| |
| |
| |
Bibliographie.
Egb. C.v.d. Mandele. De steile weg. Ned. Keurboekerij, Amsterdam.
Een in alle opzichten boeiend boek, dat de ontwikkelingsgeschiedenis geeft van een temperamentvol vrouwenkarakter en dit doet met een zeldzaam psychologisch inzicht en een volstrekte eerlijkheid.
Thans, nu Hilda, de hoofdpersoon uit dit boek, het einde van haar ‘steilen weg’ heeft bereikt, - een weg, wèl steil, maar toch steeds stijgende, - is zij in staat tot de ontleding van haar eigen psyche, sinds het oogenblik harer bewustwording, en zij analyseert zichzelve op voortreffelijke wijze. Dit boek is vooral geworden een belangrijke studie van kinderleven, maar ook een ontleding van de vrouw als moeder, en de vrouw als minnares.
Ik denk, dat Egb. C.v.d. Mandele van dit boek heel veel pleizier beleven zal. Haar eigen of liever Hilda's zielsontrafeling zal veel andere vrouwen tot verhelderend nut kunnen zijn. De liefde van Hilda tot ouders en grootouders, tot man, kind en minnaar, is hier en daar heel mooi, en overal met volkomen natuurlijkheid beschreven. Ik las dit boek met blijvende belangstelling en kan het van harte aanbevelen.
| |
Henriëtte Mooy. Maalstroom. 3e deel. Havenzicht, Amsterdam. W.B.
Het derde en laatste deel van dit doorleefde, doorvoelde, doordachte dagboek, - menigeen zal met spijt de slotbladzijden hebben gelezen, omdat het nu onherroepelijk uit is met ‘Erny's’ levensverhaal.
Erny...... een figuur, die voor ons leven blijft, omdat zij haar hartstochtelijke binnenste heeft weten uit te beelden met suggestieve kracht. ‘Himmelhoch jauchzend zum Tode betrübt’, als Klärchen in Goethe's Egmont, is Erny óok, maar, o, nog hoeveel meer. Haar fijngevoelige geest reageert op alle bestaansgebeuringen, haar
| |
| |
levendig temperament doet haar belangstellen in alle, ook anderen betreffende omstandigheden, en haar scherpzinnig verstand stelt zich niet tevreden met oppervlakkige kennis, maar dringt diep in de dingen dóor, zooals o.a. blijkt uit de zeer lezenswaardige bladzijden over den oorlog. (Sommigen mogen misschien denken: ‘alwéér over den oorlog, dat wordt ten slotte niet meer te harden’, - maar Henriëtte Mooy kon den oorlogstijd in dit haar werk niet negeeren of uitschakelen; die periode past in het verslag der dagen, die zij beschrijft, en zou er onmogelijk uit kunnen worden gemist.
Voor de meest verschillende smaken is dit dagboek aantrekkelijk. (Zoozeer ik het land heb aan gefingeerde dagboek-romans, zoozeer geniet ik van echte dagboeken, en men voelt in alles: dit dagboek is echt.) Wie van ernst houdt, van zorg, van tragiek, vindt dit alles hierin. Wie luchtigheid verkiest en humor, en een origineele zeggingswijze, kan zijn hart hier ophalen. Maalstroom is weer eens iets anders dan een ‘gewone’ roman, en daarom, voor mijn smaak, uitermate boeiend.
Op bladzijde 138 laat Henriëtte Mooy haar Erny zeggen: ‘(Mijn boom) is de acacia, teeder en fijn als pianomuziek. De stam is het grondaccoord, dat stáat en in een mooi vervlechten van zijn tonenstroom kalm rijst. De kruin is 't vlinderend losgedartel van veel muziek, - in toontjes, wijsjes wemelt het dooreen, krioelend, stoeiend, terwijl er hier en daar stil kleine klanken druppen weg in 't licht......’
Als we dit goed nagaan, is het ons dan niet, als lazen we een meesterlijke karakteristiek van de schrijfster Henriëtte Mooy-zelve? Immers, zij heeft beide: het donkere grondaccoord en het ‘vlinderend losgedartel van dooreenwemelende wijsjes’...... en het is deze ‘harmonische tegenstrijdigheid’, die haar als auteur tot zooiets bizonders maakt, en door elk geliefd.
| |
Ina Boudier-Bakker. De klop op de deur. P.N.v. Kampen & Zoon, Amsterdam.
Met een oneindig, liefderijk geduld is deze roman geschreven, - met een oneindig liefderijk geduld moet men hem lezen. Werkelijk lezen, en er zich niet afmaken met een: Dat bestaat immers niet, dat men een boek van dien omvang van a tot z leest!
| |
| |
Evenwel, - al houd ik er mij van overtuigd, dat slechts een klein getal harer recensenten van Ina Boudiers Klop op de deur elke letter hebben gelezen, - deze schrijfster verkeert nu eenmaal in de gelukkige conditie allerwege sympathie te wekken: zij is onder een gelukkig gesternte geboren, en wat men bij andere auteurs niet vergeeft (aesthetische stijlfouten bijvoorbeeld, of historische vergissingen of andere onnauwkeurigheden) daar loopt men bij Ina Boudier Bakker gemakkelijk overheen, nauwelijks had haar groote boek het licht gezien, of met een opgewekt enthousiasme werd er allerwege reclame voor gemaakt; alle couranten wijdden er artikelen aan; de boekhandel spande zich er voor; de omvang imponeerde dermate, dat men sprak van een ‘magistraal’ werk en dergelijke, en op het oogenblik staat Ina Boudier in het middelpunt der algemeene belangstelling en wordt in Nederland beschouwd als een Talent, dat tot dusverre ‘noch nie dagewesen’ was.
Ina Boudier heeft geen vijanden: men gunt haar van harte haar vogue, - ook ik ben een dergenen geweest, die door alle jaren heen eraan heb meegewerkt, om die vogue te grondvesten en te bestendigen.
Men kan zich afvragen: vanwaar die algemeene sympathie, die generale beminnelijkheid jegens een schrijfstersfiguur, die men wil doen doorgaan voor ‘de beste romancière van haar tijd en van haar land’? terwijl waarachtige grootheid het altijd zoo moeilijk, zoo afschuwelijk ellendig heeft in de wereld? Het antwoord is: omdat Ina Boudier zich in haar werk niet boven haar tijdgenooten verheft: zij doet zich aan hen voor als een mensch onder menschen; zij is, o, zoo gemakkelijk áan te voelen en te begrijpen; zij forceert de breinen harer lezers niet tot inspannend denken (people hate you when you make them think); zij toont op natuurlijke, eenvoudige wijze, het voor ieder kenbare en méé doorleefbare vie de jour en jour, en zij doet dit zoo zacht-gevoelig, en zoo zacht-verstandig, dat niemand zich aan haar ‘stooten’ kan. Met veel menschenkennis en levensinzicht stelt zij ons haar personen voor, die wij allen kunnen herkennen, want ze leven in onze onmiddellijke omgeving en op den beganen grond. En ziedaar de oplossing van het raadsel, waarom de schrijfster Ina Boudier bij niemand antagonisme wekt.
** *
| |
| |
John Galsworthy met zijn Forsyte Saga is Ina Boudier's voorbeeld geweest voor haar Klop op de Deur. Ik houd mij hiervan absoluut overtuigd. (Zooals ook na De Horze in Eline Vere, het buitengoed in Armoede, annex Wilde Jet, etc. compareerde; na Top Naeff's Voor de Poort Ina Boudier's Het Spiegeltje verscheen, en na de liefde tusschen Onkel Jason en Jettchen Gebert de liefdesverhouding in Twee voeten). Zóo wordt er door haar lectuur blijkbaar telkens iets in deze schrijfster aangeraakt, waarna zij een drang tot scheppen zich voelt opkomen; over het in haar opgewekte thema gaat zij dan schrijven, en...... zij doet dit uitstekend, bekorend, boeiend, en vol van gevoelige menschelijkheid.
Met haar Klop op de Deur, een familiegeschiedenis in vier generaties met historischen achtergrond, heeft deze auteur volop gelegenheid gehad haar talent op het zuiverst en innigst te toonen. Knap, uitnemend knap, heeft zij haar personen en dier levens voor ons getraceerd, elk van hen is een apart mensch geworden, met een eigen individualiteit. Zonder kunstvolle intriges of schokkende avonturen is Ina Boudier er in geslaagd onze aandacht voortdurend vast te houden; men kent al haar figuren tot het laatste toe precies uit elkaar, en hoe lang haar verhaal ook is, zij bracht er zooveel verscheidenheid in, dat het nergens zwaar of vervelend geworden is. Alle uitvoerige beschrijving, alle psychologische ontrafeling is als bij instinct vermeden, de karakters worden niet beredeneerd, maar plastisch uitgebeeld, en dit is de enorme en blijvende verdienste van dit boek.
De Klop op de Deur is een onbetwistbaar succes, ook, en niet het minst, door den massalen vorm. Misschien echter had Ina Boudier meer kans gehad om nauwkeurig gelezen te worden, als zij vijf boeken in vijf jaar had laten verschijnen, in plaats van na vijf jaar dit werk van machtigen omvang. Evenwel, met den meesten nadruk wil ik iedereen aansporen, zich niet door het groote aantal bladzijden te laten afschrikken, maar De Klop op de Deur werkelijk te lezen; daar ik dit heb gedaan van het begin tot het einde, kan ik dit levende, menschelijke boek, dat niet koud-theoretisch, maar kloppend van bloedwarmte is geschreven, aan iedereen aanbevelen; de overgang van de oude naar de nieuwe wereld is er met fijn begrip en aanvoelingsvermogen is vastgelegd, en het langzaam veranderen der geesten onder den invloed der wisselende cultureele
| |
| |
omstandigheden is voortreffelijk aangeduid. De Klop op de Deur is een boek om te bewonderen, zoo men wil, maar vooral een boek om lief te hebben, met een vaste en blijvende genegenheid.
| |
Herman Middendorp. De stille gestalte. Ned. Keurboekerij, Amsterdam.
Dit mooi geschreven boek, dat de eenvoudige levensgeschiedenis bevat eener ‘stille gestalte’, - Herman Middendorp is meestal gelukkig in het geven van titels aan zijn boeken, - is zeer zuiver van toon en stijl. Een verhaal over een ‘kind der bedeeling’ kan zoo gemakkelijk romantisch worden, sentimenteel of banaal. Niets van dat alles hier. Herman Middendorp, in zijn eenvoudige natuurlijkheid, gaat nergens over de schreef der strikte realiteit en beeldt zijn personen uit naar het werkelijke leven. En, op zeer logische wijze, wordt Geesjes simpel bestaan tot een tragischen climax opgevoerd, en het slot is aangrijpend, gevoelig, sober en fijn.
De Keurboekerij zendt haar boeken keurig verzorgd de wereld in.
| |
Herman Poort. Van kinderen. Van Gorcum Comp., Assen.
Drie, op het leven betrapte kinderbeeldjes. In de eerste twee verhalen is de jongenspsyche waargenomen met een fijn-gescherpte observatie en intuïtie. Vooral Gosse lijkt mij voortreffelijk; maar ook Henk is volkomen aannemelijk in zijn oogenschijnlijke hardheid en bittere innerlijke ontreddering. Liesje is een aardige, levende illustratie van Victor Hugo's alom bekende: Lorsque l'enfant Paraît.... De schetsen van Jan Alting, - zijn het houtskoolteekeningen? - onderlijnen den tekst op realistische wijze. Iedereen, die van kinderen houdt, of belang stelt in hun zielsgesteldheid, schaffe zich dit kleine, bescheiden bundeltje aan.
| |
Leo Straus. Naar de nationale dienstplicht van de vrouw. Erven Loosjes, Haarlem.
Neen, medezusters, schrikt niet. Er is hier geen sprake van militaire dienstplicht voor de vrouw, zooals in het communistische Rusland, waar vrouwen in den wapenhandel worden geoefend, om eerlang op te trekken tegen menschen, die in communistischen zin hun vijanden niet zijn, en ook niet aldus mogen worden beschouwd.
| |
| |
...... Erger, dan ooit onder het ergste czarisme woedt in den bolsjewistischen staat de terreur en een heete onrust heerscht waar broederliefde en zelfverloochening en edele vreedzaamheid behoorden te regeeren......
Doch dit daargelaten. De Rusland-kenner, als géén ander in Holland, Dr. W.L. Grondijs beschouwt het bolsjewisme als een tijdelijk verschijnsel en wij gelooven hem maar al te graag. Want eerst als de stookhaard in het Oosten zal zijn gebluscht, zal een algemeene geestesrust in Europa mogelijk worden......
De heer Straus bepleit een dienstplicht, die de vrouw noodzaken zal, gedurende een zekeren tijd van haar leven, anderen te helpen; waar hulp noodig is, zal zij kunnen worden opgecommandeerd; uniform zal zij ook mogen dragen; en ik stel mij zoo voor, dat menig meisje, te oud voor padvindster geworden, dit denkbeeld met genoegen begroeten zal.
| |
Ignatia Lubeley. Babette. G.J.A. Ruys, Zeist.
Ignatia Lubeley, de overgeblevene der beminnelijke zusters Engelberts, schenkt ons in Babette een kleine verzameling historische schetsen, die wel door den dunnen draad van Babette en Raymond Dubraysot zijn verbonden, maar eigenlijk bedoelen een beeld te schetsen der bewogen dagen tijdens de Fransche revolutie. Vooral is de figuur van Madame Roland, die haar lot op dezelfde koninklijke manier droeg als Marie Antoinette zelve, fijn en met gevoelig inzicht geteekend.
Het kleine boek is allerliefst uitgegeven, met een plaatje als een miniatuur in de lijst van het omslag door R. Mijnssen.
| |
De Poppenkast en Knipknap, door Piet Marée. G.B.v. Goor Zonen, Den Haag.
Twee aardige nieuwe prentenboeken; de een om schilderijtjes te maken met behulp van gekleurd sitspapier, de ander om zelf een poppenkast samen te stellen. De jeugd zal met deze boeken, die vroolijk en gezellig zijn gekleurd, stellig veel vreugde beleven, en zelfs een kind, dat niet ‘knutselig’ van aanleg is, zal er door deze uitgaven stellig aardigheid in krijgen.
Jeanne Reyneke van Stuwe.
| |
| |
| |
Cyriel Buysse en M.L.A Barnardiston. Wat wij in Spanje en Marokko zagen. - Bussum 1929. C.A.J. van Dishoeck.
De reisbeschrijivngen van Cyriel Buysse hebben iets persoonlijks, iets wat niet zoo makkelijk te definieeren is, maar in elk geval iets, dat die beschrijvingen maakt tot prettige lectuur. Men behoeft niet bang te zijn, dat zijn verhaal van wat hij op reis beleeft, vervlakken zal tot het niveau van den reisgids, die, al ontplooit hij zijn voortreffelijkste eigenschappen, toch slechts uit practisch oogpunt bruikbaar is, en den kunstgevoeligen lezer onverschillig laat. Bij Buysse is het andersom: wie de indicaties in deze opstellen zou nemen als uitgangspunt voor een reis door Spanje en Marokko, zou hoogstwaarschijnlijk bedrogen uitkomen. Eenvoudig omdat hij de persoonlijke ervaringen van den schrijver - ik spreek in deze aankondiging alleen van Buysse, omdat klaarblijkelijk verreweg het grootste deel van het boek door hem geschreven is - toch niet gelijkelijk zou kunnen na beleven. En dat is ook zeer verklaarbaar. De man, die hier zijn reisondervinding noteert, doet dat als kunstenaar, en daarmee is alles gezegd. Men wordt herinnerd aan de reisbeschrijvingen van den grooten Couperus, die toch ook door niemand voor den Hollandschen Baedeker zal worden genomen; Couperus, die als kunstenaar-reiziger toch ook wel door velen is gewaardeerd, maar wiens naam men - schande voor Holland - intusschen nauwelijks meer hoort noemen.
| |
Gerard Walschap. Adelaïde - Rotterdam 1929. Nijgh en Van Ditmar's Uitg.-Mij.
Als men op het gebied van het pathologische komt, wordt het voor den criticus van een als kunstwerk aangeboden boek heel moeilijk, zich objectief te handhaven. Laat ik liever zeggen: onmogelijk. De tijd is lang voorbij, waarin men meende, dat kunst en wetenschap in zooverre hand in hand konden gaan. dat de kunstenaar slechts bepaalde theorieën over erfelijkheid, karakter enz. behoefde te personifieeren, om verantwoord te zijn. De theorieën zijn verlaten, als donkere mijnen, waar niet meer in gewerkt wordt, en de kunst is gebleven die zij was.
| |
| |
Neen, de criticus wordt bij het beoordeelen van werk als dit teruggedrongen tot de uiterste subjectiviteit. En staande op dit beperkte terrein, moet ik erkennen, dat de schrijver van dezen kleinen roman iets zeer goeds en belangrijks tot stand heeft gebracht. Zijn verhaal spreekt aan, is zeer suggestief, het is ontroerend zonder de minste sentimentaliteit.
Adelaïde is ongetwijfeld een zielszieke. Het blijkt niet alleen uit haar gedragingen, het is ook een kwestie van herediteit. Ik ben een leek op het gebied van de psychiatrie, kan dus niet met kennis van zaken zeggen: het is goed. Maar doet dat er eigenlijk zooveel toe? Iedereen heeft het recht om iets mooi te vinden. Hamlet is een figuur, die zonder twijfel ver van normaal is, maar waar zou het heen moeten, als iedereen, die niet wetenschappelijk competent was, een oordeel over de psyche van Hamlet uit te spreken, uit den schouwburg weg moest blijven als dit stuk gespeeld werd, ‘omdat hij er toch niet over kan oordeelen’.... Men kan zoo niet aan den gang blijven. De kunst-criticus legt een ander criterium aan dan de man van de wetenschap. En zij blijven ten slotte altijd vreemden voor elkaar.
Maar ik kan wel zeggen, dat dit boek, dat mij in menig opzicht zeer heeft geboeid, mij een der beste voortbrengselen van de moderne Vlaamsche letterkunde lijkt. Ik ben benieuwd naar de vervolgen, die door den schrijver worden aangekondigd, en zal daar te zijner tijd graag over schrijven.
| |
T.J.C. Gerritsen. De schijnwerper. Een moderne lof der zotheid. Tooneelspel in drie bedrijven (vier tableaux). - Leiden z.j. Leidsche Uitgeversmij.
Dit tooneelspel is opgedragen aan ‘de vele vrienden van den Vrede en de zeer vele vriendinnen van Vredesapostelen’. Deze opdracht doet sarcastisch aan en het heele stuk is min of meer in dien toon gesteld; het is een poging om een sarcastisch kunstwerk in drama-vorm te schrijven. Het sarcasme is een enkele maal te savoureeren, maar het kunstwerk is mislukt. Het tastbare bewijs voor de stelling, dat een Hollander geen tooneelstuk schrijven kan. De schijnwerper is Marcel Paxus. een huichelachtig
| |
| |
vredesapostel, die van de goedgeloovige onnoozelheid van dwepende idealisten gebruik maakt om in troebel water te visschen. De dweperij met den vrede kan zeker aanleiding geven om er een satyre op te schrijven, maar dan moet men over meer vernuft beschikken dan deze schrijver, en, om het in tooneel vorm te doen, over meer begrip van de dramatische techniek. Wat de heer Gerritsen aanbiedt, is ouwe koek. De stereotiepe personen uit het oude blijspel komen hier, opgeschilderd als eenigszins gemoderniseerde etalage-poppen, weer voor den dag. Anton van Doorn is de père noble, Ellen de ingénue, Marcel Paxus de irrésistible blondin, mevrouw Carsten de komische Alte. De rest is niets, of liever óók niets, want de hoofdpersonen zijn evenmin iets. Inhoud heeft het stuk feitelijk niet; de expositie is zóó doorzichtig, dat een middelmatig leerling van de lagere school de heele boel al dadelijk door moet hebben; met lange dialogen, waarin de satyricus al te tam op zij gaat voor den moralist, die dan breed-uit op het tooneel gaat zitten, en al de spelers brutaalweg den mond snoert, wordt op het slot aangestevend. Lieve hemel, geef ons maar weer de Twee Weezen....
| |
Achilles Mussche. Cyriel Buysse. Een studie. Portret en bandversiering van Frans Masereel. - Gent en Den Haag, 1929. Van Rijsselberghe en Rombout en N.V. Servire.
Deze ernstige en doorwerkte studie kan met klem aanbevolen worden. Achilles Mussche heeft wat anders, en wat beters, gedaan dan een opsomming geven van wat Buysse zoo al geschreven heeft, met titels en jaartallen, enfin, zooals men dat soort monografieën bij menigte kent. Hij deed minder en meer, en wat hij ‘meer’ deed, maakt zijn werk tot een bijzonder geschrift. Hij tracht het oeuvre van Cyriel Buysse te verklaren uit de omstandigheden, waarin hij werkte. Hij schetst ons het noodlijdende Vlaanderen, dat Buysse inspireerde tot zijn naturalistische romans, op aangrijpende wijze. Ik moet bekennen, dat ik, bij de lezing, den socialen opzet van het werk breeder had gewenscht, dat ik de verwantschap uitgebeeld had willen zien met Noordnederlandsche
| |
| |
schrijvers. Ook is de ommekeer in het wezen van Buysse's werk maar vluchtig aangeraakt, niet in bijzonderheden verteld en verklaard.
Ondanks deze aanmerkingen waardeer ik het werk van Achilles Mussche zeer. Het heeft niet de fout van zoo menige persoonsbeschrijving, waarvan de auteur, bewogen door blinde vereering, de fouten van den man over wien hij schrijft, niet ziet. Dit boek is critisch in den goeden zin; men leert er den kunstenaar Cyriel Buysse inderdaad uit kennen.
Herman Middendorp.
|
|