| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
IV.
Iets over de voorlichting door de pers.
In het 2500e nummer van De Groene Amsterdammer lazen wij van Mr. J. Patijn, Burgemeester van 's-Gravenhage:
‘Er wordt dikwijls geklaagd over onjuiste krantenberichten. De ingewijden weten, dat berichten in dagbladen dikwijls onjuist, zelden geheel juist zijn. Men moet hieruit de gevolgtrekking maken, dat het kranten-lezend publiek, en hiertoe behoort tegenwoordig iedereen, voortdurend, en over alles, meer of min onjuist wordt ingelicht.
De waarheid komt later wel meestal aan het licht, maar ook dan wordt in den regel de aandacht niet gevestigd op de verschilpunten met de vroeger gegeven onjuiste lezing.
De eerbied voor het gedrukte woord wordt dan ook, ik zou haast zeggen gelukkig, steeds kleiner; het besef, dat de krantenwaarheid maar een betrekkelijke is, steeds algemeener.
Het is een voortdurend proces van eenigszins scheeve voorstellingen; het eene misverstand wordt opgehelderd, een volgend geschapen; verdachtmakingen worden neergeschreven; ergenis gewekt bij wie onrechtvaardig wordt beschuldigd....’
In aansluiting met deze zeer ernstige woorden zou men nog een geestige uitdrukking van Dr. Alfred A. Haighton te pas kunnen brengen, namelijk dat de ‘voorlichting’ door de pers dikwijls ‘voorduistering’ kan worden genoemd (de conscientieuse en serieuse journalisten, natuurlijk niet te na gesproken!).
Tegenover de hierboven genoemde treurige waarheden, kan echter één troost worden gesteld: de ephemeriteit van het dagblad-bericht. Elke mededeeling in een courant is een eendagsvlieg: denzelfden dag geboren en gestorven. Vandaar
| |
| |
dan ook, dat, zoodra zij dood zijn, zelfs de meest bekende journalisten geen dag langer bestaan; (in dit artikel wordt overal, en uitsluitend, de Hollandsche pers behandeld). Namen noemen is overbodig; iedereen kent de figuren, die jaren lang ‘de lakens uitdeelden’ in de journalistieke pers, maar wier ‘naam’ onherroepelijk mèt hun lichaam in het graf is gedaald. En een der voornaamste kenmerken van de journalistiek is dan ook, dat slechts de middelmatigheid bij haar een doorloopend gunstig onthaal heeft gevonden.
En voorts:
dat zij nooit een groot man heeft ontdekt en diens reputatie blijvend bevestigd;
dat zij nooit van een groot man de reputatie blijvend heeft kunnen vernietigen.
En de oorzaak van het hierboven vastgestelde is de volgende:
Het aantal waarlijk groote mannen is klein. Het aantal van hen, die hun minderen zijn, is ontzaglijk groot.
Het gevolg moet dus noodzakelijkerwijze wezen, dat, in de meeste gevallen, de groote mannen door hun minderen worden beoordeeld. Hun minderen, - dat wil zeggen: hun niet-ebenbürtigen in genialiteit, gevoel, verstand, begrip en inzicht, óók vaak hun minderen in kennis, studie en belezenheid, en even dikwijls hun minderen in eerlijkheid, exactheid en objectiviteit.
‘Journalistiek’, zegt Anthonie Donker, ‘is de zondeval van het schrijverschap’. Wij zouden hieraan willen toevoegen, dat, onzes inziens de journalistiek zich tot het waarachtige schrijverschap verhoudt, als de snelteekenaar in het circus tot den kunstschilder, - met andere woorden: als een oppervlakkig ‘kunstje’ tot ‘kunst’!
In een verdediging van de journalistiek in het algemeen, is De Maasbode echter eerlijk genoeg om te erkennen:
‘Deze minachting voor de journalistiek is tegenwoordig niets bizonders; zij is zelfs zeer algemeen, en men kan ook nog toestemmen, dat de dagbladen het er naar maken’.
En De Rotterdammer, niet minder objectief, schrijft:
‘Zeker is het voor de literaire voorlichting van belang, dat in de bladen geen menschen over letterkunde schrijven, die er geen verstand van hebben. Beter geen voorlichting dan verkeerde.
| |
| |
Maar men heeft in dezen ook rekening te houden met de practijk. Men kan nu eenmaal geen ijzer met handen breken.’
Wat is, in deze, de practijk?
Hiermee kan niets anders worden bedoeld dan dat de Nederlandsche dagbladpers niet altijd in staat is, bevoegden aan te stellen, om welke reden dan ook. Maar zou het dan geen aanbeveling verdienen, als de ‘onbevoegden’ enkel verslagen uitbrachten, en zich geen oordeel aanmatigden over hun meerderen? In de geheele wereldgeschiedenis doet zich overal het feit voor, dat de ware grootheid te kampen heeft met den onwil, den tegenzin, het verzet, de jaloersche woede der impotente kleinen. (Niet alleen in de literatuur doet zich dit verschijnsel voor. De uitvinder van de naaimachine, Elias Howe, werd bijna gesteenigd; Edison werd als een misdadiger vervolgd en toen Professor Max Planck te Berlijn met zijn nieuwe theorie aankwam, werd deze onmiddellijk heftig aangevallen en geridiculiseerd. Maar deze theorie ‘proved brillantly succesful’ (zegt Prof. Jeans) ‘and ultimately developed into the “quantum-theory” which forms one of the great dominating principles of modern physics’.) Men vergeeft het den grooteren niet, dat zij uitsteken boven het gewone niveau. Multatuli zeide terecht: Men is niet ongestraft iets anders dan het gros! En in zijn ‘Spirit of the Age’ geeft William Hazlitt hiervan de zeer plausibele verklaring:
‘Any novelty of thought or sentiment gives him a shock from which he cannot recover for some time, and he naturally takes his revenge for the alarm and uneasiness occasioned him, without any reverence...’
Na de vaststelling van het betreurenswaardige feit: dat aan den eersten den besten recensent, die in geen enkel opzicht, noch wat aanleg, noch wat eruditie betreft op dezelfde hoogte staat als zijn Grooteren, toch in de dagbladpers de gelegenheid wordt gegeven, smalend en smadend, over deze Grooteren te spreken, moet nog een ander kwaad worden genoemd: dat het den aangevallenen nooit veroorloofd is, zich te verdedigen. Zou men dit wagen te doen, dan wordt slechts de aanval in nog wat sterker bewoordingen herhaald en voortgeze: immers een jour- | |
| |
nalist, die openlijk zijn ongelijk zou moeten erkennen, erkent tegelijk, niet geschikt te wezen voor zijn vak, en zou dus onherroepelijk moeten worden ontslagen.
***
Een der oorzaken van de menigvuldige vergissingen en onnauwkeurigheden der journalistieke pers is de enorme gehaastheid, waarmee zij werken moet. Hieronder mogen eenige staaltjes volgen uit tijdschrift-beoordeelingen, (die niet allen het gevolg zijn van vooropgezette kwaadwilligheid of expres vooroordeel) van den allerlaatsten tijd.
Dr. Mendes da Costa, in zijn Flanor-herinneringen zeide, hoe men niet mocht beweren, dat De Nieuwe Gids niet zou zijn opgericht, als Flanor niet had bestaan’. De pers liet Dr. M.d.C. zeggen: dat De Nieuwe Gids niet zou zijn opgericht, als Flanor niet had bestaan’.
Hélène Swarth vraagt aan haar jong-gestorven zusje, in een vers, de overleden Morie Metz-Koning in het hiernamaals helpend te ontvangen. De pers:... ‘een vers, waarin Hèléne Swarth Morie M.K. die eenige malen getrouwd was en kinderen had, aanspreekt als: O, maagdeken onbedorven, o, lelie, geplukt voor den hemel’.
Van Het Gezellenhuis, roman door Karel Damme, wordt gezegd: Karel Damme begint een verhaal, - of wordt het ten slotte nog een roman? Een ander noemt het eerste gedeelte ‘Een stemmingstukje’. Weer een ander beweert: Willem Kloos schrijft over verzen van Lili Green en over brieven van Zola. (Beiden in de aflevering afzonderlijke bijdragen.)
In het Historisch Overzicht van 1905-1930 der uitgave van De Nieuwe Gids, wordt een bloemlezing gegeven der titels van in dien tijd verschenen bijdragen. De pers zegt: ‘waarin “alle” in dien tijd verschenen bijdragen, artikelen en poëzie de revue passeeren’.
De bedoeling van bovenstaand artikel was juist aan te toonen van hoeveel belang en beteekenis de inhoud van den Nieuwen Gids der latere jaren is geweest. De pers zegt unverfroren: Een historisch overzicht van De Nieuwe Gids schetst de beteekenis van dit tijdschrift vooral in vroegere jaren.’ (!)
| |
| |
Wanneer het oordeel van het buitenland niet strookt met het inzicht van den een of anderen journalist, dan spreekt deze, brutaal-weg van ‘het slecht ingelichte buitenland’, blijkbaar niet wetende, of het opzettelijk negeerende, dat Dr. James Russell, die te Glasgow promoveerde op een dissertatie The novel in the Netherlands in Holland heeft gestudeerd, en dus wel degelijk met kennis van zaken sprak, toen hij schreef, nadat hem was bericht, dat De Nieuwe Gids zijn thesis zou publiceeren:
‘It will certainly (bij zijn promotie) prove in my favour, that the leading organ of Holland so honours it.’
En dat de schrijvers van de Dutch Manual, ten behoeve van de studenten aan de Universiteit van Cambridge, de heeren Latimer Jackson en Downs uitgebreide studies in Holland maakten, vóór zij hun boek samenstelden, waarin zij schreven: The Nieuwe Gids is still the organ of young Holland and one of the foremost reviews of the world’.
Ondanks de bewering van onzen journalist schikt het met de ‘ingelichtheid’ van het buitenland vrijwel! De zaak is alleen, dat het buitenland onbevooroordeeld is!
En als wij nu nog even noteeren, dat de titel van een roman ‘De Liefde is de Meeste’, wordt afgedrukt als: De Liefde is de Meester, met het commentaar: De titel is nieuw en zal wel trekken, - dan is met deze kleine collectie, gekozen uit een geheelen stapel aanteekeningen, voldoende bewezen, in welk een vliegende haast door den verslaggever zijn taak wordt volbracht. Maar tegelijk rijst hier wederom de vraag: Zou het niet beter wezen, eenvoudige inhoudsverslagen te geven, dan zulk een ‘voorlichting’?
In De Haagsche Post zegt Mr. C.P. van Rossem terecht:
‘Is er een publiek, dat zich interesseert voor de subjectieve waardebepaling van een onbekenden mijnheer, die wegkruipt achter initialen’?
Wij gelooven het niet. En ook Mr. Patijn gelooft het niet. En honderden anderen gelooven het niet.... Daarom, zou het geen aanbeveling verdienen, het dagblad terug te brengen tot wat het oorspronkelijk is geweest: een nieuwsblad, dat ‘nieuws’ brengt
| |
| |
uit binnen- en buitenland, maar zich van oordeel en critiek onthoudt?...
Of, vraagt men zich af: zou er verbetering te brengen zijn in het ‘verfoeilijk critiek-systeem’ zooals Mr. van Rossem het noemt? Zou bijvoorbeeld de oprichting van een journalistenschool goede diensten kunnen bewijzen?’
In de ‘World's Press News’ is in Januari j.l. omtrent dit onderwerp een zeer doordacht artikel verschenen van een ‘author-journalist’, waarin hij evenwel tot de conclusie komt, dat een dergelijke opleiding leidt tot ‘wasting time and money’, omdat ‘the true and great journalist is born and not made.’
Is dus berusting het eenige wat er overschiet voor de slachtoffers der ‘papieren bijl’ van de journalistieke pers? Neen, er is voor hen een troost, en zelfs een niet geringe:
Was die Zeitung von dir meint,
Macht's dir etwas Kummer, -
Denke: morgen schon erscheint
N.G.
| |
Giftgasaanvallen en burgerbevolking.
In De Telegraaf van Augustus l.l. schreef Prof. Dr. Wester een artikel over bovengenoemd onderwrep, en zeide daarin:
‘Toch dienen wij er ons rekenschap van te geven, - zonder echter in overdreven angstvoorstellingen te vervallen, - dat de mogelijkheid morgen of overmorgen tot kennismaking met giftgassen gedwongen te worden, niet uitgesloten is. In vrijwel alle landen ter wereld wordt althans ernstig rekening gehouden met de mogelijkheid, dat men in een toekomstigen oorlog van de hier bedoelde lugubere strijdmiddelen veelvuldig gebruik zal maken’.
‘In een toekomstigen oorlog....’ ‘Du sprichts ein groszes Wort gelassen aus...’
Oorlog.... oorlog.... wij, Nederlanders, die aan den lijve gevoeld hebben, wat oorlog ook voor de burgerbevolking beteekent, wij weten, dat oorlog voor haar gelijk staat met een langzame, onverbiddelijke uitzuiging van alle lichaams- èn zielekrachten. Wij weten, dat oorlog nog veel meer en veel erger
| |
| |
doet dan millioenen jonge levens verdelgen in massamoord, dat altruïsme en moraal door oorlog te gronde gaan, en dat na een oorlog de wereld achterblijft, ontwricht en ontredderd, zonder weerstand, beroofd van bloed en ziel.
Een toekomstige oorlog....
Bestaat daar mogelijkheid op?
In militaire kringen zegt men:
‘Vooreerst nog niet. De geschiedenis leert, dat tusschen twee oorlogen altijd minstens veertig jaren moeten verloopen zijn’.
Maar dan? Daarna?
Ja. - Zoo niet vroeger, dan bestaat de kans opnieuw.
Want niet in uiterlijke omstandigheden, niet in maatschappelijke inrichtingen of stelsels-dit en stelsels-dat ligt de oorzaak van den oorlog, maar in den mensch zelf. Het is het bête humaine, dat dorst naar bloed, het menschelijke dier, dat zich uitvieren wil, en daartoe de volkomene gelegenheid vindt in oorlog of revolutie. Zoodra het alarm geblazen wordt, verbranden de vromen hun witte, de socialisten hun roode vaandels, en trekken zingend en juichend ter algemeene slachting op. Zoodra het sein is gegeven, bestaat er geen internationale broederschap meer, worden alle landsgrenzen weer getrokken, en wordt de leuze: hebt uwe vijanden lief, onder den voet getreden als kaf. Waarom? neen niet uit een plotseling opgekomen vaderlandsliefde, een hevig-opgewekt nationaliteitsgevoel, - maar omdat de bloeddorst van den mensch, door wet en gemeenschap onderdrukt, zich dan wellustig botvieren mag..
Noch de godsdienst, noch het socialisme, noch de vredesapostelen hebben den oorlog kunnen verhinderen; als de waarheid moet worden gezegd, dan hebben zij hem niet willen verhinderen.
En daarom, ja. Zoolang menschen menschen blijven, - homo homini lupus, - zal oorlog mogelijk en waarschijnlijk zijn, ondanks de propaganda voor den vrede in boek na boek, brochure, lezing en film, ondanks de acties van nobelen en weldenkenden, arbitrage-commissies, volkenbonden en vredespaleizen. Tenzij een menschelijke evolutie, die ons al zoo lang door optimistische idealisten wordt beloofd, werkelijkheid worden zou. Maar wie heeft van vooruitgang in dezen zin ooit
| |
| |
iets gemerkt? Is de tegenwoordige wereld niet barbaarscher dan de meest barbaarsche horden ooit zijn geweest?...
Daarom, - met de mogelijkheid van een nieuwen oorlog moet altijd rekening worden gehouden. En dus zij de zoo juist verschenen brochure van Matthieu Oor (Elect. Dr. M. Waterreus Roermond) ‘Alarmkreet tot het Nederlartdsche Volk’ iedereen ter lezing aanbevolen. Met kracht en overtuiging stelt hij de gevaren in het licht eener giftgasoorlogsvoering, en haalt daarbij allerlei voorvallen aan uit den voorbijen oorlog, waarbij hij de ernstige waarschuwing voegt voor een eventueelen nieuwen krijg. Een ‘practische vredespolitiek’ wil hij ingericht zien, en als iets helpen kan, dan zal hiervan misschien nog eenig heil zijn te wachten.
K.D.
| |
Ridder en heilige.
‘Groot was hij in het leven, de kleine arme van Assisi, groot in den dood, want hij leefde volstrekt naar zijn eigen diepste overtuiging, zonder een zweem van schijn of onwaarachtigheid, - en hij stierf in overeenstemming daarmede, arm en naakt als een kind.’
Aldus A.M. van de Laar Krafft in zijn Het Leven van St. Franciscus van Assisi (Uitgave Hollattdia Drukkerij Baarn) waarin hij ons van dezen grooten en goeden Heilige vertelt ‘op zulk een klare en simpele wijs, als kinderen verstaan’.
Maar, - is dàt niet juist de manier om over den zielseenvoudigen stichter der Franciscaner-orde te schrijven? over den zóo beminnelijk-kinderlijken man, die, toen hij eens, na een ziekte, argeloos een kippenboutje had opgepeuzeld, in schrik en berouw aan de menschheid bekennen wou, hoe zeer hij zich in weelde had vergeten, en zich om boete te doen, met een strop om den hals, als een misdadiger, naar de schandpaal van Assisi liet brengen, onder de betichting: Ziehier de groote gulzigaard, die kip gegeten heeft!......
In de Fioretti lezen wij meer van dergelijke verhalen van zelfverloochening en overgave, als wij ons in deze lectuur verdiepen, kunnen wij ten volle begrijpen, hoe Franciscus is kunnen
| |
| |
worden tot een der meest geliefde en populaire Heiligen, hoe zijn invloed in het Middeleeuwsche Italië wies en wies, en hoe Clara Scifi zich tot zijn volgelinge maakte, Santa Chiara, van wie Couperus zong:
......nu plots een zonnestraal
Omschittert met een gouden gloriekrans
......het blonde hoofd der vrome vrouwe,
En baadt heur aanschijn in zóó licht een glans,
Dat zij, schoon nog op aarde, schijnt verengeld,
Bereid te varen tot een hooger trans......
Misschien kan men niet beter doen, dan juist in den tegenwoordigen tijd, de lezing van Sint Franciscus' leven met grooten nadruk aan te bevelen!
N.G.
|
|