| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De Fransche schrijfster Colette in haar leven en werk
(Vervolg van blz. 352.)
De beroemde serie der ‘Claudines’.
Het was Johan de Meester, die mij door een artikel in Den Gulden Winckel het eerst attent maakte op de Claudine-boeken van Willy. Onmiddellijk bij het verschijnen sloegen deze geweldig in; zij kregen een ‘tremendous succes’, zooals de Engelschen zeggen; de herdrukken volgden elkaar met reusachtige snelheid op, en bereikten in een ommezien het getal 80, 90, 100, en daarover zelfs! Natuurlijk was, in het eerlijk verdiende literaire succes, ook wel een beetje succès de curiosité gemengd, want de geheele Parijsche wereld speurde met gretigheid na, in hoeverre ‘Claudine’ geïdentificeerd kon worden met Willy's vrouw, mevrouw Gauthier-Villars, geboren Sidonie Gabriëlle Colette (gewoonlijk bij haar achternaam, als voornaam gebruikt Colette genoemd) en in welk opzicht Willy-zèlf overeenkwam met de figuur van Renaud. Men is geneigd, het kan niet anders, Willy en Colette als in Claudine en Renaud gephotografeerd te beschouwen, en het ervoor te houden, dat de ideale verbintenis der twee laatsten een trouwe weergave is van het huwelijksgeluk der eerste twee.
Willy en Colette zijn, als Renaud en Claudine, tezamen volkomen gelukkig geweest: dit is de overtuiging van velen; ook de mijne. De fijngevoelig-frivole, instinctief geraffineerde, spiritueele Colette vond in den levenswijzen, intelligenten Parijzenaar Willy precies den partner, dien zij voor haar verdere ontwikkeling behoefde;
| |
| |
en al stond Willy als schrijver nooit op de geestelijke hoogte, die Colette vanzelf, als argeloos, besteeg, het staat toch voor mij vast, dat Willy zeer veel heeft bijgedragen, door aanmoediging, voorlichting en het geven van inspiratie, tot de verdere ontplooiing van Colette's zeldzaam, ras-echt talent.
Het doet daarom wel heel pijnlijk aan, als later Colette in La Maison de Claudine vertelt, hoe haar moeder eens de opmerking maakte, dat zij, Colette, maar bij haar eersten man had moeten blijven, want dat deze zoo kwaad niet was, en zij daarop ten antwoord gaf:
‘Mais, Maman, un imbécile!’
‘Un imbécile....’ een hard woord voor den man, door het jonge meisje eenmaal aangebeden, en die stellig aansprakelijk mag worden gesteld voor de ontwikkeling van een talent, dat zich zonder hem, naar mij dunkt, nooit zoo volledig zou hebben ontvouwd.
Het is, verbeeld ik mij, Willy, die Colette in eerste instantie heeft ‘leeren schrijven’. Hij bracht haar levenswijsheid bij in elken gewenschten (zoo men wil ook wel ongewenschten!) vorm, hij gaf haar stijl meer lenigheid, hij deed haar voor, hoe met een enkel woord een treffende situatie, of bizondere persoonlijkheid kan worden uitgebeeld. In den eersten tijd, nadat Colette zich van Willy had los-gemaakt, bleek het vaak, dat haar stof niet voldoende was voor den omvang harer romans, en dat zij niet, wat men noemt, gemakkelijk, schreef; (zonder opzet, zonder precieus te willen zijn, is Colette's taal zelfs nú nog niet altijd en overal vlot en vloeiend, maar dikwijls zelfs moeilijk te verstaan door het gebruik van woorden, die nooit door iemand anders worden gebezigd) maar ik vraag mij af, als Colette nooit den invloed van Willy had ondergaan, als hij haar in den aanvang niet had gewezen, hoe litteratuur ‘uit de verf’ komen moet, (Willy zelf was een meester in het los en levendig vertellen, het opwerpen van calembours, het (wel eens wat al te) oppervlakkig babbelen en gekheid maken) of zij dan wel ooit de sierlijke schrijfvaardigheid zou hebben verworven, die haar thans tot een der bizonderste schrijfsters van Frankrijk maakt.
En daarom, - ‘un imbécile’....
Tout passe, tout casse, tout lasse. De onverbiddelijkheid van het leven voltrekt zich, en wat niet bij elkaar behoort, wordt op den duur gescheiden. Toen Colette's geestelijke ontwikkeling zich had
| |
| |
voltrokken, en het bleek, dat zij met haar man niet blijvend kon harmonieeren, gingen zij van elkander af. De uiterste subtiliteit van Colette, die zich, naarmate zij ouder werd, hoe langer hoe meer verfijnde, kon, nu haar kinderlijk-argeloos opzien tegen den grooten, zooveel ouderen Willy voorbij was, zich niet langer aanpassen bij diens dikwijls ongegeneerde grofheid, die wel eens in barbaarsche brutaliteit zal zijn overgeslagen; de ideale verbintenis verloor den schoonen Renaud-Claudine glans, en werd een hotsenden, hotsenden, alledaagschen echt. Maar, zooals ik reeds zeide, heeft mijns inziens Colette veel aan Willy te danken gehad, ook en niet het minst, dat het kleine, onbekende provinciaaltje door hèm in de Parijsche literaire kringen werd binnen gevoerd.
Maar een imbécile was Willy niet.
Het mag dan zijn, dat hij een reeks boulevard-romans heeft geschreven, waarvan de inhoud niet boven amusementslectuur uitging, waarin een soort grappigheid domineerde, die nauwelijks aanvaardbaar was, waar het gewaagde onderwerp op zeer scabreuse wijze behandeld werd, maar deze romans, die het air hadden, als werden ze zoo maar even uit Willy's mouw geschud, en waarvan slechts enkelen zullen blijven leven, deze romans waren niet alléén het resultaat van Willy's geestelijke werkzaamheid. Bij het behandelen van de Renaud-figuur zal ik nog wel eens meer gelegenheid hebben, op Willy's beteekenis te wijzen; nu slechts dit eene, dat hij een hoogst gewaardeerd muziek-criticus was, (hoewel, vooral in het begin van zijn carrière dikwijls aangevochten, omdat hij met nieuwe opinies aankwam, die hij met krachtige overtuiging verdedigde). Later werd het hem, toen zijn meeningen gemeengoed waren geworden bij een volgend geslacht, tot een groote verdienste aangerekend, dat hij, in een tijd, toen de Duitsche muziek in Frankrijk geen opgeld deed, een lans brak voor Wagner, en diens waarde propageerde en bleef propageeren tegen een groote meerderheid, die zich tegen Wagner bleef kanten in. Toen hij dan ook stierf, 71 jaar oud, werd deze verdienste algemeen in het licht gesteld, welke lof hem in het oordeel der kenners volkomen toekomt. Ook schreef hij, vóór zijn amusementsboeken, symbolisch proza. Hij was een geestig causeur en een graag geziene gast in verschillende Parijsche salons. Maar, zooals gezegd, later nog meer over hem.
| |
| |
Een vreemd verschijnsel is het in de Claudine-romans, die, men mag het gerust aannemen, in vele opzichten een autobiographie van Colette vormen (vooral Claudine à l'Ecole), dat de figuur der moeder er geheel in is geëffaceerd. Claudine, zoo wordt het voorgesteld, bezit alleen maar een vader, terwijl later blijkt, bijvoorbeeld uit ‘La maison de Claudine’ en uit ‘Sido’ met welk een diepe liefde en veneratie Colette haar moeder beschouwde. Colette's moeder was het middelpunt van haar gezin; en van Colette tot haar moeder bestond de teederste en innigste aanhankelijkheid, en in de bovengenoemde boeken heeft zij deze goede, verstandige, werkelijk bizondere vrouw een blijvend monument opgericht. Misschien was zij bang, herkend te worden? Immers, ook haar beide broers heeft zij weg-gelaten, terwijl deze haar trouwe speelkameraden waren, en later als volwassenen, nog wel eens hun gezamenlijke jeugd bij haar kwamen ophalen.
In de Claudine's wordt Claudine voorgesteld als een eenig kind van een goeden, maar verstrooiden vader, die zijn meisje vrijwel aan haar lot overlaat. En hierdoor, en ook door haar aparten aanleg, werd Claudine het vroeg-rijpe kind, dat zich van al haar makkertjes onderscheidt.
| |
Claudine à l'Ecole.
Verhalen uit het kinderleven, geschreven door en bestemd voor volwassenen, kunnen, de geschiedenis der letteren wijst het uit, een kolossale belangstelling wekken. Ook in ons land bestaan daarvan verschillende voorbeelden. En zoo was het ook met Claudine gelijk ik hierboven reeds zei.
Claudine wordt bij ons geïntroduceerd als een meisje van vijftien jaar, wonende in een landelijke streek, en leerlinge van een meisjesschool, die onder het beheer staat van een Mademoiselle Sergent, een roodharige, feeksachtige figuur.
Al dadelijk vat Claudine een sterke genegenheid op voor een allerliefste secondante, mademoiselle Aimée Lanthenay, die heel wat hoofden op hol brengt, en daardoor veel onrust veroorzaakt in het kleine schoolwereldje. Vele jonge meisjes kennen zoo'n dwepende vereering voor een leerares: ik behoef hier alleen te herinneren aan een van Phil's Liefdesdrama's in Phil's amoureuse perikelen van Emmy van Lokhorst, en aan het door Carry van Bruggen in
| |
| |
Heleen vertelde feit, dat het hartstochtelijke meisje uit het raam sprong, na een teleurstelling door een onderwijzeres. En we zijn ook nog niet het mooie Vrouwenregeering (Dane's Regiment of Woman) vergeten, dat vertaald als feuilleton in het Vaderland verscheen, en dat zoo forsch den fatalen invloed schetst, dien een krachtige leerares-persoonlijkheid op haar jongeren hebben kan.
Meestal is zoo'n genegenheid van den kant der jongeren onbewust, een onwillekeurige overgave van een kind, dat door haar natuur behoefte heeft aan liefde te geven en liefde te ontvangen, en meestal ook drijft zoo'n ‘bevlieging’ vanzelf voorbij.
De jeugdige Claudine evenwel is precies het tegenovergestelde van onbewust; zij analyseert zichzelve en degenen met wie zij omgaat met treffende objectiviteit, niets ontgaat aan haar speurend, scherp verstand; zij weet alles precies, zij kent ieders drijfveeren, niets ontsnapt haar pikanten blik, en zoo jong als zij is, voelt zij reeds in zich de geraffineerde coquetterie der vrouw, wéét zij, hoe zij haar krullen over haar schouders moet werpen, hoe zij moet kijken, en glimlachen, om den man, die haar persoonlijk volkomen onverschillig is (Rabastens, Dutertre) te behagen, en vast te houden in haar charme. Ook weet het kind, dat het eene oogenblik knikkert of krijgertje speelt, of ondeugend tusschen de schoolbanken danst, wat er te koop is in de wereld, waarover zij dan met haar schoolmakkertjes, vooral la grande Anaïs, in een soort van impudieke onschuld praat.
Neen, deze jonge Claudine is niet de eerste de beste! De natuur heeft haar begiftigd met een ietwat pervers aanvoelingsvermogen voor verschillende dingen, en zelfs is haar une pointe de cruauté sadiste niet vreemd, in haar omgang met Luce, het zusje van de eens zoo geliefde onderwijzeres, die zij krabt en knijpt, wanneer het kind haar tracht te liefkoozen, met welke tamelijk onvriendelijke reactie Luce, een masochistische natuur, evenwel graag genoegen neemt.
Men ziet het, kinderlectuur is Claudine à l'Ecole niet precies te noemen! Maar leesbaar, amusant, en interessant, dat in hooge mate! Men kan het zich begrijpen, dat juist in Frankrijk dit boek enormen opgang maken moest, en dat men niet tevreden was met het boek alleen, maar Claudine ook op het tooneel wilde zien. Henri Cain schreef den tekst voor een operette, waarbij Rodolphe
| |
| |
Berger (de bekende componist der geliefde Valse enchantée) de muziek componeerde, terwijl de rol van Claudine op onnavolgbare wijze werd vervuld door de actrice Polaire, wier eigenlijke naam is Emilie Boucheaud, en wier uiterlijk de meest frappante overeenkomst vertoonde met Colette. Men kon deze twee jonge vrouwen gemakkelijk voor zusters houden, en oppervlakkige journalisten hielden hen ook daarvoor: er verscheen te dier tijde een artikel in De Amsterdammer van de hand van het echtpaar Scharten (die toen te Parijs vertoefden als correspondenten van Het Handelsblad), waarin Polaire en Colette steeds ‘zusters’ werden genoemd. De wonderbare gelijkenis der twee krulpruiken werd gesignaleerd (met een strik er in: zwart voor Polaire, wit voor Colette) en er werd gesproken van Polaire's dunne middeltje, waarvoor de boord van haar ‘zwager’ Willy precies de maat aangaf.
Dit eerste deel der Claudines is een voortreffelijke inleiding tot de volgende deelen. Het meisje staat in dit boek voor ons ten voeten uit, meesterlijk is haar karaktertje uitgebeeld, en uiterlijk en innerlijk kennen wij haar. Maar niet alleen om dit meisjes-figuurtje is het eerste deel belangrijk: wij vinden er een prachtige schildering in van het dorpsche school-leven; de beschrijving van het examen is kostelijk, maar wordt nog overtroffen door de boeiende uitbeelding van het ministerieële bezoek. Humor, realisme, vindt men hier te kust en te keur; uitmuntend is de geheele sfeer weergegeven, en de indruk van dit landelijke feeest is als die van een kleurig, werkelijkheidsgetrouw, als in levende bewegelijkheid zich uitstrekkend schilderij.
Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|