger door 100 M., door 1 K.M. of door een paar honderd kilometers gescheiden zijn; de ‘bewuste overdracht van voorstellingseenheden uit het aandachtscentrum’ is hiermede wel niet geheel onmogelijk geworden, maar belangrijk bemoeilijkt. Bij het vergrooten van den afstand, terwijl verder alles hetzelfde blijft, - het zijn vooral de proeven van Warcollier en Van Uxton en Burt, die hier het materiaal leveren - zien wij meer op den voorgrond treden dat nevenbewust beelden, veelal tot verbazing van de proefnemers zelve, gemakkelijk worden overgeseind. Tegelijk treedt veelvuldiger op tijdverschuiving, benevens een iets grootere samengesteldheid van den inhoud der voorstelling (kategorie 1B). Van de kategorie 2, 3 en 4 bestaan er misschien geen volkomen zuivere gevallen. Nemen wij bv. het te Vlissingen met het Engelsche versje voorgevallene, dat wij tot de afdeeling 2A zouden moeten rekenen. Wel is waar is hier de zender zich niet bewust dat hij als zoodanig fungeert, maar.... hij heeft met belangstelling kennis genomen van het feit, dat er bij zijn overburen een séance gehouden wordt; hij zou er graag bij geweest | |||||||||
[pagina 635]
| |||||||||
zijn: ik vermoed, dat dit verlangen wel degelijk richting gegeven heeft aan zijn onbedoelde en ongeweten overdracht, het is er zeker niet vreemd aan; een geringe mate van actieve instelling ontbreekt dus niet. En het heele karakter van de A-afdeeling vinden wij weer terug in den eenvoudigen bouw van de voorstelling en in den korten afstand. De proeven Wales-Samuels behooren tot de afdeeling 2B, en zijn er vrij zuivere voorbeelden van. Maar: Mr. Wales wist, dat Miss Samuels zijn gedachten zou trachten te lezen; ook hier dus is een actieve reactie niet uitgesloten. Dat Miss Samuels de waarnemingen, in dit bijzondere geval althans, droomend deed, sluit natuurlijk hare actieve instelling niet uit. Van de derde afdeeling, die met actieve instelling alleen van den zender, kunnen wij ons, althans in voorvallen, die studiemateriaal zullen opleveren, moeielijk anders dan de variatie: A verwezenlijkt denken: het roepen resp. bevelen van den ‘ontvanger’ door den zender. Het geval Zeehandelaar past hier in zooverre niet geheel in, als de ‘roepende’ zich in dezen blijkbaar niet bewust was van, en dus niet bedoeld had, de uitwerking van haar wensch-gedachte als zoodanig. De vraag, in hoeverre er van een dergelijk telepathisch gegeven bevel dwingende kracht zou kunnen uitgaan (telepathischer Fernzwang) is nog niet met zekerheid te beantwoorden. Gegevens daaromtrent bezitten wij niet, en het gevaar lijkt mij niet groot, al moet de theoretische mogelijkheid in beginsel worden toegegeven. Het onderwerp leent zich uitstekend voor zeker soort sensatieliteratuur, en is, naar ik meen, vooral in den zin van het uitoefenen van hypnotischen dwang uit de verte, al meer dan eens uitgebuit. Wat afdeeling IV betreft, zullen zich de omstandigheden maar zelden voordoen, die tot een verwezenlijking van de A-gevallen leiden. Ik haalde een niet geheel bewijskrachtig voorbeeld aan; wij zouden ook nog kunnen noemen de, eveneens niet geheel bewijskrachtige, kleine telepathie van het dagelijksch leven, de huis-, tuin- of keukenoverdracht van gedachten, die ons zoo vaak doet uitroepen: ‘kijk, je neemt me de woorden uit den mond’, ‘dat had ik nou net precies eender willen zeggen’, enz. Van eigenlijke ‘proeven’ is hier geen sprake. Indien wij de onweerlegbare telepathische verschijnselen niet kenden, zouden wij hierin | |||||||||
[pagina 636]
| |||||||||
niet veel anders zien dan uitingen van het zgn. ‘psychisch parallellisme’, dat wij veelvuldig vinden bij personen, die in nauw en langdurig contact met elkander leven en in gewoonten en zegswijzen zich aan elkander hebben aangepast. De algemeene A-karakteristica zal men er gemakkelijk in herkennen. Wij zijn hier reeds gekomen op het gebied der ‘spontane verschijnselen’, zij het ook alleen op een uithoek daarvan. De eigenlijke spontane telepathie, waarvan die gevallen, waaraan Gurney, Podmore en Myers in hun nog altijd klassiek werk den naam ‘phantasms of the living’ gaven, de kern uitmaken, dragen een typisch B-karakter, te weten: groote afstand, vaak verschuiving in tijd benevens belangrijk gecompliceerden, in den regel emotioneelen inhoud van den overgedragen bewustzijnsinhoud. Het zijn niet langer ‘voorstellingseenheden’, het is hier een psychisch totaalbeeld, dat door den een geprojecteerd, door den ander gesensualiseerd wordt, of, om ons juister uit te drukken, door den ontvanger gemeenschappelijk met den zender wordt beleefd. Wij zullen hier niet verder ingaan op het moeilijke en nog geenszins in allen deele verklaarde probleem der spontane telepathie in hare diverse vormen. De ‘phantasms of the dead’ sluiten zich geleidelijk aan bij de ‘phantasms of the living’, daar deze in talrijke gevallen eigenlijk ‘phantasms of the dying’ zijn, zóó geleidelijk, dat wij tot het veelbeteekenend besluit moeten komen dat wij hier met in den grond gelijksoortige phaenomenen te doen hebben. Ik geloof dan ook, dat wij nu reeds kunnen vaststellen, dat onder het begrip telepathie verschillende vormen van supernormaal geestelijk verkeer zijn samengevat, die zeer van elkander verschillen. Voorloopig kunnen wij alvast uit het nog niet in allen deele geschifte materiaal drie duidelijk onderscheiden groepen uitlichten: 1. Een overdracht van voorstellingseenheden, gelegen in het aandachtscentrum van den zender; veelal op korten afstand, veelal van niet-emotioneelen aard. De uitzending kan zoowel gewild ala onwillekeurig geschieden. 2. Een gemeenschappelijk beleven van psychische totaalbeelden, veelal op langen afstand, veelal van sterk emotioneelen aard, veelal spontaan optredend. | |||||||||
[pagina 637]
| |||||||||
3. Als derde vorm, die min of meer een tusschenvorm uitmaakt, beschouwen wij het aflezen van voorstellingseenheden uit het nevenbewustzijn van den zender, veelal op tamelijk grooten afstand. Het is volstrekt niet gezegd, dat deze drie vormen allen in wezen hetzelfde zijn, en slechts gradueel of wat de instelling der deelnemers betreft, van elkander verschillen. In het artikel van Juni 1918 hebben wij in het kort de verschillende opvattingen omtrent het wezen der telepathie besproken. Het is niet uitgesloten, dat de diverse groepen elk op hare wijze moeten worden verklaard. Bij de bewuste korte-afstands-telepathie zullen wij eerder geneigd zijn aan een soort hersenstraling, analoog aan de radio, te denken, niet zoo zeer om den geringen afstand, als wel om den eenvoud der voorstellingseenheden, en het feit dat zij in het aandachtscentrum van den zender moeten worden gefixeerd. Bij de overige, en met name bij de tweede groep, lijkt mij een psychische verklaring waarschijnlijker. De Groninger psycholoog Heymans heeft daarom getracht het vraagstuk van de psychische zijde te benaderen. Hij gaat uit van het feit, dat ons bewustzijn geenszins een zoo in zich zelf gesloten en samenhangend geheel is als men dit gewoonlijk aanneemt. Een ieder weet, dat het soms groote moeite kost, dingen die wij eigenlijk zeer goed weten, ons te binnen te brengen. Het komt heel vaak voor, dat het ons, tot onze groote ergernis, in het geheel niet lukt, zoolang wij ons daartoe bewust inspannen; wanneer wij de poging opgeven, schiet ons de gezochte herinnering plotseling ‘vanzelf te binnen’. Wij kunnen het ook zoo uitdrukken, dat er deelen van ons bewustzijnsveld zijn, die zeer moeilijk bereikbaar zijn voor onze willekeurige aandacht, terwijl de verbinding onwillekeurig, bv. langs den weg der associatie of anderszins, veel gemakkelijker tot stand komt. Voor andere deelen van den inhoud van ons bewustzijn kan dit in nog veel hooger mate gelden, nl. die deelen, die door Freud als het ‘onderbewustzijn’ worden onderscheiden. Vooral bij hysterisch aangelegde personen komt het voor, dat heele stukken van het bewustzijnsveld blijvend in het donker gehuld zijn, wat practisch neerkomt op een totaal ‘vergeten zijn’. Slechts met groote moeite (bv. in het beloop der analyse) of onder bepaalde omstandigheden (hypnose, hysterische schemertoestand) kunnen | |||||||||
[pagina 638]
| |||||||||
zij in het geheugen terug geroepen worden. A forteriori kunnen zich binnen een individueel bewustzijn verschillende betrekkelijk zelfstandige complexen vormen, een soort deel-zielen, die met de eigenlijke ik-heid slechts los samenhangen. In de uiterste gevallen kan deze partieele bewustzijnssplitsing zelfs overgaan in de pathologische ‘splitsing der persoonlijkheid’ (prosopopesis) wanneer de deelen van een enkel bewustzijn zich geheel verschillend gedragen en soms zelfs niets van elkander weten. De spiritisten hadden en hebben zelfs nu nog veelal de neiging, deze secundaire persoonlijkheden als geesten van afgestorvenen op te vatten, die tijdelijk van het medium bezit nemen. De eenheid van het individueel bewustzijn is dus niet absoluut, en het is deze relatieve splijtbaarheid, die veroorzaakt. dat vele wel degelijk nog aanwezige herinneringen en voorstellingen soms langen tijd voor ons onbereikbaar zijn, om ons dan plotseling, schijnbaar zonder oorzaak, weer ‘in te vallen’. Heymans denkt zich nu een uitgebreider, superpersoonlijk bewustzijn, analoog gebouwd aan dat van het individu, en binnen welks grenzen de bewustzijnseenheden van elke persoon afzonderlijk juist zulke relatief afgescheiden complexen vormen. Daar deze afscheidingen, ofschoon veel sterker, ten slotte toch ook maar relatief zijn, kunnen wij ons de mogelijkheid denken, dat onder omstandigheden deze scheidsmuren worden doorbroken, m.a.w. dat wat ons invalt, niet de eigen verscholen gedachte is, maar de gedachte van een ander, en daar hebben wij de telepathie. Hij gaat zelfs zóó ver, een ‘wereldbewustzijn’ aan te nemen, waarbinnen het bewustzijn van elk individu van alle andere gescheiden en toch diep-innerlijk ermede verbonden is, een trouwens bij vele zoowel oude als moderne, oostersche en westersche wijsgeeren geliefde voorstelling. Het wil mij echter voorkomen, dat de theorie van Heymans, over welks waarde uit een algemeen wijsgeerig standpunt ik mij hier niet zal uitlaten, speciaal wat de telepathie betreft, geen bevredigende verklaring der verschijnselen geeft. Wie telepatische boodschappen opvangt, is nooit in staat dit van ieder willekeurig persoon te doen; hij blijft altijd op één uitzender (hoogstens op enkele) ingesteld; de anderen blijven voor hem even gesloten als altijd. Dit pleit sterk tegen een momenteele | |||||||||
[pagina 639]
| |||||||||
inschakeling in het wereldbewustzijn; er is klaarblijkelijk (om bij het meest algemeene geval te blijven) een contact tusschen twee, in enkele gevallen tusschen een beperkt aantal personen, maar dit stelsel blijft als geheel even geïsoleerd ten opzichte van alle anderen als dit normaliter voor den enkeling geldt. Het heeft veel meer van een directe verbinding, van welken aard deze dan ook zij, dan van een via het hypothetische wereldbewustzijn.
***
De twaalf jaren, die sinds 1918 verliepen, zijn niet alleen wat de telepathie betreft, maar voor het parapsychologisch onderzoek in 't algemeen, zeer belangrijke jaren geweest. Wij kunnen zeggen dat de kentering in de publieke opinie der intellectueelen. die zich toentertijd nauwelijks begon af te teekenen, in het derde decennium der 20e eeuw ten volle is ingetreden. Helderziendheid, psychoskopie (meer algemeen psychometrie genoemd) worden tegenwoordig ternauwernood meer geloochend. Het optreden van hiervoor begaafde personen trekt enorme belangstelling en niet alleen maar van op sensatie beluste personen. Thérèse Neumann heeft van uit het afgelegen gehucht Konnersreuth de wereld in beroering gebracht; men discussieert nog, en zeer heftig, over den aard harer stigmatisatie, maar geen ernstig mensch maakt zich daar van af met een dooddoener als ‘bedrog’ of ‘hysterie’. Zelfs de zoo lang bestreden en tot voor kort ook nog wel wat twijfelachtige physische verschijnselen, als telekinesie en materialisaties (de laatste vooral in den partieelen vorm van het zgn. teleplasma) worden meer en meer erkend als echt. Het conscientieuse werk van een Schrenck-Notzing is niet tevergeefsch geweest, de nieuwere onderzoekingen in het aan alle wetenschappelijke eischen voldoende parapsychologisch laboratorium te Londen, onder directie van den heer Price, bevestigen zijne uitkomsten in alle essentieele deelen. Kortom, de strijd om het vroeger zoo ter slechter naam en faam bekende ‘occultisme’ is in principe in zijn voordeel beslist. Wel blijft er nog enorm veel te doen over, - handen vol werk voor vele toekomstige generaties. Ons inzicht in de verschijnselen zelf is veelal nog bedroevend oppervlakkig: we staan ze geïnteresseerd aan te kijken zonder dat we eigenlijk weten wat er gebeurt. Zijn wij hierin eenmaal verder gekomen, | |||||||||
[pagina 640]
| |||||||||
dan zal onze geheele kijk, èn op de organische natuur, èn op het psychische leven grondig moeten worden gewijzigd; al onze wetenschappen, ook de geestelijke, zijn nog min of meer geörienteerd naar het natuurwetenschappelijk wereldbeeld, dat in het midden der 19e eeuw zich als de definitieve waarheid is komen aandienen; de veranderingen, die hierin moeten plaats grijpen, kunnen nauwelijks minder dan revolutionair worden genoemd. En hetzelfde geldt van ons totale wereldinzicht. Men spreekt hoe langer hoe meer van den ondergang der Europeesche cultuur, die aan gebrek aan geestelijke waarden te gronde gaat. Maar dit gebrek is slechts de nawerking van het negentiende-eeuwsche, ziellooze materialisme, dat in theorie alleszins, in praktijk geenszins is overwonnen. Ik ben er van overtuigd, dat voor de parapsychologie, of, in ruimeren zin, voor het occultisme de taak is weggelegd het hare bij te dragen tot het doen geboren worden van nieuwe en toch weer oeroude, reddende waarheden. |
|