| |
| |
| |
Racine door Eduard van Bergen.
Thérèse de Gorlé, dochter van een te Lyon gevestigde heelmeester des Konings, legde nog zeer jong zijnde reeds eene bijzondere neiging voor het tooneel aan den dag. Het was heelemaal niet naar den zin harer ouders, die eene andere bestemming voor haar gedroomd en diens overeenkomstig haar eene zeer verzorgde opvoeding hadden gegeven. Ze verbond zich aan eene der vele rondreizende gezelschappen die het land afliepen, niet altijd tot verhooging van het kunstpeil, en zoo gebeurde het dat ze in 1653 in hare geboortestad terugkwam, waar Molière insgelijks voorstellingen gaf.
Steeds op zoek naar nieuwe goede krachten, woonde hij eene voorstelling bij van het gezelschap waartoe Thérèse de Gorlé behoorde en was zoo getroffen door hare uitstekende gaven, die bij doelmatige leiding tot hooge ontwikkeling waren te brengen, dat hij niet aarzelde haar eene schitterende verbintenis aan te bieden, die ze ook aanvaardde.
Doch niet alleen bijval vond ze bij het nieuwe gezelschap, maar dadelijk ook een echtgenoot -, want reeds in Februari 1653 huwde ze haar kameraad, den tooneelspeler René Berthelot, genaamd Duparc, een zeer verdienstelijk kunstenaar, maar die door zijne buitengewone zwaarlijvigheid slechts voor enkele rollen kon worden gebruikt en zich vooral onderscheidde in de rol van Gros-René, waarvan hij een zoo uitstekend type wist te maken dat hij onder den bijnaam van Gros-René algemeene vermaardheid verwierf. Sedert jaren maakte hij deel uit van het gezelschap en stond bekend als een goed kameraad, altijd bereid om anderen te helpen. Molière was zeer met hem inge- | |
| |
nomen, als mensch en als kunstenaar, en teekent hem met eert paar woorden, ten voeten uit en naar waarheid, in le Dépit amoureux, wanneer hij Gros-René laat zeggen:
Je suis un homme rond de toutes les manières.
Thérèse de Gorlé heeft zich als Mlle Duparc, (enkel vrouwen van aanzien mochten na haar huwelijk den titel van Madame voeren,) in de Fransche tooneelwereld een verdiende naam verworven, terwijl ze op zedelijk gebied eene niet ongeschonden reputatie naliet.
Het is niet onwaarschijnlijk dat Molière gedreven werd door andere dan kunstbeweegredenen toen hij Mlle Duparc in zijn gezelschap opnam. Hare verblindende schoonheid, hare innemende bevalligheid, haar sprankelende geest, die oneindig hooger stond dan die van de meesten harer kunstzusters, hadden het al te gevoelige hart van den grooten meester in lichterlaaie doen ontvlammen en ondanks de banden die hem elders bonden, achtervolgde hij haar met zijne hartstochtelijke liefde.
De voorspellingen van Molière over haar talent hebben zich, zooals we zooeven zeiden, ten volle bewaarheid en Mlle Duparc is inderdaad geworden een sieraad van het Fransche tooneel.
In l'Impromptu de Versailles, dat 14 October 1663 voor de eerste maal werd opgevoerd, laat Molière Mlle Duparc zich beklagen dat eene rol haar is toebedeeld waartoe ze zich ongeschikt gevoelt, wat Molière gelegenheid geeft haar de volgende lof toe te zwaaien: Mon Dieu! mademoiselle, voilà comme vous disiez lorsqu'on vous donna celui de la Critique de l'Ecole des femmes; cependant vous vous en êtes acquittée à merveille, et tout le monde est demeuré d'accord qu'on ne peut pas mieux faire que vous avez fait. Croyez-moi, celui-ci sera de même, et vous le jouerez mieux que vous ne pensez.
En als Mlle Duparc nog tegenstribbelt gaat hij voort: Car il n'y a pas de personne au monde qui soit moins faconnière que vous: cela est vrai; et c'est en quoi vous faites mieux voir que vous êtes excellente comédienne, de bien représenter un personnage, qui est contraire à votre humeur. Tâchez donc de bien prendre tout le caractère de vos rôles, et de vous figurer que vous êtes ce que vous représentez.
| |
| |
Wat echter betreft het liefdevuur dat de verschijning van Mlle Duparc in Molière had opgewekt, daaromtrent zou hij in zijne verwachtingen zeer te leur worden gesteld.
Ofschoon in den regel niet wreedaardig of ongenaakbaar, had Mlle Duparc bevliegingen van deugdzaamheid en bleef dan ongevoelig voor elke liefdesbetuiging.
In de veronderstelling hare jaloezie op te wekken zocht Molière troost bij Mlle de Brie, die zich heelemaal niet liet bidden en naar alle waarschijnlijkheid de eenige vrouw is geweest die Molière om zijn persoon lief had. Toen hij haar verliet om in 1662 Armande Bejart te trouwen, werd ze in haar innigste gevoelens getroffen, maar bleef steeds zijne vertrouwdste vriendin, bij wien hij terugkeerde als zijn al te gevoelig hart bij deze of gene schoone teleurstelling ondervond, of huiselijk leed hem kwelde.
Molière is geen toonbeeld van standvastigheid geweest, maar voor Mlle Duparc, misschien wel een gevolg van den weerstand dien hij steeds ondervond, bleef, zelfs toen hij de eerste jeugd reeds achter den rug had, zijn hart steeds kloppen.
In le Mariage forcé, waarvan de eerste opvoering op 15 November 1664 plaats had, schroomde hij niet haar deze vurige verklaring af te leggen: Vous ma maïtresse. Ah! qu'elle est agréable! Quel air, et quelle taille! peut-il y avoir un homme qui n'ait en la voyant, des demangeasons de se marier?.... Eh bien! ma belle, c'est maintenant que nous allons être heureux l'un et l'autre. Vous ne serez plus en droit de me rien refuser; et je pourrai faire avec vous tout ce qu'il me plaira, sans que personne s'en scandalise. Vous allez être à moi depuis la tête jusqu'aux pieds, et je serai maïtre de tout: de vos petits yeux éveillés, de votre petit nez fripon, de vos lèvres appétissantes, de vos oreilles amoureuses, de votre petit menton joli, de vos petits tétons rondelets, de votre.... Enfin, toute votre personne sera à ma discrétion, et je serai à même de vous caesser comme je vondrai.
Het was en bleef echter alles vergeefsche moeite.
Niet gelukkiger waren Thomas Corneille en zelfs de onsterfelijke Pierre Corneille, de vader van het Fransche treurspel. Molière gaf in 1658 met zijn gezelschap voorstellingen te
| |
| |
Rouen en ondanks zijne 52 jaren werd Corneille, op het eerste gezicht, zoo verliefd op Mlle Duparc dat hij niet aarzelde het haar te verklaren. Met eene verwijzing naar zijne grijze haren werd de dichter afgewezen en dat trof hem zoo smartelijk dat hij zijn hart uitstortte in een heerlijk gedicht, vol teederheid, dat eene geheel afzonderlijke plaats inneemt in den rijken arbeid van dezen gewoonlijk krachtigen, mannelijken dichter.
Stances à la Marquise.
A quelques traits un peu vieux,
Souvenez-vous qu'à mon âge
Vous ne vaudrez guère mieux.
Le temps aux plus belles choses
Se plaît à faire un affront,
Comme il a ridé mon front.
Le même cours des planètes
Règle nos jours et nos nuits;
On m'a vu ce que vous êtes:
Vous serez ce que je suis.
Cependant j'ai quelques charmes,
Pour n'avoir pas trop d'alarmes
Vous en avez qu'on adore;
Mais ceux que vous méprisez
Pourraient bien durer encore
Quand ceux-là seront usés.
Ils pourront sauver la gloire
Des yeux qui me semblent doux,
Et dans mille ans faire croire
Ce qu'il me plaira de vous.
| |
| |
Où j'aurai quelque crédit,
Vous ne passerez pour belle
Qu'autant que je l'aurai dit.
Pensez-y, belle marquise,
Quoiqu'un grison fasse effroi,
Il vaut bien qu'on le courtise,
Quand il est fait comme moi.
Mlle Duparc voelde zich gekrenkt door de dichterlijke onbescheidenheid die haar onomwonden verzekerde dat ook zij eenmaal den invloed van den tijd zou ondergaan. Het was van hare zijde niet verstandig en ze had vooral moeten inzien dat deze ontboezeming haar de onsterfelijkheid verzekerde.
Eene betere ingeving had de dichter Léon Bourgnignon, in zijne weinig gekende Réponse de la Marquise, opgenomen in zijn enkel voor vrienden gedrukten bundel: Myrto. La loi d'amour et Feuillets épars, in 1911 verschenen, en wel jammer is het dat Mlle Duparc een dergelijk passend antwoord niet wist te geven.
Réponse de la Marquise.
Four paraître jamais vieux,
Trop de gloire sur la tête,
Et trop de feu dans les yeux.
Bien vite, hélas! ma jeunesse
Du temps subira l'affront,
Quand chaque heure apporte et laisse
Plus d'éclat sur votre front.
J'adore en vous le génie;
Et ce culte m'est si doux
Que j'aurais joie infinie
A vous le rendre à genoux!
Mais c'est un autre que j'aime;
Et je ne sais plus moi-même
Ni depuis quand, ni pourquoi.
| |
| |
Il ne chante pas mes charmes,
Mon sourire, ni mes yeux,
Ni sa joie ou ses alarmes,
Il me dit que je suis belle,
Que toujours il m'aimera,
Sans chercher en sa cervelle
Qui, dans mille ans, le saura.
Vous m' avez fait cette grâce
D'un quatrain sur ma beauté:
C'est assez pour qu'elle passe
Et c'est faveur non pareille
Que d'avoir vu, certain jour,
Quelques vers du grand Corneille
Met Molière kwam Mlle Duparc in 1658 naar Parijs, waar ze door haar talent de gunst van het publiek verwierf en na den dood van Duparc, die 28 October 1664 overleed en over wiens verlies ze spoedig getroost was, door een zwerm aanbidders, waaronder de voornaamsten en de rijksten, werd omgeven, aan wien ze zich, zooals de kroniekschrijvers zich euphemistisch uitdrukken ‘ne se donnait pas’. Hoog in hare gunst aangeschreven stond Racine, volgens verklaring van Lodewijk XIV een der mooiste mannen van zijn tijd, waarmede de koninklijke despoot zich zelven verheerlijkte, want beider uiterlijk toont inderdaad eenige gelijkenis aan.
Racine en Mlle Duparc waren nader in kennis gekomen tijdens de repetities van Racine's treurspel: Alexandre le Grand, dat door het gezelschap van Molière op 4 December 1665 voor de eerste maal werd opgevoerd en waarin Mlle Duparc de rol vervulde van Axiane. Groot opzien baarde het dat eenige dagen na de eerste opvoering van Alexandre in het Palais Royal, hetzelfde werk op 18 December voor het voetlicht kwam in het Hotel de Bourgogne.
| |
| |
Dat was een onedele daad die van groote ondankbaarheid getuigde. Toen Racine nog een onbekende was had Molière zijn treurspel: La Thebaïde ou les frères ennemis, in 1664 ten tooneele gebracht, hem aangemoedigd en niet alleen wijzen raad gegeven, maar geldelijk gesteund om hem rustig te laten doorwerken. Racine heeft zich verdedigd door te verklaren dat de opvoering hem niet bevredigde. Dit was eene uitvlucht, want de beste krachten traden in het werk op en men zal dan ook dichter bij de waarheid zijn wanneer men zegt dat de hartstocht die Racine voor Mlle Duparc had opgevat zijne jaloezie opwekte tegen Molière, die Mlle Duparc steeds met zijne liefdesbetuigingen bleef vervolgen. En Racine zelf leverde het bewijs dat dit de ware reden was, want toen hij voldoenden invloed op zijne minnares had verkregen, wist hij haar te doen besluiten naar het Hotel de Bourgogne over te gaan, alwaar ze op schitterende wijze in 1667 de titelrol vervulde in Racine's treurspel: Andromaque.
Deze onvergeeflijke daad van Racine, waardoor Molière eene zijner beste krachten verloor, deed tusschen de twee meesters eene vijandschap ontstaan die nimmer werd bijgelegd. Eerst na den dood van Molière gelukte het Boileau eene betere stemming tusschen Racine en Molière's nagedachtens te bewerken door in zijn Epitre aan Racine, naar aanleiding van het schandelijk kabaal tegen zijn treurspel: Phèdre, deze mooie verzen in te lasschen:
Avant qu'un peu de terre, obtenu par prière,
Pour jamais sous la tombe eût enfermé Molière
Mille de ces beaux traits, aujourd'hui si vantés
Furent des sots esprits à nos yeux rebutés
L'Ignorance et l'Erreur, à ses naissantes pièces,
En habits de marquis, en robe de comtesses,
Venaient, pour diffamer son chef-d'oeuvre nouveau,
Et secouaient la tête à l'endroit le plus beau.
Le Commandeur voulait la scène plus exacte;
Le Vicomte indigné sortait au second acte.
L'un, défenseur zélé des bigots mis en jeu,
Pour prix de ses bons mots, le condamnait au feu;
| |
| |
L'autre, fougueux marquis, en déclarant la guerre,
Voulait venger la Cour immolée au Parterre.
Mais, sitôt que d'un trait de ses fatales mains
La Parque l'eut rayé du nombre des humains,
On reconnait le prix de sa Muse éclipsée:
L'aimable Comédie, avec lui terrassée,
En vain d'un coup si rude espéra revenir
Et sur ses brodequins ne put plus se tenir.
Tel fut chez nous le sort du Théâtre Comique.
Molière en Racine hebben echter nooit opgehouden elkanders verdiensten te waardeeren.
Het geestige tooneelspel van Racine: les Plaideurs, waarin op zoo fijne wijze de spot wordt gedreven met het rechtswezen der XVIIe eeuw, waarin tal van ware feiten worden aangehaald, gekende persoonlijkheden voorgesteld, had slechts een matig succes, juist omdat vele vooraanstaande personen er zich meenden in te erkennen en zich daardoor gekrenkt gevoelden. Molière die de tweede voorstelling bij woonde was gewoonweg over het stuk verrukt, verkondigde luid zijne meening er bijvoegende dat de bespotters van dit buitengewone werk verdienden zelf te worden bespot.
En de dag na de eerste opvoering van Molière's hoogst verdienstelijk werk: le Misanthrope, verzekerde iemand aan Racine, in de veronderstelling hem daarmede genoegen te doen: Het stuk is gevallen; zoo koud bestaat er geen tweede; u mag me gelooven, want ik woonde de opvoering bij. - Ik woonde de opvoering niet bij, was het antwoord van Racine, maar ik zal er niets van gelooven, omdat het onmogelijk is dat Molière een slecht stuk zou hebben gemaakt.
Intusschen hadden Racine en Mlle Duparc beiden vrij, geene reden hunne betrekkingen te verbergen, wat Racine de gramschap op den hals haalde van zijne oude leermeesters, de heeren van Port Royal, Pierre Nicole, een der gezaghebbendste professoren, die Racine onder zijne leerlingen had gehad, gaf onder den titel: les Visionnaires een geschriftje uit dat gericht was tegen Desmarets de Saint-Sorlin, een mislukt tooneeldichter, die het nu als filosoof wilde beproeven en het herstel van den
| |
| |
waren godsdienst aankondigde. In eene reeks brieven trok Nicole scherp tegen hem te velde; vooral de tooneeldichters kregen heel wat te hooren. Hij beweerde o.m.: Un faiseur de romans et un poète de théâtre est un empoisonneur public, non des corps, mais des âmes. Il se doit regarder comme coupable d'une infinité d'homicides spirituels, ou qu'il a causés en effet, ou qu'il a pu causer.
Racine die van zijne tante, Moeder Racine van Port Royal, een brief had ontvangen, waarin hij wegens zijn omgang met tooneelspelers uit de gemeenschap werd gesloten verklaard, begreep dat die aanval van Nicole in hoofdzaak tegen hem was gericht, greep naar de pen en liet in Januari 1666 een brief verschijnen: A l'auteur des hérésies imaginaires et des deux visionnaires, geestig gesteld, waarin de heeren van Port Royal bespottelijk werden gemaakt, zelfs moeder Angélique niet werd gespaard en de eerbied vergeten dien hij aan de Heeren van Port Royal verschuldigd was.
Nicole antwoordde niet, maar liet die taak aan anderen over, waarop Racine een nog scherperen tweeden brief schreef en een voorwoord voor de twee brieven. Dank zij den goeden raad van Boileau bleef die tweede brief achterwege, wat wel gelukkig is, want beide brieven doen minder eer aan zijn hart, dan aan zijn geest.
Buiten de Heeren van Port Royal, traden tegen Racine in het strijdperk de vele vereerders van Corneille die het niet konden hebben dat de roem van den ouden meester werd overschaduwd door den uitbundigen bijval die elk nieuw werk van Racine behaalde, waar zich dan nog bij aansloten allen die hij door zijn minder prettig karakter op de eene of andere wijze had gekrenkt. Een leger van vijanden had hij tegenover zich en dat zou op een gegeven oogenblik voor hem gevaar- lijk worden.
De gevolgen der betrekkingen van Racine met Mlle Duparc waren spoedig niet meer te verbergen, wat voor beiden zeer onaangenaam was. Hare kamenier, Manon, eene gewezen vroedvrouw, haar aanbevolen door de beruchte la Voisin, die eene overwegende rol speelde in de vergiftigingszaak die weldra heel Frankrijk in beroering zou brengen, gaf hare meesteres
| |
| |
den onzaligen raad de hulp in te roepen van eene der matronen die ze ten huize van la Voisin had leeren kennen en die zeker uitkomst zou weten.
Heeft Mlle Duparc aan dezen raad gehoor gegeven? Met zekerheid is het niet te zeggen, wel dat ze op 11 December 1668, plotseling en onder de vreeselijkste pijnen bezweek.
Vele jaren verliepen. Mlle Duparc was lang door Racine vergeten en van de hartstochtelijke liefde voor la Champmeslé was niets overgebleven. Intusschen werkte Racine onafgebroken voort en schonk achtereenvolgens les Plaideurs, in 1668, Britannicus, in 1669, Bérénice, in 1670, Bajazet, in 1672, Mithridate in 1673, Iphigénie, in 1674, Phèdre, in 1677, die allen getuigden van zijne meesterlijke gaven, buitengewonen bijval verwierven en den eeretitel van den grootsten tooneeldichter van Frankrijk.
De voldoening hierover werd vergald door de aanvallen zijner gezamentlijke vijanden die, om Phèdre te doen vallen, het minderwaardig werk van Pradon, dat gelijktijdig werd opgevoerd, een kunstmatigen bijval te verzekeren door gedurende enkele dagen de zaal door betaalde toeschouwers te vullen.
Het slot der geschiedenis liep ten gunste van Racine uit; Phèdre viel na enkele dagen een overweldigenden bijval te beurt, wat den dichter frisschen moed schonk om het treurspel in nieuwe banen te leiden, wat blijkt uit de laatste woorden die hij in de Préface voor zijn treurspel schreef: Le théâtre des premiers poëtes tragiques, était une école oû la vertu n'était pas moins bien enseignée que dans les écoles des philosophes.... Il serait à souhaiter que nos ouvrages fussent aussi solides et aussi pleins d'utiles instructions que ceux de ces poëtes. Ce serait peut-être un moyen de réconcilier la tragédie avec quantité de personnes célèbres par leur piété et par leur doctrine, et qui en jugeraient sans doute plus favorablement, si les auteurs songeraient autant à instruive leurs spectateurs qu'à les divertir, et s'ils suivaient en cela la véritable intention de la tragédie.
Veel opzien baarde dan ook het kort daarop gevolgde bericht dat Racine, slechts 38 jaar oud, in de volle kracht van zijn ongeëvenaard talent, te midden van den uit- | |
| |
bundigsten bijval, besloot van het tooneel afscheid te nemen. Het was, zegt Louis Racine, l'heureux moment où les grands sentiments de religion dont mon pêre avait été rempli dans son enfance, et qui avaient été longtemps comme assoupis dans sou coeur, sans s'y éteindre, se réveillèront tout à coup. Il avoua que les auteurs des pièces de théâtre étaient des empoisonneurs publics; et il reconnut qu'il était peut-être le plus dangereux de ces empoisonneurs. Il résolut non-seulement de ne plus faire des tragédies, et même de ne plus faire des vers; il résolut encore de reparer ceux qu'il avait faits par une rigoureuse pénitence.
Racine verzoende zich met Port-Royal, waar hij weer met open armen werd ontvangen, en gaf het voornemen te kennen zijn leven in een Karthuizer Klooster te eindigen. Men wist hem daar vanaf te brengen en gaf hem den raad in het huwelijk te treden, wat hij dan ook op 1 Juni 1677 deed en verdeelde voortaan zijn tijd tusschen zijne plichten als Christen en de zorg voor zijn gezin.
Die plotselinge bekeering van Racine heeft iets onverklaarbaars en zijne warmste verdedigers voelen dat zoo goed dat ze spreken van: un miracle au-dessus de l'intelligence de ceux pour qui la vertu et la religion ne sont que des chimères inventées pour tromper les sots.
Ze wilden er niet van hooren dat hij handelde uit hoogmoed, spijt, woede om zich te wreken over de beleediging zijn meesterstuk aangedaan. La raison, d'accord avec les faits, beweerden ze, ne permet pas de douter qu'il n'ait quitté le théâtre pour se livrer à des soins qui lui paraissaient plus dignes d'un chrétien... En het was méconnaître absolument le coeur humain et le caractère des poètes, que de supposer qu'un homme tel que Racine ait pu être abattu et découragé par les efforts de l'envie qu'il venait d'humilier et de terrasser.
Iets moet toch tot dien plotselingen ommekeer aanleiding hebben gegeven, en rede en feiten nagaande kan dan niet van grooten invloed op zijn besluit zijn geweest de algemeene beroering die juist in die dagen in Frankrijk heerschte?
Sedert het opzienbarend proces van de markiezin de Brinvilliers, 16 Juli 1676 ter dood veroordeeld, onder beschuldiging
| |
| |
vader, broeders, zuster en andere familieleden te hebben vergiftigd, was heel het land getroffen door de plotselinge sterfgevallen die zich overal voordeden en die werden toegeschreven aan vergiftiging. Onbekend was toen nog het middel om sporen van vergift in het menschelijk lichaam te ontdekken, maar men had de verklaringen, door de geestelijken van Notre Dame te Parijs, van den predikstoel gedaan: dat de meeste biechtelingen in den laatsten tijd zich aan hen beschuldigden iemand te hebben vergiftigd. Het Gerecht ging aan het zoeken en ontdekte weldra de bronnen waar het vergift geleverd werd en de personen die er zich van bedienden.
Op bevel van bodewijk XIV werd in 1679 de Vurige Kamer opgericht, samengesteld uit de bekwaamste rechtsgeleerden, die uitsluitend en in het grootste geheim over de vergiftigingszaken zou oordeelen. Maar toen het vaststond dat de misdadigers tot in de naaste omgeving van den troon waren te vinden, werd de Vurige Kamer op 1 October 1680 reeds ontbonden en werden de verzamelde bescheiden voor het grootste gedeelte in tegenwoordigheid van Lodewijk XIV verbrand.
De grootste misdadigster, men mag wel zeggen van alle tijden, Cathérine Deshayes, de vrouw van Antoine Monvoisin, genaamd la Voisin, werd 12 Maart 1679 aangehouden. Met hare practijken verdiende ze meer dan f 100.000 per jaar, leefde er goed van in een schitterend ingericht huis, waar den ganschen dag zich verdrongen de voornaamste tooneelspeelsters, de aanzienlijkste dames en voor allen had la Voisin, tegen klinkende munt, goeden raad.
Nu was het van algemeene bekendheid dat Mlle Duparc eene van de trouwste bezoeksters was van de rue Beauregard, waar de afschuwelijke la Voisin hare misdadige practijk uitoefende. Reeds bij den plotselingen dood van Mlle Duparc deden vreemde geruchten de rondte; ze waren niet vleiend voor den naam van Racine en toen hij achter het lijk zijner minnares ging ‘a demi trépassé’ zooals een kroniekschrijver vermeldt, werd dit niet toegeschreven aan het verdriet over het verlies dat hij geleden had. Die geruchten verstomden, maar doken weer op toen heel Frankrijk vol was van de verschrikkelijke vergiftigingsgeschiedenis en namen zelfs voor
| |
| |
Racine eene zeer bedenkelijke wending toen in haar verhoor van 21 November 1679, afgelegd voor de Commissarissen der Vurige Kamer, la Voisin verklaarde:
Elle l'a connue (Mlle Duparc) il y a quatorze ans, étaient très bonnes amies ensemble et elle a su toutes ses affaires pendant ce temps. Elle avait eu intention de nous déclarer, il y a déjà du temps, que la Du Parc devait avoir été empoissonnée et que l'on a soupçonné Jean Racine. Le bruit, en a été assez grand. Ce qu'elle a d'autant plus lieu de présumer que Racine a toujours empêché qu'elle, qui était la bonne amie de la Du Parc, ne l'ait vue pendant tout le cours de la maladie dont, elle est décédée, quoique la Du Parc la demandât toujours; mais quoiqu'elle y allât pour la voir, ou ne l'a jamais voulu laisser entrer et ce par l'ordre de Racine, ce qu'elle a su par la belle-mère (de tweede echtgenoote van den geneesheer de Gorlé) de la Du Parc, appelée Mlle de Gorlé, et par les filles de la Du Parc, qui sont à l'hôtel de Soissons, qui lui ont marqué que Racine était la cause de leur malheur.
Nogmaals gevraagd duidelijk te zeggen wat Mlle de Gorlé haar had medegedeeld verklaarde ze:
De Gorlé lui a dit que Racine, ayant épouscé secrètement Du Parc, était jaloux de tout le monde et particulièrement d'elle, Voisin, dont il avait beaucoup d'ombrage, et qu'il s'en était défait par poison et à cause de son extrême jalousie, et que pendant la maladie de Du Parc, Racine ne partait point du chevet, de son lit, qu'il lui tira de son doigt un diamant de prix, et avait aussi détourné les bijoux et principaux effets de la Du Parc, qui en avait pour beaucoup d'argent; que même on n'avait pas voulu la laisser parler à Manon, sa femme de chambre, qui est sage-femme, quoiqu'elle demandât Marion et qu'elle lui fit écrire pour venir à Paris la voir, aussi bien qu'elle Voisin.
Voor hare rechters hield ze de beschuldiging staande:
A connue mademoiselle Du Parc, comédienne, et l'a fréquentée pendant quatorze ans; sa belle-mère, nommée de Gorlé, lui a dit que c'était Racine qui l'avait empoisonnée, et elle ne sut la mort de la Du Parc que quand son corps fut à la porte exposé pour son enterrement.
| |
| |
En toen ze op de pijnbank lag, aan de wreedste martelingen ten prooi en haar de vraag wordt gesteld: Si elle ne sait pas autre chose de ce qu'elle a dit au procès sur l'empoisonnement de la Du Parc, dan nog luidt het antwoord: Elle a dit la vérité et tout ce qu'elle a dit sur ce sujet.
Uit eene andere vraag aan la Voisin gesteld: Si elle ne sait pas que l'on s'est adressé pour cela (de vergiftiging van Mlle Du Parc door Racine), à la Delagrange? (eene andere beschuldigde), blijkt dat anderen de meening van la Voisin deelden en te betreuren is het zeker dat dit gedeelte van het dossier, dat meer licht had kunnen verspreiden, verbrand is.
Wat er overbleef is zeker onvoldoende om een af doend oordeel uit te spreken.
Dat la Voisin zich op Racine heeft willen wreken omdat ze niet tot het ziekbed zijner minnares werd toegelaten, is niet aan te nemen, want dan had ze vroeger gesproken en feiten verzonnen die hem zeker in het verderf hadden gestort, terwijl ze zich nu bepaalde tot de mededeeling van wat er in de omgeving van Mlle Duparc werd verteld. Elke verklaring door la Voisin in andere gevallen afgelegd, is met de grootste nauwgezetheid onderzocht en bevonden waar te zijn.
En dat er een oogenblik sprake is geweest Racine aan te houden, blijkt uit een schrijven van 11 Januari 1680 van Minister Louvois aan den Staatsraad Bazin de Bezons: Les ordres du Roi nécessaires pour l'arrêt du sieur Racine vous seront envoyés aussitôt que vous les demanderez.
Wat er verder geschied? Heeft de Koning zijn persoonlijken invloed laten gelden om den vriend van Mlle de Maintenon de uiterste schande te besparen, of heeft de Bézons, als hoveling, begrepen dat de aanhouding van een man als Racine hem groote moeilijkheden zou bezorgen, het aanhoudingsbevel werd nooit gevraagd, wel werd op hooger bevel het proces plotseling gesloten en eindigde la Voisin op 22 Februari 1680 haar misdadig leven op het schavot.
Vreemd is het dat Boileau, die Racine vele jaren overleefde, met geen enkel woord over deze zaak spreekt om zijn vriend van deze vreeselijke beschuldiging schoon te wasschen.
Nog vreemder is het dat Louis Racine, in zijne Mémoire sur
| |
| |
la vie et les ouvrages de Jean Racine, geschreven om zijn vader beter te doen kennen que ne l'ont fait connaître jusqu'à présent ceux qui ont écrit sa vie, over heel deze onverkwikkelijke zaak met geen enkel woord rept, zelfs de naam van Mlle Du Parc in zijn werk niet eens noemt en als hij spreekt over het te gelijk opvoeren van Alexandre in de twee vijandelijk tegenover elkander staande schouwburgen, dan luidt het: L'Alexandre fut cause en même temps que la meilleure actrice de Molière le quitta pour passer sur le Théâtre de Bourgogne.
Daarentegen wijdt hij een heel stuk aan la Champmeslé om er ten krachtigsten tegen op te komen dat er ooit liefdesbetrekkingen zouden hebben bestaan tusschen zijn vader en deze beroemde vertolkster van zijne werken, zooals Mme de Sévigné in hare Brieven herhaaldelijk beweerde, zooals men in verschillende Mémoires van die dagen lezen kan en dit ook blijkt uit de gewaagde woordspeling, in alle kringen verteld, dat de liefde van la Champmeslé voor Racine fut déraciné dans son cours par le tonnerre, eene zinspeling op den Graaf de Clermont-Tonnere die de opvolger van Racine zou zijn geweest.
Voor de vele vereerders van Racine, de bewonderaars van zijn ongeëevenaard talent, is het zeer pijnlijk dat de afdoende bewijzen ontbreken waaruit zijn schuld of zijne onschuld blijkt.
Zijne warmste verdedigers verwerpen de menschelijke redenen die aangevoerd worden om zijn plotselinge afscheid van het tooneel, zijn terugkeer tot de kerk te verklaren en schrijven den ommeeker die bij hem plaats had toe aan een mirakel. Maar kan dat mirakel dan niet veroorzaakt zijn door de wroeging over eene misdaad, bij hem wakker geschud door de ontzettende verhalen die dag aan dag werden vernomen, waardoor hij achtervolgd, vreeselijk gekweld werd en waarvoor hij rust en kalmte hoopte te vinden, door totaal af te breken met het verledene, troost te zoeken in overdreven godsvrucht?
Het bevredigend antwoord op deze vraag zal wel nimmer worden gegeven.
|
|