| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht
door
Maurits Wagenvoort.
Ofschoon de revolutie in Spanje, in de vorige eeuw zelfs het land bij uitstek van revolutiën, niemand ter wereld kon verbazen, kwam zij zelfs koning Alfonso en zijn naaste omgeving onverwachts. De ondergang van het koningschap in Spanje, laatste, hoewel tuimelend bolwerk der dynastieën van Habsburg en Bourbon, is een stuk tragiek in het leven van dezen tijd, wijl ‘don’ Alfonso XIII, wat ook zijn misslagen en dwalingen hebben mogen zijn, hysterisch bescholden door zijn vijanden, toch ondanks alles een sympathieke persoonlijkheid is door zijn sportiviteit, moed en goed humeur. Ten slotte is hij sympathiek gebleven door zijn vertrek uit Spanje, toen hij zich niet kon verhelen, dat zijn volk hem niet langer aan het hoofd van den Staat wilde zien. Integendeel een nieuw nationaal leven dacht te beginnen als republiek: een trouwens reeds vroeger bij herhaling mislukte proefneming. Koning geboren, beloofde Alfonso XIII eenige jaren geleden, naar aanleiding eener onaangename bejegening hem door een groep officieren aangedaan, dat hij nimmer zou aftreden. ‘Ik heb niet gewenscht koning te zijn, doch nu ik het ben, zal ik het blijven tot het einde’. Hoewel het den schijn heeft alsof hij in dit opzicht zich-zelf nu ontrouw is geworden: zijn achter gelaten, op waardigen toon gestelde manifest aan zijn volk, getuigt, dat hij zich nog steeds als rechtmatig koning van Spanje beschouwt. Doch om een burgeroorlog en bloedvergieten te voorkomen slechts, naar het euphemisme zijner koningin, ‘op reis is gegaan’. Incognito.
Het is te vreezen, dat die ‘reis’ lang zal duren. Ofschoon de
| |
| |
nog wel zeer jonge Spaansche republiek, welke dan een burgerlijke republiek schijnt te worden, vreemd, gelukkig, aan Bolsjewistische overdrijving, nog hoofdeloos is, hebben de leiders der revolutie het gezag op vertrouwen wekkende wijs overgenomen. Zij is reeds door eenige vreemde regeeringen erkend. Bedenkelijk vlug zelfs door Frankrijk. Toch is de nieuwe staat van zaken er allerminst nog volkomen geregeld. De mogelijkheid is niet uitgesloten van ernstige botsingen. De wensch der Catalanen, bijvoorbeeld, om zich tot een zelfstandige republiek, in Spaansch staatsverband dan, erkend te zien - een wensch, die nù, politiek genoeg, door den ‘op reis geganen’ koning wordt aangemoedigd, de plotseling opgekomen wensch der Basken om dit voorbeeld te volgen, en de tegenstand daarop, welke ook in den nieuwen staat van zaken van Madrid uitgaat; de ergenis der Communisten in het land, welks volksdenken, vooral in Andaloesië, menigmaal verhit op het kookpunt staat, omdat de zoozeer gewenschte revolutie ten slotte niets anders heeft gebaard dan een door hen zoozeer verachte ‘burgerlijke-kapitalistische republiek’, zoo'n tintje rood, als die in Frankrijk en in Duitschland, maar echt Spaansch wel toch ook een tintje zwart, en allerminst het vlammende, overtuigende rood van hun hartebloed, dit en nog meer doet denken, dat de Spaansche republiek nog niet op hechten grondslag staat. Het is zeer wel mogelijk, dat ‘de koning’ de terugreis kan aanvaarden.
Mogelijk, doch niet waarschijnlijk. De tijd is voorbij, waarin 's konings grootmoeder, de lichtzinnige Isabella, verjaagd, de Spaansche republiek uitgeroepen, deze slechts voor wat men ‘een blauwen Maandag’ zou kunnen noemen, levenskracht bleek te bezitten, en over en door een kortstondig koningschap van Italiaanschen oorsprong en een tweede republiek heen, Isabella's zoon, Alfonso XII tot koning werd verheven, waardoor de Bourbons in Spanje terug keerden om er nog een kleine zestig jaar in veel bewogen tijden te regeeren. De verloren oorlog tegen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, het verschrikkelijke Marokkaansch avontuur en de mislukte dictatuur onder den naam van Primo de Rivera, doch in werkelijkheid uitgeoefend door Alfonsozelf, in zijn land en bij zijn volk tezelfder tijd populair en gehaat en belasterd, bewezen dat deze Bourbonsche dynastie in het land
| |
| |
vastgeworteld was. De Spaansche peseta is nu door de uitroeping der republiek gekelderd, doch zij kan zich mettertijd verheffen. Het voorbeeld van het naburige Portugal, waar de republiek wel aan vallende ziekte schijnt te lijden en van de eene levensgevaarlijke stuip valt in de andere, bewijst toch, dat een eenmaal uit het land verjaagde of heengegane koninklijke familie in dezen, naar een steeds overtuigender-democratie opstuwenden tijd niet meer zoo gemakkelijk op haar schreden kan terug keeren. Zij mag, zooals te Palermo opnieuw door het huwelijk in de Fransche pretendenten-familie van Orléans gezien is, zich nog met holklinkende titels tooien, zij zingt een Hooglied zonder echo. Haar doen is een sierlijke carnevalsvertooning met de plechtstatigheid eener begrafenis, waaraan slechts een kleine groep ‘aanhangers’ zich vergaapt. ‘El Rey simpatico’ werd Alfonso XIII genoemd, ondanks al zijn dwalingen en gebreken, deze in zijn manifest ootmoedig, doch fier door hem erkend. Zelfs als pretendent kan hij sympathiek blijven, en waar hij ook heenga, kan hij zeker wezen op zijn weg menschen te zullen vinden, die hem vriendelijk gezind zijn. In het bijzonder in Engeland, waar hij vele harten heeft gewonnen. Het bleek nog onlangs: ook onder de volksklassen. Maar in Spanje zal men hem waarschijnlijk niet meer terug zien. Ook omdat zij, op wier steun hij recht had te rekenen: de hooge geestelijkheid, de hooge adel, voor hem in de uren, toen de stemming jegens hem en het koningschap duidelijk was omgeslagen, geen stem hebben verheven, geen vinger verroerd, om voor hun koning uit te komen, die tot het laatste oogenblik een moedig man is gebleken. Hij had gelijk, te Parijs te zeggen: ‘er behoort in mijn geval meer moed toe om heen te gaan, dan om een paar escadrons op te roepen en tegen het volk in te gaan’.
Hij heeft er dus recht op, dat het manifest, dat hij voor zijn volk achterliet, ook hier wordt herhaald. In weinig regels heeft de wèl sympathieke en echt-Spaansche ‘hidalgo’-koning, ondanks zijn allerminst vroom leven toch Spaansch-godsdienstig, zoodat men naar deze levensbeschouwing de aardsche geneugten met de beloften des hemels zeer wel weet te vereenigen ook met de bedreigingen de hel - met eigen pen geschetst. Het luidt:
‘De verkiezingen toonen mij duidelijk, dat ik thans de liefde van mijn volk verloren heb. Mijn geweten zegt mij, dat deze afkeer
| |
| |
niet definitief zal zijn, daar ik er steeds naar gestreefd heb, Spanje te dienen. Mijn eenige doel was namelijk zijn heil zelfs onder de meest kritieke omstandigheden. Een koning kan zich vergissen en ongetwijfeld heb ik zelf soms gedwaald. Maar ik weet wel, dat ons vaderland zich steeds tegenover fouten, waaraan geen kwaadwilligheid ten grondslag ligt, grootmoedig heeft getoond. Ik ben de koning van alle Spanjaarden en zelf Spanjaard. Ik had verschillende middelen kunnen aanwenden om de koninklijke voorrechten te handhaven en mijn tegenstanders doeltreffend te bestrijden. Maar ik wil alles ter zijde laten wat mijn landgenooten in een moorddadigen broederoorlog zou kunnen storten.’
‘Ik zie van geen mijner rechten af, daar zij meer nog dan aanspraken mijnerzijds alleen, een door de geschiedenis bijeengebracht goed vormen en ik eens strenge verantwoording zal moeten afleggen over het beheer van dezen schat.’
‘Ik wacht de werkelijke uiting van de openbare meening van het volk af en tot de natie zich geuit heeft zie ik vrijwillig tijdelijk af van de uitoefening der koninklijke macht en verwijder mij uit Spanje. Hiermede erken ik, dat Spanje alleen meester van zijn lot is. Ook thans geloof ik den mij door liefde voor mijn vaderland voorgeschreven plicht te vervullen.’
‘Ik smeek God, dat de overige Spanjaarden zich even diep bewust van hun plicht mogen zijn als ik.’
Minder tragisch, doch even geruchtmakend en misschien zwaarder van beteekenis voor het tijdsgewricht, waarin wij leven, was het bekend worden van wat men waarlijk wel een Duitsch-Oostenrijksche ‘coup d'état’ mag noemen: namelijk een tolverbond, waar Marianne al - zenuwachtig, wanneer de Duitsche buurman zich maar uitrekt - niets van vermoedde, en waartegen voornamelijk zij moord en brand scheeuwt. De goede heer Briand had zoo sympathiek gesproken van een economischen europeeschen Statenbond, bewust dat hij daarmee een prachtige phrase uitsprak, wier verwerkelijking op den Griekschen kalender kon worden gezet, en daar geeft onverwachts, en ook een beetje geniepig, 't is waar, de oude vijand Duitschland er niet het tot machteloosheid gedoemde Oostenrijk een begin van verwerkelijking aan, welke misschien zelfs geen latere eenheid van burgerlijke jurisdictie
| |
| |
uitsluit! En dit wel op een oogenblik dat, zooals een clericaal blad van Praag het spijtig zegt, men ‘nergens aan een militair ingrijpen’ er tegen kan denken, en Duitschland, ofschoon het beleefdelijk en op uitnoodiging der anderen, de zaak wel te Genève ter sprake wil brengen, vooraf zegt, dat elke bespreking doelloos is, wijl de Duitsche noch de Oostenrijksche regeering op het gesloten toltractaat wil terug komen. Zoo verdwijnt dan langzaam van-zelf de waanzinnige geest van den in 1919 te Versailles begonnen bloedeloozen, maar niet minder gevaarlijken strijd uit het leven der volken, en de gewrongen politieke toestanden in de wereld, in het bijzonder in ons oude werelddeel, komen aldus in een natuurlijker houding.
Het mag waar wezen, dat Briand er nu over denkt een ‘tegenzet’ op dit onverwachte tolverbond te doen, waarover hij, indien hij niet de verantwoordelijke, doch eigenlijk onmogelijke positie bekleedde van leider der Fransche buitenlandsche politiek te zijn, voornamelijk verkernd in wantrouwen jegens het militair toch vrijwel machtelooze Duitschland, zich zou moeten verblijden, indien het hem meenens ware met zijn economisch verbond van Europeesche staten. Wanneer dit zoo is, dan zou het Duitsch-Oostenrijksche tolverbond wel eens het begin kunnen zijn van een beter economisch leven der wereld. Zoo kan dus de Parijsche ‘Matin’ schrijven:
‘een machtige opbouwende beweging, die zich thans afzonderlijk afteekent, rechtvaardigt de voorspelling, dat bij de volgende zitting van de Europeesche Studiecommissie een plan zal worden voorgelegd, dat niet enkel meer op de behartiging van de belangen van twee staten zal zijn gericht, zooals dit met het Duitsch-Oostenrijksche plan het geval is, doch rekening zal houden met de belangen van een tamelijk groot aantal staten. Dit plan zal de commissie misschien in staat stellen een basis te vormen voor een nieuwe economische samenwerking in Europa. Duitschland en Oostenrijk kunnen, wanneer zij dat wenschen, zich natuurlijk bij het plan aansluiten.’
Indien dit alles waar blijkt, en de Mogendheden, groot en klein, het eens kunnen worden, dan is het idée van de Vereenigde Staten van Europa misschien een schreefje dichter tot haar moeilijke verwerkelijking gekomen. Bedenkelijk is echter dat
| |
| |
Genève, door een Hollandsch blad ‘de stad der mislukkingen’ genoemd, er in gemengd zal worden. Ofschoon, wat er ook gebeure, ‘Duitschland en Oostenrijk vast besloten zijn hun weg standvastig tot het eind te bewandelen’, werd van dien kant gemeld. Zonder dat er duidelijk werd bij gezegd hoe men dit ‘eind’ zich voorstelt. De gesloten overeenkomst blijft, wordt van Duitsche, zoowel als van Oostenrijksche zijde duidelijk gemaakt, geheel binnen het kader van het protocol van 1922, en hoewel men er geen bezwaar tegen heeft, dat de verschillende regeeringen haar aan een juridisch onderzoek onderwerpen, kan een politiek onderzoek er van niet worden toegestaan.
Naar aanleiding dezer belangrijke gebeurtenis in het in een moeras geraakt politieke leven van Europa, is het voor ons van belang te lezen wat de socialistische ‘Volksgazet’ van Antwerpen schrijft onder den titel ‘Los uit de engte’. ‘Wij moeten een tolverbond met Holland sluiten. Overal wondt gesproken over tolverdragen. De ‘coup de théâtre’ van Weenen wekt tot navolging. De economische besprekingen van Genève zijn mislukt. De voorloopige economische wapenstilstand, hoe bescheiden ook, is niet tot stand gekomen. De tarievenoorlog wordt voortgezet, en de palabers te Genève hebben tot niets gediend. Wat is dan natuurlijker, dan dat de afzonderlijke landen, door kleinere initiatieven, zichzelf trachten te behelpen? Principieel gesproken willen wij geen regionale verdragen, maar wel een algemeen Europeesch tolverbond, het is te zeggen, den algemeenen afbouw der tolbarreelen. Maar dit plan is nu, voorloopig, mislukt. Wij moeten ons dus onderwerpen, op straf van economische schade te lijden, aan de methode der regionale verdragen.’
‘Bezwaren, die vroeger konden bestaan, zijn vandaag verdwenen. Sedert de industrialisatie van Nederland zijn de twee landen zóó bij elkaar aangepast, dat de tolbarreel kan worden neergeslagen, tot grooter welvaart van beide partijen. Want beide landen volledigen elkander. Rotterdam en Antwerpen kunnen voortreffelijk samenwerken. Amsterdam, de groote macht van de commercieele financiering, en Brussel, de sterke bankstad der industrieele financiering, vullen elkaar aan, evenals de industrieën, waar van de eene vooral basisbedrijf, de andere voornamelijk gespecialiseerd bedrijf is. De koopvaardijvloten, de
| |
| |
staven van koloniale uitbating, kunnen voortreffelijk samenwerken en, voegen we er bij, de eeuwenoude ervaring van den Nederlandschen stam, op deze twee gebieden, kan ons uitmuntende diensten bewijzen. In één woord: België en Holland zijn op elkander aangewezen.... De internationale ontwikkeling plaatst ons in zulken toestand, dat we zullen te kiezen hebben tusschen de politiek van het tolverbond, en.... het economisch bankroet.’
Intusschen heeft de steeds glimlachende Fransche president Doumergue, die het einde ziet van zijn zevenjarig ambtstijdperk, te Nizza een rede uitgesproken, geheel in tegenspraak met zijn zoet lachje, en zooals de Milaneesche Corriere della Sera terecht opmerkt, bedenkelijk voor een militaire overeenkomst, waarnaar mem voornamelijk tusschen Frankrijk en Italië, met Engeland als derde in het verbond, streeft. Het is waar, dat hij het, om zoo te zeggen ‘in articulo mortis’, voornamelijk had tegen den beruchte, pas gesloten D.-O. ‘Anschluss’. Maar dat hij dit deed te Nizza, eens Italiaansch grondgebied, geboorteplaats van Garibaldi, en op reis naar dat Tunis, dat niet zòòveel een halve eeuw onder Fransch protectoraat staat, of Italië beweert, niet onder eenigen grond, dat het meer recht gehad zou hebben er de hand op te leggen - immers het getal inwonende Italianen nog steeds belangrijk hooger dan dat der Fransche ‘colons’ - is toch voor het minste een gebrek aan tact dat de Italiaansche regeering van dien glimlachenden heer Doumergue niet verwacht had. Onder de woorden ‘veiligheid en onaantastbaarheid’ voor Frankrijk kan veel worden verstaan. Het idée is zoo rekbaar, dat er een ongelimiteerde versterking der Fransche bewapening in past. ‘Ons doel is’, zei de Oostenrijksche minister van buitenlandsche zaken, dr. Schrober, ‘Midden-Europa en daarna Europa, en niet alleen Duitschland en Oostenrijk door een tolunie te vereenigen. Ik doe een beroep op het gezond verstand der wereld met de vraag of er werkelijk een fout is gemaakt. Ik geloof dat wij tegenover onze staten en onze bevolking, maar ook tegenover Europa onzen plicht hebben gedaan.’ Wat is er dan eigenlijk anders tegen dan dat de twee Duitschers het verlokkend gepimenteerde balletje hebben gesnoept uit de Europeesche Statenbondsoep à la Briand? De
D.-O. ‘Anschluss’ kan zeer wel een prikkel zijn
| |
| |
voor de overige natiën, ook de onze, om aan deze soep te beginnen, waarop het Duitsche spreekwoord geldt, dat zij niet zoo heet gegeten wordt, als zij wordt opgeschept.
Wij leven immers in een tijd van noodzakelijke nieuwe economische groepeeringen. Die van Oslo, tusschen Nederland, België en Luxemburg met de drie Skandinavische landen, is er een gelukkig voorbeeld van. Over een Balkan-unie wordt ook gesproken, schoon die waarschijnlijk vooreerst wel tot de vrome wenschen zal behooren. Dergelijke economische groepeeringen verhinderen allerminst, dat de zwakkere mogendheden zich, zooals het Antwerpsche blad schreef, nog nauwer bij elkaar voegen, zij dit dan met ieders volkomen zelfstandigheid.
Het is waar, dat het D.-O. tolverbond Europa, voornamelijk Frankrijk, in een staat van gisting heeft gebracht, doch, zooals het Prager blad zeer terecht en zeer gelukkig schreef, niemand kan er aan denken om op dit oogenblik er om naar de wapenen te grijpen. Deze gisting kan êer een vredelievende en zuiverende uitwerking hebben dan eene, welke op lateren strijd uitdraait.
|
|