| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
V.
Iets over het werk-tempo van auteurs.
Het is nu eenmaal een feit, dat er voor een produceerend letterkundig kunstenaar maar twee mogelijkheden bestaan, namelijk dat hij:
veel schrijft;
of dat hij: weinig schrijft.
En evenzeer is het een feit, dat de auteur, die zijn heele leven geregeld-door werkt, en dus véél in het licht geeft, al heel gauw door de journalistiek minderachtend ‘een veelschrijver’ wordt genoemd, en dat de schrijver, die weinig schrijft, of bij tusschenpoozen, kleineerend wordt beschouwd, als een intermittent impotent....
Het is moeilijk de contenter tout le monde et son père.... en nog moeilijker is het, de journalistiek tevreden te stellen, die, altijd onrustig, altijd in de contramine, van den auteur steeds precies het tegenovergestelde verlangt, van wat deze, krachtens zijn eigen inzicht, verplicht is om te doen, en dus doet.
Sommige auteurs zijn geboren veelschrijvers. (Wij gebruiken het woord hier geenszins in de geijkte, verachtelijke beteekenis!) Zij bezitten de ontembare geestelijke kracht, de onuitputtelijke fantasie, den niet aflatenden drang tot scheppen, noodig ter samenstelling van een omvangrijk oeuvre. Waarom zou deze arbeidslust, dit creatief vermogen, willekeurig moeten worden geknot, omdat een, het altijd anders willende journalistiek den schrijver er om aanvalt en bespot?.... Anderen werken intuïtief naar de waar- | |
| |
schuwende meeningen der Grooten uit de letterkundige wereldgeschiedenis: ‘Vingt fois sur le métier remettez votre ouvrage...’ ‘Le génie c'est une longue patience....’ ‘Was lange währt wird gut....’ en toonen aldus steeds wachtend op inspiratie, een kleinere productie; maar ook dat is niet veroorloofd: dergelijke werkers heeten slap en traag, en, als het een beetje wil, zelfs machteloos, ja, impotent....
In Nederland was Louis Couperus een onzer groote veelschrijvers, welk feit, waarmee men blij moest zijn, hem vaak werd toegegooid als een absurd verwijt. Hij heeft zich nog verwaardigd er op te antwoorden, en betoogd, dat een auteur, die zich elken dag aan zijn schrijftafel zet, en dan slechts, wat zeker niet te veel is, 5 à 6 bladzijden voortbrengt, in een heel jaar immers meer dan 2000 pagina's zal hebben geschreven, zijnde een productie van bijna vier romans in twee deelen! (terwijl het al veel te veel wordt gevonden, wanneer een auteur elk jaar twee romans uitgeeft van een of twee deelen elk.)
Er zijn in Nederland niet veel auteurs, die uitsluitend vóor en dus ván hun pen kunnen leven. Maar zij, die dit wèl kunnen, en dagelijks een taak, hun door hun binnenste opgelegd, kunnen afwerken, vinden niet alleen tijd, om veel boeken uit te geven, maar óok om die boeken zoo goed mogelijk te schrijven, en er, dikwijls langdurige, studies voor te maken zelfs! Het is een grof misverstand van buitenstaanders te meenen, dat ‘veelschrijverij’ volstrekt identiek met ‘oppervlakkigheid’ moet zijn. Louis Couperus heeft met Walter Scott, met Balzac, en met hoevele anderen nog, het tegendeel bewezen!
In vele gevallen is een zoogenaamd veelschrijver niets anders als een geregeld werker. En niemand minder dan de geniale Elisabeth Barrett Browning was a firm believer in het afwerken eener dagelijksche taak!
Onlangs verscheen in het bekende Duitsche tijdschrift Die Woche een artikel van Heinrich Göhring, waaraan wij nog een en ander ontleenen, wat het werk-tempo betreft van verschillende letterkundig scheppende kunstenaars.
Van August Strindberg is bekend, dat hij zijn heele reeks ‘Ehegeschichten’ in één maand, ‘als in een slaapwandelaarstoestand’ heeft afgeschreven. Goethe bracht in één week zijn Clavigo
| |
| |
tot stand; Molière schreef zijn blijspel L'amour médecin in vijf dagen, Heine zijn tragedie Rathcliffe in drie! Oscar Wilde had zijn roman The picture of Dorian Gray in twee weken gereed; Corneille had voor zijn Oedipe twee maanden noodig.
Balzac's romans en novellen vullen een bibliotheek van 120 deelen. Voltaire komt hem hierin eenigszins nabij. (Alexandre Dumas bracht het tot 300 deelen, maar van hem, evenals van den Spaanschen tooneelschrijver Lope de Vega is het bekend, dat zij literaire ‘nègres’ in hun dienst hadden.)
Stendhal had boven zijn schrijftafel de waarschuwing opgehangen: Travaillez lentement! Ook Rousseau werkte zeer langzaam, en schreef drie jaar over zijn Emile, terwijl het van Gustave Flaubert bekend is, dat hij, alleen om de beschrijving van den grootschen zonsopgang over Carthago te kunnen schrijven, in Salammbô, duizenden aanteekeningen verzameld had, die hij uit honderden boeken en geschriften had bijeen gebracht. Zelfs in onzen gejaagden, ijlenden tijd, (waarin een productie van 600 detective-romans als van den Amerikaan Harland Halfey geen zeldzaamheid is!) zijn er nog wel auteurs, die ‘langzaam arbeiden’, getuige ‘Aylwin’ van den schrijver Watts Dunton, waarover deze vijftien jaren heeft gewerkt!
Veel schrijven.... weinig schrijven.... wat doet het er eigenlijk toe? Felix Arvers werd beroemd om één gedicht, - Aeschylus, die geacht wordt de geniaalste Grieksche tragicus te zijn, moet over de 90 stukken hebben geschreven! Hoe ontzaglijk veel heeft Shelley in zijn korte leven niet voortgebracht, - hij heeft den dertig jarigen leeftijd niet bereikt, en hoe betrekkelijk weinig liet Flaubert achter, na diens veel langer bestaan, terwijl de onvergelijkelijke Zola, ondanks al zijn uitgebreide studies, bijna een boekenkast heeft volgeschreven!
‘Allen gefallen ist schlimm.’ En zeker is het moeilijk aan de journalistiek te bevallen, die immers, (de goede recensenten niet te na gesproken!) dikwijls drijft op betutteling en betweterij.... Maar wèl zou het groote aanbeveling verdienen, als de journalistieke pers den schrijver in zijn geheel liet, en hem tenminste toestond, al naar zijn aard, en naar zijn aanleg, veel of weinig voort te brengen....
N.G.
| |
| |
| |
Kind en school.
Gaat een kind graag naar school?
Wanneer men om twaalf en vier uur den uitbundigen jubelenden hartstocht gadeslaat, waarmee de kinderdrom naar buiten barst, zou men zeggen: neen. Het kind onderwerpt zich aan schoolgaan, omdat het niet anders kan, maar het beschouwt de school als een noodzakelijk kwaad, en voelt zich als uit een gevangenis verlost, wanneer het bevrijdingsuur geslagen heeft.
Voor het kind is er altijd iets onaangenaams aan de school verbonden, wat het ook zij. Ten eerste: de vrijheidsberooving, ten tweede: het gedwongen stilzitten; ten derde: het huiswerk, ten vierde: de voortdurend dreigende straf. Dan komt er nog vaak bij: het niet overeenstemmen met onderwijzers, het geplaagd worden door andere kinderen, de schaamte over kleeren, en honderd andere dingen meer, de angst voor het rapport....
Wat zou ervan terecht komen, als aan de kinderen-zelf de beslissing werd overgelaten, of zij er nog een schooljaar bijwenschten of niet??
De bedoeling, waarmee men kinderen naar school zendt, is, hen geschikt te maken voor het verdere leven. De kinderen behooren nu eenmaal een zoo goed mogelijke opvoeding te krijgen, want men gelooft algemeen, dat een goede opvoeding den mensch beter en gelukkiger maakt, en hem zekerder een plaats verschaft in het maatschappelijke leven. En op die gronden schijnt het dan ook plausibel, hen nog een jaar langer op school te laten, ook al vinden zij het zelf nog zoo onaangenaam. (G.D.H. Cole in Everyman zegt zelfs: We can hardly expect children to be more enthusiastic about school than about any other nasty kind of medicine.)
En toch is de moderne school met haar ruime, frissche, gezellige lokalen, haar school-uitgangen en school-reisjes, den prettigen handen-arbeid, en o, zooveel meer, werkelijk niet meer zoo'n nare, taaie, saaie inrichting als vroeger; (waar men zich verbeeldde van ongelukkige kinderen latere gelukkige menschen te kunnen maken!) En toch, niettegenstaande alle moeite, die men zich geeft, is er haast geen enkele jongen of meisje van de lagere school, die, al zijn de ouders in staat, hen nog te laten blijven, niet verre boven de school verkiest een baantje bij een baas of een dienstje.
| |
| |
O, de school. Ik hoor nóg den uitroep van een Engelschen vliegluitenant, (de dichter F.V. Branford, die, op de Londensche Universiteit van Willem Kloos gehoord hebbende, met ons kwam kennis maken en een goede vriend van ons werd), toen het onderwerp school ter sprake kwam: I simply hate schools!
En ik zelf.... ook ik heb, en zonder aannemelijke reden, altijd de school geháát. Als kind waren mijn ziekteperioden mijn liefste tijd, omdat ik dan niet naar school behoefde.... Misschien ben ik in mijn eerste jeugd voor het openbare onderwijs bedorven, omdat ik thuis van onzen huisonderwijzer het lezen, schrijven en rekenen leerde, en ik, zalig gezeten op den schoot mijner liefste moeder, mijn leeslesjes repeteerde, of zij mij hielp bij het eerste letters schrijven.... Toen ik op mijn achtste jaar pas naar school ging, kwam ik nog weken lang daarna elken dag ‘met betraande oogjes’ op school.... En toch, men is op school voor mij nooit anders dan goed en lief geweest. Ik ben nooit geplaagd en getreiterd geworden. Ik kon het onderwijs volgen. Waarom dan, waarom heb ik de school geháát?
Later, toen ik minder onbewust mijn gewaarwordingen onderging, en mijzelf begon te analyseeren, kon ik het aldus uitdrukken: ‘Op school heb ik het gevoel of mijn ziel onder de luchtpomp zit.... alsof zij daar op gewelddadige wijze verhinderd wordt te ademen....’
Het is al lang uitgemaakt, dat klassikaal onderwijs boven hoofdelijk onderwijs is te verkiezen. En toch geloof ik, dat iedere uitgesproken persoonlijkheid zich op school gewoonlijk ónthuis voelen zal, omdat de school er op uit is (en er, terwille harer bestaansmogelijkheid ook op uit moet zijn) de individualiteiten te nivelleeren en alle geesten te brengen op eenzelfde plan.
J.K. - R.v.S.
| |
Aanklacht!
Luid roepen de roode letters op den witten achtergrond hun aanklacht uit, - nog luider roepen de krachtige verzen van Martien Beversluis, - het luidst van al roepen de aanschouwelijke teekeningen van Willem van Schaik, in het bij de firma Johan Mulder te Gouda uitgegeven groote boek, - een aanklacht, die is als één ontzaglijke kreet....
| |
| |
Dit, dit is het oorlogsbestaan. De naakte, brute waarheid, die, als met een donderende vuist, in ons aangezicht wordt geduwd, zoodat onze adem stokt, en wij ontzet de oogen sluiten.... Maar vergeten kunnen wij niet, wat wij als in de flits van een bliksemend licht hebben aanschouwd: de bajonet in de keel van een weerloos mensch, den dood in de omwikkeling van het prikkeldraad, de verstikking door gas, de blinden, de verminkten.... de vernieling, het puin....
Zal deze schokkende veraanschouwelijking van het oorlogsgebeuren iets kunnen bijdragen tot de temming van het ‘beest in den mensch’, dat de schuld van den oorlog is?.... Zullen de tallooze oorlogsboeken, in hun rauwe realistiek dit ‘beest’ tot inkeer brengen? of enkel dienen om hun schrijvers tot millionnair te maken, en zal het tot den eeuwigen dage blijken, dat l'histoire se répète et se ressemble?....
Misschien.... misschien, dat boeken en platen en films en radio-lezingen toch wel iets helpen op den duur, - en zal het ‘beest’, wanneer het zich van aangezicht tot aangezicht ziet en hoort, langzamerhand tot inkeer komen, en zich schamen over zijn eigen bestaan.... Misschien.... dat het, tot dusverre nog tamelijk onbewuste ‘bête humaine’, door niet aflatende pogingen, allengs bewust worden zal, en begrip krijgen en dus aflaten van zijn noodlottigen, verwoestenden wil....
De wereld zou niet meer bewoonbaar voor ons zijn, het leven zou niet leefbaar meer wezen, wanneer wij deze kleine hoop niet mochten blijven koesteren....
Daarom, gaat voort, welgezinden, en blijft uw ‘aanklacht’ in ons aangezicht slingeren, - en de pijn, die wij daardoor gevoelen, zij een weldadige, genezende pijn....
K.D.
| |
Een inleiding van Felix Timmermans.
Bij reproducties naar het werk van den Vlaamschen schilder Fred Bogaerts, (die in een keurige uitgave het licht zagen bij de uitgeversmaatschappij Servire, den Haag) heeft Felix Timmermans een inleiding geschreven, die bewondering afdwingt wegens het prachtige begrip, dat deze jonge schrijver toont te bezitten omtrent het Vlaamsche karakter en de Vlaamsche schilderkunst.
De Vlaamsche schilderkunst, zegt hij, is schilderend vertellen.
| |
| |
‘Naar dit al schilderend vertellen, daar zijn de Vlamingen altijd naar toe getrokken geweest, en waren er steeds machtig in. 't Is het kenmerk der Vlaamsche schilderkunst.’ En Pieter Breughel, zegt hij, was daarin hun groote meester.
En welke Vlaamsche schrijver is zoo groot in het ‘schilderend vertellen’ als Timmermans zelf?
Dan deze karakteristiek van het Vlaamsche volk, hoe het zich ter beevaart en op de kermis gedraagt:
‘Zie, overal zijn menschen biddend geknield, zich ineenkrollend lijk bange hondekens; ze worden plat gekneed door het gewicht der eeuwigheid, maar zijn daarna aan 't dansen op 't gezeur van een harmonika, om 't er af te krijgen, dit gewicht....’
En hier moge nog volgen een voortreffelijke plastiek van heel het menschelijke leven:
‘Ach, steeds dit wachten der menschen naar het geluk! Elken dag, elk uur, elke minuut zitten wij naar het geluk te wachten. Morgen komt het, morgen, straks, toekomende maand, en men wacht, wacht, soms een ritseling doorhuivert ons van iets dat als niet meer van de wereld is, maar 't vliegt voorbij, en we wachten opnieuw, en zoo komt de dood, stilaan. We veranderen, jeugd en energie ziften weg, alles vergaat aan ons, onze organen stompen en slijten af, we gelijken mummies, we gelijken wat ge wilt, maar we wachten immer, wachten, en gaan al wachtend het paleis van den dood binnen....’
Ja, ook Herman Bang zeide het al: Het leven is een machteloos wachten....
Maar dan weer looft Timmermans den humor. (En zou hij niet? daar men in zijn eigen werk den heerlijksten, fijnsten, meest echten humor vindt?)
‘Humor is levenswil, levensverheuging: de verheuging van het leven, die boven de miserie uitbloeit....’
Beiden vindt Timmermans en terecht, in het werk van Bogaerts: het wachten op de eeuwigheid en den goeden humor, die het leven helpt schragen.... Bogaerts, zegt hij, draagt eenen schoonen naam en ‘met volharding en als de zon meewerkt, zal zijn werk een schoonen ‘bogaerd’ worden....’
Wie beter dan onze geliefde schrijver, die tevens schilder is, kan het werk van een schilderenden verteller navoelen?....
N.G.
|
|