De Nieuwe Gids. Jaargang 46(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 417] [p. 417] Angsten door Hélène Swarth. I. Toen ze in haar kamer droegen 't nieuwe bed, Zij kreet van schrik en deinsde bang terug: Zij zag zich dood, gestrekt daar op den rug - Doch 't leven lachte en ving haar in zijn net. Zij vreesde grijsheid, stromplend met een kuch - Van grijsheids rampen werd ze, in bloei, gered Door Dood, die grijnzend had de zeis gewet, Doch martelde eer hij toesloeg, traag en stug. Wij liefden sterren, wolken, windgezoef, Azuur en bloemen. 't Was haar lieve droom: Een kluisje saam, aan koelen woudezoom, Omwuifd van boomen. - Doch mijn ziel werd droef, Wijl 'k in haar oogen zag haar lijdenslot En vroegen vlucht naar 't Eeuwig Land van God. [pagina 418] [p. 418] II. Toen 'k had met haar den doodentuin bezocht, Een lijkstoet donkerde in de sombre laan - Zij greep mijn arm en zag mij angstvol aan. 'k Wist eer zij sprak: dit was haar laatste tocht. Mijn teedre speelnoot! Weldra zou vergaan Haar lelie-jonkheid in een zwarte krocht, Die vrome hand, die trouw voor armen wrocht, Dat liefdehart, dat niet voor één mocht slaan. Hoe arm haar leven, 't Leven had zij lief En vreesde Dood, die áansloop als een dief, Haar martlend lang met krankte's wreed venijn. Na jaren nog, ontmoet ik haar in droom, 'k Durf nôo haar naadren, staamlend vraagt mijn schroom: - ‘Is 't leed vergeten? Voel je nú geen pijn?’ [pagina 419] [p. 419] III. De boomen bloeiden, blank in zonneschijn En lenteblauw was blij met vogelzang. - Mijn eenzaam hart werd zwaar van zoet verlang En dorstte heet naar liefde's weeldewijn. Toen, dreigend, drongen met geweld'gen dwang, Als pijlen fel, gedrenkt in scherp venijn, Pascal, uw woorden in mijn ziel, tot pijn Mijn handen wrong en 'k werd voor 't leven bang. En 'k bleef dat vreemd vermeden lijdenskind, Voor vogels doof, voor zon en bloemen blind, Wijl 'k vóor mijn voet, als gij, een afgrond zag, Van mensch en God verlaten, schrik-ontzind, Droef ‘peinzend riet’, geslagen door den wind En angstvol huivrende in den zonnelach. Vorige Volgende