| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
III.
Iets over piëteit.
In this age when young people pride themselves on going their own ways and paying no attention to any sort of decency.
John Galsworthy.
Het is waar: de wereld is wèl veranderd....
Alle vóór het jaar 1900 geborenen zullen zich nog de tijden kunnen herinneren, toen piëteit waarachtige werkelijkheid was. Toen het abstracte begrip ‘piëteit’ in het concrete leven met strengen nadruk werd toegepast. Toen het, op poene van nietgeplaatst of zelfs ontslagen te worden, aan jonge schrijvers verboden was, een woord los te laten ten ongunste van ouderen.
De tijd was toen, het zij erkend, conventioneel, maatschappelijk, ouderwetsch. Evenwel: ‘conventie kan voortreffelijk zijn en prachtiglijk-weldadig’, zooals Willem Kloos zegt in zijn tweede Voorrede voor Jacques Perk's Gedichten, en al werd te dien opzichte overdreven, het oorspronkelijke principe, om over ouderen niet dan met hoffelijkheid te spreken, getuigt toch van een zekere gevoelsbeschaving, die, tegenwoordig, bij het huidige geslacht maar al te ver is te zoeken. In de moderne maatschappij met haar dreunend voortdringen, is de teere plant der piëteit al lang onder den voet geloopen, en alleen nog maar te vinden in het herbarium, waar zich ook het vergeetmijnietje der sentimenteele geslachten en de blauwe bloem der romantische dichters bevindt. (Ik spreek hier natuurlijk in het algemeen; zèlfs in den tegenwoordigen tijd van ontwrichting en omverwerping bestaan er nog wel personen, nobel-gezind en fijngevoelig genoeg, om in het leven piëteit in practijk te brengen.)
| |
| |
Wanneer er jongeren zijn, die in plompe grofheid, hun ouderen en meerderen aanvallen, dan willen zij, in een averechtsche verontschuldiging, zich wel eens verdedigen met de bewering:
‘De Tachtigers hebben met hun ouderen niet anders gedaan.’
Doch dan vergeten zij, ten eerste, dat:
De Tachtigers de waarlijk-waardevollen nimmer hebben gehoond. Dat Potgieter, Busken Huet, Mevrouw Bosboom bijvoorbeeld altijd bij hen hebben gehad de eere, die hun toekwam.
Ten tweede, dat zij, krachtens hun bizondere begaafdheid en inzicht, volkomen bevoegd waren, het oordeel, dat zij gaven, uit te spreken, en dat de tijd hen volstrekt in het gelijk heeft gesteld.
En ten derde, dat Willem Kloos (om mij alleen bij dezen te bepalen) ja, zéker wel eens fijn gespot heeft en geestig gehekeld, maar nooit vervallen is, in zijn proza-studiën, in oppervlakkig hoonen en schelden, dat hij in zijn critiek altijd nauwgezet heeft onderzocht vóór hij zijn oordeel uitsprak, hetwelk dan later door den tijd is bewezen, de waarheid te zijn.
En toch werd de jonge Kloos, toen hij zijn eerste stukken schreef, uit Spectator en Amsterdammer gezet, omdat hij ‘in pedanten overmoed’ zijn ouderen ‘geen piëteit genoeg’ bewees!
Vele jongeren, die, tegenwoordig, hun oppervlakkige opwellinkjes, hun uitspraken-zonder-onderzoek, hun critiseeren van een naam (van den auteur-zelf gaven zij zich nauwelijks moeite kennis te nemen) zelfs zonder eenig commentaar zien geplaatst, kunnen zich van den toestand, zooals die was, geen voorstelling maken. Herman Poort merkte eenmaal op:
‘Wanneer men nú die zoo tam aandoende artikelen uit de Veertien jaar literatuurgeschiedenis (van Willem Kloos) leest, kan men niet begrijpen, hoe deze zulk een storm van verontwaardiging hebben gewekt.’
En toch, die thans zoo ‘tam’ aandoende artikelen werden den jongen schrijver zóó kwalijk genomen, dat hij ten slotte zijn werk nergens meer geplaatst krijgen kon, en, als noodzakelijke reactie, De Nieuwe Gids oprichten moest.
Ik zelf herinner mij nog het volgende:
Toen mijn eerste bundeltje Impressies verscheen, werd dit door W.G. van Nouhuys in den Spectator besproken, tegelijk met een dichtwerk van Marie Boddaert.
| |
| |
Van Marie Boddaert zeide de criticus, dat het voortdurend den indruk maakte, als wilde de dichteres verder vliegen dan haar vleugels lang waren.
En van Jeanne Reyneke van Stuwe:
‘Hier is kracht in overvloed, ook lengte van vleugels, maar de techniek ontbreekt haar nog ten deele.’
Toen werd er van verschillende kanten van mij geëischt, dat ik niet blij zou wezen met deze beoordeeling, omdat ik er in geprezen werd, en de oudere, gevestigde dichteres Marie Boddaert niet.
Mij dunkt, ik hoor onder de ‘modernen’ al een homerisch gelach opgaan, nu ik deze kleine anecdote vertel....
Inderdaad, deze eisch was ook overdreven, ik geef het dadelijk toe.
En de weigering van Willem Kloos' ‘tamme’ eerste recensies was zelfs sterk overdreven.
Maar toch.
Is de wereld aangenamer, beter, interessanter geworden, nu de piëteit er uit is verdwenen? nu reverentie, veneratie, zelfs de eenvoudigste hoffelijkheid (om van dankbaarheid niet eens te spreken) als onbruikbare ballast is overboord gegooid?
Neen! zeer zeker niet!
Vele gevoelige menschen lijden onder de hardheid van den modernen tijd. Alles is hard geworden: de kleuren, de geluiden, de woorden. Onhebbelijkheid en brutaliteit hebben den antieken eerbied onder den voet geloopen, en plompe hoon en laffe grappigheid hebben den fijnen esprit en den licht-ironischen spot vervangen; en, zooals de omgangstaal vergrofd en ongegeneerd is geworden, zoo is dit ook het geval met de dagelijksche perscritiek.
Maar.... laten wij niet geheel den moed verliezen.
Het is mijn vaste overtuiging, dat wij tegenwoordig leven in een overgangstijd. De chaos van een overgangstijd is altijd vreeselijk en afschuwelijk; het is een woelen en worstelen, een trappen en grijpen en werken met knieën en ellebogen; het is een klimmen op de schouders van voorgangers, om den steun daarna weg te schoppen; het is een schreeuwen en rumoeren, dat iemand hooren en zien vergaat, en met het serene weten, de kalme over- | |
| |
tuiging schijnt het gedaan. Doch.... de teekenen zijn er, dat dit alles slechts tijdelijk is. Ik wijs alleen even op het voor ieder merkbare feit van den stilstand in het zich vermannelijken van de vrouw en haar terugkeer tot het ‘eeuwig vrouwelijke’. Dit feit is zóó sterk in het oog vallend, dat het niet anders dan een reden tot groote verblijding kan zijn, en hoop geeft op een toekomst, waarin fatsoensbegrip, zielsbeschaafdheid, een redelijk verantwoordelijkheidsgevoel niet meer alleen als woorden in de dictionnaire zullen te vinden zijn, maar ook aangetroffen zullen worden in het werkelijke leven, en gebrek aan diepte, gebrek aan ernst, gebrek aan eerbied, en oppervlakkig gezwam weer zullen worden vervangen door degelijk onderzoek en gepaste bescheidenheid.
Ik heb mij in deze korte notitie zorgvuldig van elke persoonlijkheid onthouden, en niemand, wien de schoen niet past, behoeft hem aan te trekken. Ik heb zeer in het algemeen gesproken, en het was uitsluitend mijn bedoeling de aandacht te vestigen op een tijdsverschijnsel, dat curieus genoeg is, om onder de oogen van het groote publiek te worden gebracht.
Jeanne Reyneke van Stuwe.
| |
Dante's veelzijdigheid.
Het is reeds vele malen gezegd, dat men Dante niet alleen beschouwen moet als een literator. Zeker, hij was een groot letterkundig kunstenaar, maar wanneer men zijn Divina Commedia slechts zou aanzien als een grootsch literair gewrocht, doet men den philosoof en den wetenschapsman in hem onrecht. Dante was zeer universeel, en mevrouw Wirix-van Mansvelt in haar bij W.P. van Stockum te 's-Gravenhage verschenen uitgaafje, met een penteekening van Toorop op den omslag: Dante verheft de ziel, zegt terecht:
‘Dante's werk vat, in substantie, al het weetbare van zijn tijd samen.’
Het gevolg hiervan is natuurlijk, dat de Divina Commedia geen boek is, dat men oppervlakkig even doorkijken kan, maar dat het met groote aandacht en eindeloos geduld moet worden bestudeerd.
Mevrouw Wirix heeft zich, met een waarlijk devote belang- | |
| |
stelling, in Dante verdiept. In dit, haar nieuwe geschriftje, geeft zij een soort van register, en behandelt achtereenvolgens alle onderwerpen, die Dante zijn aandacht heeft waardig gekeurd en in zijn Divina Commedia verwerkt.
Dit moet geen kleine arbeid zijn geweest, al zegt de schrijfster bescheiden, dat het slechts haar bedoeling is geweest, een kort en helder overzicht te geven, en dat zij een nadere toelichting gaarne aan meer bevoegde personen overlaat.
Wanneer men bedenkt, dat Dante werd geboren in de ‘duistere middeleeuwen’, in het jaar 1265, hoe toen de omstandigheden waren van een jongen uit eenvoudige ouders geboren, en hoe toen de toestand van het onderwijs was, moet men wel beseffen, welke een universeele persoonlijkheid Dante is, en welk een gecompliceerden aanleg hij moet hebben bezeten, om zich zóó te hebben ontwikkeld, dat hij nu nog, na bijna acht eeuwen, tot de meest beroemde wereld-dichters moet worden gerekend. Een krachtig verstand, een ontembare wil, een onleschbare dorst naar kennis, een sterke verbeelding, een diep gevoel hebben hem in zijn leven geleid.
Eigenaardig is het, dat Dante's neiging in den aanvang zóózeer uitging naar de politiek, dat men er zich met recht over mag verbazen, hoe er uit dezen strijder, ja, haast hartstochtelijken fanaticus, de latere letterkundige kunstenaar is ontstaan. Het is waar, dat Dante ook van nature een droomer was en dat zijn eerste werk Vita nuova aan een jeugdliefde was gewijd, die later in de persoon van Beatrice, ook zijn hoofdwerk, de Divina Commedia zou beheerschen.
Wanneer men over Dante spreekt, denkt men daarbij haast uitsluitend aan de hierboven genoemde werken; toch zou het wel interessant wezen, vooral in den tegenwoordigen tijd van wanorde en ontwrichting, dat er eens een moderne vertaling verscheen van zijn, in het Latijn geschreven De Monarchia, waarin hij als zijn overtuiging uitsprak, dat de monarchie de eenig mogelijke en juiste staatsvorm is.
‘Wanneer men uitgaat van het wijsgeerig standpunt, dat alle menschen gelijk zijn, komt men tot de overtuiging, dat de monarchie de eenig juiste en mogelijke regeeringsvorm is. De mensch wordt door een tweedeelige neiging beheerscht: naar de
| |
| |
voldoening zijner materiëele èn naar de voldoening zijner geestelijke behoeften.
De leiding dezer twee zoo verschillende belangen kan niet aan één persoon worden opgedragen. En daarom moeten er in de wereld twee leidende machten zijn: die van den keizer en die van den paus. Deze beide personen moeten zich vereenigen in een monarchie, waarin Staat en Kerk niet tegenover elkander, maar naast elkander staan. De keizer zij verantwoordelijk voor het wereldlijk welzijn zijner onderdanen; de paus, zonder wereldlijk bezit, worde de zorg gelaten voor het geestelijk geluk der menschheid.
Onafhankelijk van elkaar, maar elkander niet vijandig gezind, zouden deze twee machten kunnen samenwerken om de wereld tot vrede en orde te brengen.’
Aan den keizer alleen de wereldlijke macht, aan den paus alleen de geestelijke macht, - zoo achtte Dante het mogelijk, dat er een geordende maatschappij zou ontstaan. Wat zou hij wel zeggen van de tegenwoordige toestanden, als hij eens terugkeeren kon? Hij, die toch ook veel strijd en moeite, en verbittering, en verbanning heeft gekend, om zijn politieke overtuigingen, zou het nauwelijks mogelijk wanen, dat een mensch in een dergelijke maatschappij als de onze, leven kan....
Dante is, als het ware, de reusachtige, eeuwenoude boom, aan welks takken in een onophoudelijke reeks, boeken, beschouwingen, brochures en artikelen worden opgehangen. Over Dante raakt men ‘nooit uitgepraat’. Telkens weer ontdekt de een of ander een onderwerp, dat noodzakelijk ook eens moet worden behandeld, en pent zijn opinies neer, en zoekt aan de takken een geschikt plaatsje voor zijn geschrift. Al Dante's levensprocessen schijnen de revue reeds te zijn gepasseerd.... Toch niet, - de bestudeerder van Dante (hij is zoo rijk!) raakt nooit aan een eind. Wat Dante's veelzijdigheid eigenlijk beteekent, daarvan geeft mevrouw Wirix ons een goed idee. Zij toont aan, hoe Dante de vier elementen: aarde, water, lucht en vuur bespreekt; hoe hij het heeft, behalve over menschen, over dieren, planten en delfstoffen, over vruchten, natuurverschijnselen en het menschelijk lichaam, hoe hij zijn aandacht laat gaan over zeewezen en krijgsdienst, ambachten en rechtspleging, hoe hij denkt aan en over
| |
| |
geschiedenis, aardrijkskunde en astronomie, aan de getallenleer en het occultisme: alchemie, astrologie, droomen en waarzeggerij, aan beeldende kunsten, muziek en literatuur.... en nog aan duizend onderwerpen meer. Een inhoudsopgave vergemakkelijkt het naslaan, en de schrijfster eindigt, zooals zij begon, met de hoop uit te spreken, dat een ander haar aangevangen taak uitgebreider voltooien zal, of, gelijk zij het bescheiden uitdrukt, met een woord van haar dichter: ‘Op een kleine vonk volge een groote vlam.’
N.G.
(Daar sommigen N.G. voor een geheimzinnigen anonymus houden, zij hier even medegedeeld, dat de eenvoudige oplossing van dit letterraadsel is: Nieuwe Gids (evenals de Mercure de France artikelen en notities van algemeenen aard onderteekent met Mercure.)
|
|