De Nieuwe Gids. Jaargang 46(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 291] [p. 291] Droomen door Hélène Swarth. I. Toen zocht ik, hijgende onder smartevracht, De voeten slepend, de oogen tranenheet, Het huis van hem, die hield mijn troost gereed, Als, droef en teeder, 'k hem mijn klachten bracht. - ‘Ik kàn niet rusten eer hij àlles weet! 'k Moet vinden weer de woon, waar hij mij wacht, Waar 'k schuil in de armen van zijn liefde zacht, Waar, sneeuw in zon, smelt weg mijn levensleed!’ Ik zoek alom en klop aan huis na huis - Ik vind hem niet, géen kent zijn naam zelfs meer. De boomen zoeven met zoo bang geruisch. De schemer donkert en mijn hart doet zeer. En wanklend, duizlend, weet opeens ik weer: Hij slaapt in schaduw van een gravekruis. [pagina 292] [p. 292] II. Toen liet mijn droom me een lichte zaal betreden, Waar, als relieken van mijn levensreis, Ik zag, ontroerend als een oude wijs, De meisjesklêeren van mijn ver verleden. Een zomerkleedje koos ik, stemmig grijs, Doorstreept van roze of morgenstralen gleden Door schemerwolken. - 't Kleedje omvloot mijn leden En 'k was terug in Meisjes-Paradijs. Daar nam mijn hand mijn broeder lang verloren. ‘Blijf heden bij mij, zuster zielverkoren!’ Ik drukte stil zijn arm me aan 't bonzend hart. ‘Blijf! de armen áltoos vindt gij in uw midden, Doch ik ga heen, sprak Jezus zoo niet?’ - Bidden Of weenen wilde ik, woordloos bleef mijn smart. [pagina 293] [p. 293] III. In donker bosch, waar klam bedwelmend geuren Oud rottend blad, nat mos en paddestoel, Loert als een oog een droeve zwarte poel, Waar, angstvol buigend, boomen rondom treuren. 'k Proef giftigzoet de lucht, die, broeiend zoel, Met donder dreigt. - Kwam bliksem 't grauw doorscheuren! Toeft, onvermijdlijk, hier mijn laatst gebeuren? Die zwarte poel, was die mijn dolensdoel? Plots, reddend áangerend, neemt me óp een wagen En wilde paarden duizelvlug mij dragen, Waarheen? - De paarden slaan op hol, maar vrij Zweeft óp mijn ziel en wiegt als wind in kruinen, En 'k zie van ver de schoone rozentuinen Van 't Land van mijn verlang, aan de Overzij. Vorige Volgende