| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De Fransche schrijfster Colette in haar leven en werk
(Vervolg van blz. 114.)
Dialogues de Bêtes
Spelenderwijze schreef Colette deze schetsen in gesprekvorm, om haar man te amuseeren, en in haar argeloosheid wist zij niet, dat zij ware meesterstukjes leverde, waarin de dierenziel zóo frappant is nagevoeld, zóo ‘pris sur le vif’, dat geen ander haar daarin nabij komt, laat staan overtreft, zelfs niet Jules Renard in zijn (men zou het gedacht hebben) onnavolgbare kleine dierenhistorietjes. En Colette's dialogen weerspiegelen niet alleen op schitterende wijze het karakter van hond en kat, maar ze zijn zoo geestig, zoo humoristisch, zoo pittoresk, dat men, als men ze eenmaal gelezen heeft, ze niet weer vergeet.
In een recente editie van de Dialogues, opgenomen in de Editions Gaudinière der ‘Maîtres de la plume’, worden deze dierengesprekken ‘roman’ genoemd. Dit lijkt mij allerminst juist. Immers, deze dialogen vormen geen aaneengeschakeld verhaal, het zijn ‘grepen uit het leven’, (Sur le perron, Le diner est en retard, Le voyage, Le premier feu, l'Orage, Une visite), die willekeurig verlengd of verkort zouden kunnen worden; zij zijn in 't geheel geen roman, die zich afwikkelt langs logische lijnen, en een, zooals men dat noemt ‘intrige’ heeft. Hoe het zij, als ‘roman’, of als toevallige schetsen, deze dialogen worden gelezen en zullen worden gelezen om hun esprit en hun gevoeligheid, hun absolute eenheid van inhoud en vorm. Zeldzaam raak en gaaf heeft de schrijfster het eenvoudige, spontane, argelooze, uitbundig-levendige karakter van den hond geplaatst tegenover de ingehouden,
| |
| |
gecompliceerde, voornaam-hautaune natuur van de kat, en dit alleen te bewerkstelligen door de gesprekken, die zij hen met elkaar laat voeren, is een prestatie, die buitengewoon knap moet worden genoemd.
In deze dialogen treden op: Kiki-la-Doucette, een karthuizer kat, en Toby-Chien, een kleine zwarte Fransche bull, en dan nog twee menschelijke personages. Elle en Lui ‘seigneurs de moindre importance’. Lui is het hoofd des huizes, Elle is de meesteres.
Op vier verschillende plaatsen, - een eetkamer, een zonnig terras van een buitenhuis, een compartiment van een trein, en een salon, waar voor de eerste maal van den winter het vuur weer brandt, - praten Kiki-la-Doucette en Toby-Chien met elkaar; Elle en Lui mengen er zich slechts zelden in, en verschijnen weinig ten tooneele; dan, weliswaar als wezens met macht en gezag bekleed, maar in den grond van minder beteekenis dan het dier.
Waarover praten de hond en de kat tezamen? In de eerste plaats natuurlijk over Hem en Haar, dan over het eten, dat te laat is, over de onzinnigheid van het reizen per spoor, over de heerlijkheid van het Vuur, over wandelingen in het bosch, over op de jacht gaan, over de Liefde.... en alles verder wat hun beperkte leven betreft, als daar b.v. zijn medicijnen en het bad!
In de eerste plaats valt het op, met welk een subtiele en intuïtieve fijngevoeligheid Colette, de gedachten die in dierenhersentjes kunnen opkomen, heeft vertolkt, en hoe intens zij hun verschillende karakters weet te peilen. De kat spreekt als een onafhankelijk, hoogmoedig schepsel, origineel, nu en dan wat mystiek, wreed, onverschillig, en zeer minachtend omtrent iedereen, die niet tot het kattengeslacht behoort. De hond praat als een rustig, gemoedelijk wezen, wiens zielevrede zelden wordt verstoord; hij is trouw, gehoorzaam, een gewillige en onderworpen dienaar, toegewijd, liefhebbend, bescheiden, - een eenvoudige van geest en gemoed. Het is bizonder vermakelijk deze twee over Hem en Haar te hooren redeneeren, over hun bezigheden, hun spelen, hun manieën, hun werk: Kiki-la-Doucette beschouwt dit alles met een hooghartig-minachtende superioriteit, Toby-Chien neemt er een goedige, verdraagzame houding tegenover aan, in een geduldige, toegeeflijke genegenheid.
| |
| |
Opvallend is ook de begaafdheid, waarmee Colette haar dieren heeft gadegeslagen, en hoe fijn geobserveerd zij hun faits et gestes, hun verschillende aspecten, hun bewegingen in details weet weer te geven. Wij voelen dit alles aan, niet als een geniale fantasie, maar als de exacte waarheid, en het effect, dat de schrijfster bereikt, is niet te danken aan gemakkelijke, goedkoop-banale beschrijvingen, maar aan de levendheid der uitbeelding van de uitingen der dieren.
En tusschen al die geestige, naïeve, charmante, leuke en gezellige bladzijden, slaat Colette ook wel eens een dieper toon aan, en schrijft dan boeiende en bekorende literatuur.
Zoo bijvoorbeeld de mise-en-scène van Le premier Feu, die ik hier volgen laat:
Parce qu'il pleut et que le vent d'octobre chasse en l'air les feuilles trempées, Elle a allumé dans la cheminée le premier feu de la saison. En extase Kiki-la-Doucette et Toby-Chien, couchés côté à côté au coin du marbre tiède, s'éblousissent à contempler la flamme et lui dédient ensemble des prières intérieures.
De gedachten (de innerlijke ‘zangen’, in den Virgiliaanschen zin van het woord, zooals men ze vindt in de zevende bucolicum van dien Latijn, zooals Jean de la Hire opmerkt) der twee zijn ten eerste volkomen in harmonie met hun onderscheidene naturen, zooals wij die hebben leeren kennen, maar bovendien zijn ze ook voortreffelijk ‘in stijl’ weergegeven. Kiki-la-Doucette psalmodieert:
Feu! te voici revenu, plus beau que mon souvenir, plus cuisant et plus proche que le soleil! Feu! que tu es splendide! Par pudeur, je cache ma joie de te revoir, je ferme à demi mes yeux, où ta lumière amincit la prunelle, et rien ne paraît sur ma figure où est peinte l'image d'une pensée fauve et brune.... Mon ronron discret se perd dans ton crépitement. Ne pétille pas trop, ne crache pas d'étincelles sur ma fourrure, sois clément, Feu varié, que je puisse t'adorer sans crainte....
Toby Chien (à moité cuit, les yeux injectés, la langue pendante.)
Feu! feu divin! te revoici! Je suis bien jeune encore, mais je me souviens de ma terreur respectueuse, la première fois, que sa main à Elle t'éveilla dans cette même cheminée. La vue d'un dieu
| |
| |
aussi mystérieux que toi a de quoi, frapper un chien-enfant, à peine sorti de l'écurie maternelle. O, Feu! je n'ais pas perdu toute appréhension. Hiii! tu as craché sur ma peau une chose piquante et rouge.... Jai peur.... Non, c'est fini.
Que tu es beau! Ton centre plus rose darde des flambeaux d'or des jets vifs d'air bleu, une fumée qui monte tordue et dessine d'étranges apparences de bêtes.... Oh! que j'ai chaud! Sois plus doux, Feu souverain, vois comme ma truffe séchée se fendille et craque.... Mes oreilles ne flambent-elles point? Je t'adjure d'une patte suppliante, je gémis d'une volupté insupportable.... je n'en puis plus!............
Que faire? M'éloigner? jamais!
Is dit niet alleraardigst voor een ‘chien-enfant’?
In de fabels van Lafontaine spreken de dieren óok met elkaar. Maar Lafontaine geeft hun woorden in den mond, die even goed door menschen konden worden gezegd; hij geeft de dieren menschelijke opvattingen, sentimenten, overwegingen, zoodat zij niet anders beschouwd kunnen worden dan als allegorieën of symbolen. En daarom worden zijn korte geschiedenissen ook fabels genoemd.
Maar Colette schrijft geen ‘fabels’; zij doet iets geheel verschillends en dat tot dusverre nog niet was gedaan: zij brengt in menschelijke taal de gedachten over van het dier, - verondersteld dan altijd, dat het dier denkt, waaraan tegenwoordig niet meer getwijfeld wordt, nu de ‘psychologie van de dierenziel’ door de grootste geleerden van onzen tijd wordt bestudeerd.
En wat Colette haar dieren laat zeggen, lijkt ons, naar aanleiding van wat wij weten over hond en kat, zoo absoluut waar, dat wij in de verleiding komen te gelooven, dat zij werkelijk een bizonder vermogen bezit, om de ‘taal der dieren’ te verstaan. En dat haar relaas slechts is een ‘vertaling’, van het oorspronkelijke, in de Fransche taal!
Colette heeft met haar Dialogues de bêtes een nieuw genre geschapen. Zij heeft natuurlijk vele navolgers en navolgsters gehad, die evenwel noch haar schrijftalent, noch haar kennis van de dierenziel bezaten, noch haar geestigheid, noch haar humor, noch haar gevoel. En daarom is haar boekje ook als iets unieks en aparts blijven staan, en ten volle verdient het de regels van Raoul Ponchon:
| |
| |
Les bêtes avant tout, surtout,
Parlent le langage des bêtes,
Que nous ne savons pas du tout,
Et que seule comprend Colette.
En zoo kan men Colette noemen ‘de tolk der dierenziel’, want zij was de eerste, die op het idee kwam een hond en een kat op deze wijze met elkaar te laten converseeren. En daarom, wie gelooft, dat, op de wereld, de mensch niet alléén het denkende schepsel is, leze deze dialogen. Colette stelt de kat voor als het vrouwelijke karakter, de hond als het mannelijke, en dat het laatste er veel beter afkomt dan het eerste, is een tribuut aan haar toen nog groote en devote liefde voor Willy, - de Renaud uit de Claudines. De vrouw is enigmatiek, onstandvastig, pretentieus, hautain, onberekenbaar, wisselend van humeur, en weet de wereld te doen draaien, al naar haar wil. De man (zooals man en vrouw dan gepersonifieerd zijn in hand en kat) is impulsief, hartstochtelijk, ‘oogenblikkelijk’, goedgeloovig, gezellig, gemoedelijk, dadelijk weer opveerend na teleurstelling of onvriendelijke bejegening, - en wordt om al zijn devotie, onderdanigheid, liefheid en gedweeheid, door de vrouw eigenlijk een beetje uit de hoogte bezien.
De man heeft in dit boekje de mooie rol; onvergelijkelijk is het, zooals Colette de kat den hond laat inspireeren, tot verkeerde dingen (zooals bijvoorbeeld in Elle est malade en Le diner est en retard), en dan op hem alle schuld laat wegen. Fijn, spiritueel, treffend en karakteristiek zijn haar weergaven, van wat er omgaat in de ziel van man en vrouw, hier voorgesteld in embryo, door hond en kat.
Ik heb wat lang over de Dialogues de bêtes uitgewijd, omdat deze coup d'essai van Colette aanstonds een coup de maître was, en omdat men in dit, haar eerste boekje alle qualiteiten ‘in aanleg’ vinden kan, die zij later in haar verdere werken zoo schitterend heeft ontwikkeld.
Het spreekt dan ook vanzelf, dat de Fransche pers dit werkje met een groot enthousiasme ontving. Rachilde schreef er over in den Mercure de France. (Zooals men weet is de schrijfster Rachilde de echtgenoote van Alfred Valette, den redacteur van den Mercure, die zich beroemd maakte door éen enkel boek:
| |
| |
Le vierge. Rachilde, temidden van veel excentrieke, perverse, zonderlinge (wat zal ik er nog méer van zeggen?) romans, schreef één boek van een zuivere, lyrische, onschuldige liefelijkheid. Son Printemps, dat door Hélène Swarth in het Hollandsch is vertaald. Ik noem Rachilde's oordeel het eerst, omdat Colette een herdruk van de Dialogues de bêtes (toen het ‘Pour amuser Willy er uit verdwenen was!) aan Rachilde heeft opgedragen.
Rachilde schrijft dan:
Madame Colette nous dévoile du même coup une ame naïve et une complexité cérébrale bien curieuse. Elle est femme de lettres par le choix du détail, littérateur par la nouveauté, un brin précieuse, de la métaphore, et simplement femme tout court dans son admiration pour les bêtes.
Elle a raison. Notre chat, notre chien, c'est au fond le meilleur de notre existence....
Nous espérons que Madame Colette Willy ne s'arrêtera pas sur le sentier mystérieux des petites jungles....
Je crois l'auteur bien capable de nous intéresser dans ces multiples avatars, car elle a décidément le tour de griffe du métier.
In een Amerikaansch tijdschrift, Amérique latine, schrijft Paul Reboux:
Ces dialogues de bête forment un précieux petit volume, que j'ai lu avec beaucoup de plaisir.... je l'ai lu et relu avec une progression d'agrément. Ce livre est exquis. Et pour le charme, l'élégance, le pittoresque, l'ingeniosité, le naturel de leurs discours je placerai Toby et Kiki inoubliable dans ma mémoire.
In de Echo de Paris zegt Charles Foley:
J'avoue avoir beaucoup goûté les Dialogues de bêtes de Madame Colette Willy. Chien et chat se font part de leurs impressions avec un naturel, qui, certes, n'exclut pas l'art, car les propos qu'échangent le trop aimant Toby et l'égoïste Kiki sont troussés de la plume la plus leste et la plus experte du monde. Tels petits coins de nature semblent écrits à l'aquarelle avec des pinceaux très fins mouillées de rosée, enduits de rose ou de bleu dans les fleurs et trempés dans des corolles en guise de godets....
| |
| |
| |
Een interview van Georges Casella met Colette.
Mevrouw Colette zet me allerlei onbekende heerlijkheden voor. Confituren van aardappeltjes en allerlei geurige, vreemde lekkernijen. Ik bedank voor een versnapering, die me toeschijnt bereid te wezen met marasquin en eau de cologne. Zij verwondert zich daarover, en.... acht er mij misschien minder om.... Zij bekent me, dat het haar in dit seizoen onmogelijk was voldoend-verrotte bananen te krijgen, dat in haar gymnastiekzaal trapezes hangen en ringen, dat zij er een brug en een rekstok heeft, dat de veerende sprongen van een automobiel haar een prettige sensatie geven, en dat vroeger haar lokken neerdaalden tot op haar hielen.... En terwijl ik luister naar haar allerliefst-onsamenhangende confidenties, duwt ze mij duizend fotographieën onder den neus, en leunt-hangt half over de tafel in een allergevaarlijkste positie. Ik zie haar eigenaardig profiel onder de geonduleerde, wijd uitstaande pruik, en hoe een weerbarstige lok aldoor tusschen haar oogen valt, - haar oogen, oprecht, ironisch, smal, omhoog rijzend naar de slapen.... ik raad de punt van een kleinen fijnen neus flaireur et fureteur.... de contouren van volmaakt gewelfde lippen, waar een trekje gaminerie zich schalks in een kuiltje verschuilt....
We bevinden ons in een tamelijk barok appartement, dat zoowat het midden houdt tusschen een wachtkamer en een Hollandsche herberg: breede, stevige meubelen, masieve banken, zware draperieën.... In een hoekje weg-geduwd een klein schrijfbureau, met honderd dingen er op: een poederdoosje naast een inktkoker.... een eenvoudige vloeilegger, waarop de Dialogues de bêtes in liet verstolen, vlug en vaardig zijn neergepend....
(Wordt vervolgd.)
Jeanne Kloos- Reyneke van Stuwe.
|
|