| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De Fransche schrijfster Colette in haar leven en werk
(Vervolg van blz. 246.)
Voortzetting interview van Georges Casella met Colette.
Madame Colette bladert in een album, en haar gelaat drukt opeens de grootst mogelijke verbazing uit. Zij laat het album los, klapt in de handen, en roept:
- Hoe leuk, zeg, hoe leuk!
Zij ziet mijn vragenden blik, en gaat voort:
- Hij is genomen, zonder dat we er iets van wisten, stel je voor!
- Wie? wat?
- Kiki-la-Doucette!
Zij loopt hard weg, om het album te halen, zoodat haar korte rokje om haar heen fladdert, en toont me een foto, waarop, naast een stoel, een groote, zware kater is gezeten, hooghartig, magnifiek, met reusachtige snorren. Colette legt me uit, dat zij niet wisten, hoe hij daar zat, en dus bij toeval mee is opgenomen.
- 'n Prachtige angora, zeg ik.
Colette kijkt me vernietigend aan, en verbetert.
- 'n Karthuizer; wie er geen verstand van heeft, noemt hem ‘angora’.
En zij vertelt:
- Kiki-la-Doucette was zoo mooi en zoo sterk. Zijn glanzende vacht sleepte over het zand, als ik met hem wandelde in het park van Uriage. Ik had dan maar te zeggen: Kat, hier! en hij kwam dadelijk naar me toe. Hij wandelde statig en waardig en zwaaide langzaam met zijn luien staart. Hij had voor het heele menschelijke geslacht een souvereine minachting. O! wat lag er een hoogmoed
| |
| |
in zijn Aziatische oogen.... Hij hield wel van ons, maar, op zijn manier: minzaam-nederbuigend.
- Waar is hij nu?
- Dood.
Colette's stem heeft even getrild. Ik druk zoo goed mogelijk in mijn gezicht spijt en medelijden uit.
- We hebben er beiden zóó'n verdriet van. Willy was gewoon dol op hem. We hebben hem verloren, en weten niet waardoor. Hij werd al magerder en magerder, leek wel uit te drogen. Hij werd heelemaal plat.... Enfin, laten we er maar niet meer aan denken.
Zij roept:
- Toby-Chien!
Een geluid van krabbelende pootjes, en Toby-Chien verschijnt in de deur-opening, met groote, ietwat uitpuilende oogen, uitgebogen ellebogen, zijn snoet van ‘sympathieken kikker’, eenenal vraag.
- Wilt u me even voorstellen? glimlach ik.
- Ha! Toby-Chien, kom jij eris hier.
Schroomvallige entrée van Toby, daarna een snelle sprong op de canapé.
- Gaap eens beleefd tegen dezen meneer, laat hem je krultong zien.
De hond geeuwt. Innig geknuffel. O, m'n schat van 't zwartkop. Leuke rolmops, Grappig batrakisch monstertje. O, wat beef je, scheelt je wat? Heb je verdriet, omdat je rond ben en vierkant tegelijk? O, jij.... jij!!
Zalige zuchten van Toby, onderdrukt gejank als om ongeweten smart.
- Vooruit, doggie, vroolijk zijn! Lach, dans, zing! Voel je 't? ik bijt in je oor. Hoe lijkt je dat? hè? hè? bijt mij óók eris? durf je niet? domoor, idioot....
Gejank, geblaf, gebrom, dolle opgewondenheid.
Ik geniet van het jolige schouwspel, maar zou wel graag den draad van mijn interview weer opvatten. Ik begin:
- Hij is niet heelemaal zwart. Hij heeft bruine vlekken.
Een schuine blik van Colette. Een schouderophaling.
- Hij is toch getijgerd.... Weet u dat óók al niet?
- Hij is.... u zegt?
- 'n Getijgerde bulldog. Als u 's wist, hoe eerlijk dat beest is,
| |
| |
en hoe idolaat op mij. Ik heb 'm zoo lang en zoo diep bestudeerd, dat ik altijd precies weet, wat hij denkt. Hij heeft me elken regel van mijn boekje persoonlijk gedicteerd.
- Hij kan dus praten....
- Of hij!
Ik doe klaarblijkelijk alleen maar onnoodige vragen. Ik maak geen zeer voordeeligen indruk op madame Colette.... Ik streel den ‘getijgerden dog’, ik zeg vol bewondering:
- Hij is mooi, 'n bizonder mooi dier.
Toby laat me zijn blanke tanden zien.
- Hij lacht, stelt Colette me gerust.
Ja, nu zie ik het ook. En mijn respect verdiept zich voor dezen geleerden hond, die zoo alleraardigst aan zijn meesteres een deel der Dialogues de bêtes heeft vóórgezegd. En ik herinner me, hoe Toby aan Kiki-la-Doucette zijn meesteres beschrijft:
....Elle est là-bas, au fond de la combe, avec un grand panier. La rosée tombe et mouille ses pieds, et le soleil s'en va. Mais tu sais comme elle est: Elle s'assied dans le mouillé, regarde en avant d'Elle comme si Elle dormait, ou bien se couche à plat ventre, souffle, et suit une fourmi dans l'herbe; ou arrache une poignée de serpolet et la respire, ou appelle les mésanges et les geais, qui viennent jamais d'ailleurs. Elle apporte un arrosoir lourd, qu'Elle verse en mille fils d'argent glacé qui me donnent le frisson, sur les roses ou dans le creux de ces petites auges de pierre, au fond du bois. Tout de suite je m'y penche, pour voir la tête du bull bringé venir à ma rencontre, et pour y boire l'image des feuilles, mais Elle me tire en arrière par mon collier: ‘Toby, c'est leau des oiseaux!’
Elle ouvre son couteau et vide des noisettes, cinquante noisettes, cent noisettes. Et oublie l'heure. Cela n'en finit pas.
Ik zeg:
- Toby is een lyricus. Hij heeft een subliemen stijl. Hij heeft, zoomaar, alsof 't niets was een ‘hymne aan het vuur’ gedicht, een onvergetelijke dichterlijke bladzijde. Hebt u die uit zijn eigen mond gehoord....?
- Dat zal waar zijn! Hoe dikwijls heb ik 's winters Toby niet
| |
| |
't vuur zien naderen, om zich in zalige stoïcijnsheid levend te laten braden. Hij leed zichtbaar, zijn heele gezicht was verwrongen.... maar weg-gaan dat nooit en nooit Ik hoorde hem zeggen: Ik stik! ik word geroosterd.... toe, lieve vlam, 'n béétje minder heet kan óók wel.... zie je niet, hoe mijn truffelneus uitdroogt en barst? Ik geloof, dat m'n ooren in brand staan. Kom, wees wat zachter, vuur! Ik bak, ik braad.... heerlijk is 't, dat kan ik niet ontkennen.... maar zoo meteen ben ik gesmolten, pas op! 't Wordt me te kras.... 't wordt me waarachtig te kras....
- Hoe kwam u zoo op 't idee om die Dialogues de bêtes te schrijven?
- De kat vond 't aardig, de hond lachte er om.... ik heb hun alles voorgelezen zin voor zin, woord voor woord.... maar 't was nooit in me opgekomen om er een boekje van te maken en ze uit te geven.
- En toch is 't gebeurd?
- Dat is Willy zijn schuld. Hij wou 't.... mijn doel was alleen om Willy te amuseeren....
***
Op dit oogenblik hooren we een leven van geweld in de antichambre:
- Duizend bommen en granaten! En is dat interview nou nòg niet afgeloopen! Moet m'n vrouw nog langer worden uitgevraagd! Hel en duivel nog toe!
Willy komt lawaaierig binnen, zijn gezicht één lach, den hoed achter op het hoofd: En mij de hand reikende, roept hij luidruchtig:
- Mijn vrouw is 'n genie en daarmee uit! Verstaat u? mijn vrouw is een genie!
***
Dit interview geeft een levendig levensbeeld van Colette. De fijne karakterteekening, die Camille Pert van haar heeft gemaakt, is niet minder boeiend:
| |
| |
Déconcertante et curieuse cette silhouette de femme, au corps svelte de gamin, qui met indifferémment les habits de femme et d'homme, et sous les uns et sous les autres paraît également insexuée; cette tête fine aux traits railleurs, aux yeux voilés d'un insondable mystère, - au regard énigmatique et complexe qui semble bafouer la vie, l'humanité, avec une nerveuse hilarité et une douloureuse angoisse....
Ik heb deze schilderachtige karakteristiek van Colette's uiterlijk onvertaald gelaten, omdat het haast onmogelijk is de preciese bedoeling in ons Hollandsch weer te geven. Over de Dialogus zelf, zegt hij:
Attirant, charmant, vibrant, d'une étrange gaîté mélancolique, au frais éclat de rire qui frise le sanglot (hoe treffend juist!) le petit livre mince et profond qui vient de lancer Colette Willy précise de façon singulièrement frappante la personnalité de l'auteur, si fuyante sous l'analyse....
‘Het is, alsof uit deze origineele dialogen een fijn lachje opklinkt, zacht-spottend met alles, in een gevoelige verstandhouding met zichzelf, terwijl een lichte trilling nu en dan een dieper innerlijk sentiment verraadt.... een ironie, die slechts ironie lijkt, maar het niet is, en die in overeenstemming is met de ‘amertume et la douceur aimante de la bouche, l'obstination du regard à ne point se laisser violer, à garder le secret de cette âme captivante....
La vie heureuse zond ook een interviewer naar Colette toe, en ziehier nogmaals een levensgetrouw beeld:
Mevrouw Henry Gauthier-Villars komt binnen. Korte krullen, eigenaardig naar beneden versmallend gezicht, amandelvormige oogen, korte schoolmeisjesjurk. Direct vlot ons gesprek.
Zij vlijt zich welbehagelijk tusschen bergen veelkleurige kussens, springt op met een ruk, dwaalt rond door de kamer, en haar praten zigzagt met haar mee. En ik denk aan de uitdrukking, die Francis Jammes omtrent haar gebruikte: ‘un écureuil en cage.’
- Zij vertelt, vertelt en vertelt van haar dierbaar Franche Comté, van haar heerlijke heuvelen, waarnaar zij voortdurend heimwee heeft.
En vooral vertelt zij van haar dieren, van Kiki-la-Doucette. Dat was de meest buitengewone kat, die ooit heeft bestaan. ‘Hij had
| |
| |
de ziel van een hond’, karakteriseert zij. ‘Ik wandelde met hem aan een touw over den Boulevard Berthier, en tot verbazing van het publiek volgde hij me doodbedaard. Hij reisde altijd met ons mee, en als je hem iets vroeg, dan gaf hij altijd het precies-juiste antwoord. In den trein zat hij uit het raampje te kijken, stoorde zich niet aan het donderend lawaai. Hij is gestorven, als een kaars, die opgebrand is, rustig, zonder veel te lijden. Hij aanbad zijn meester, en zat uren lang stil op zijn schrijftafel, toe te kijken naar het bewegen van Willy's pen. Willy was zóó bedroefd over zijn dood, dat ik om hem af te leiden, de Dialogues heb geschreven, in de hoop, dat ze hem wat verstrooiing zouden geven. Toby heeft ook heel lang om Kiki getreurd. Toby is toevallig eens door mij in een stal ontdekt. Hij verlaat me geen moment, ik neem hem overal mee naar toe, zelfs naar 't theater, als ik een baignoire heb dan altijd....
Doch Colette's dierenliefde beperkt zich niet slechts tot deze twee exemplaren. Zij zou niets liever willen dan een complete menagerie: dozijnen katten en honden en verder een heele arke Noachs. Een zilvergrijze ezel.... en een geit, om er zelf mee uit te gaan en haar te laten grazen....
Zij droomt van frissche buitenlucht, van algeheele vrijheid, van een zalig laisser-aller... maar zeker, natuurlijk is zij tevreden met haar tuin in Parijs: er bloeit een appelboom in! Dat geeft haar de illusie, dat zij thuis is, in haar eigen land....
Nauwelijks was Colette's boekje verschenen, of het werd opgemerkt door de competente Fransche pers, en overal besproken: in de Chronique des livres, la Revue provinciale, Le Journal, l'Echo de Paris, le Ruy Blas, Arts et Sports, le Journal des Débats, Le monde artiste, la Vie Parisienne, La Presse, Revue illustrée, La France, enz. enz. enz.
Een klein boekje, een boekje van een volkomen onbekende. En toch. De scherpe blik van de juiste critiek, ontdekte, dat hier iets zeer eigens, iets zeer bizonders was gegeven.
Er zijn eigenlijk maar twee eischen, die men aan critiek stellen kan: namelijk, dat zij bevoegd en dat zij eerlijk zij. De critiek, welke Colette bij haar eerste boekje gewerd, was eerlijk en bevoegd.
Met belangstelling nam de critiek kennis van deze eerste uiting, en vroeg zelfs persoonlijk onderhoud met de jonge schrijfster
| |
| |
aan. Doch om een talent te ontdekken, daartoe behoort een welwetende intuïtie, een geoefende geschooldheid, een fijn literaire flair. En dat de Fransche pers dit bescheiden bundeltje, hetwelk zich zoo zonder eenige pretentie aanmelden kwam, direct enthousiast ontving, bewijst, hoe de Fransche dagbladpers er een eer in stelt, zichzelve hoog te houden, en slechts aan zich te verbinden, journalisten van literaire eruditie en dus literaire bevoegdheid, - menschen van zuiveren smaak, gevoelsbeschaving en tact.
(Wordt vervolgd.)
Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
|
|