De Nieuwe Gids. Jaargang 46
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.Toen in het najaar van 1918 aan schrijver dezes de eervolle taak werd opgedragen de lezers van den ‘N.G.’ in een maandelijksch overzicht op de hoogte houden van het belangrijkste wereldgebeuren, aanvaardde hij die met blijdschap en moed. Heel de menschheid leek ontwaakt uit een afgrijselijke nachtmerrie. De oorlog was geëindigd. Het verdrag van wapenstilstand was geteekend. Uit den donkersten orkaannacht ging een schitterende lentezon op: het was alom gejubel en levenslust. Aan dien toestand van schijnbaar duizendjarig menschengeluk maakte het beruchte Tractaat van Versailles spoedig een einde, en thans verricht de zelfde overzichtschrijver zijn steeds eervolle taak telkens met bezwaard gemoed en twijfelend aan de toekomst. Achter elke duisternis is licht: de menschheid zal niet steeds leven in de drukkende tijden van den dag van heden. Het feit, dat de Londensche Ronde-tafel-bijeenkomst voor alle betrokken partijen, behalve voor die der Hindoesche extremisten, tamelijk bevredigend is geëindigd, laat voor de toekomst van Hindoestan en voor zijn toekomstige verhouding tot het Britsche Rijk veel goeds hopen. Maar alle strijdpunten zijn nog niet opgelost en over veel belangrijks zal nog beraadslaagd moeten worden, wil dit schoone verre land met zijn belangwekkende volken werkelijk tot dien staat van monderne ontwikkeling geraken in Westerschen politieken zin, dien men er voor verlangt, zonder te vragen of hij er wenschelijk en mogelijk voor is. Reeds werd er tegen gewaarschuwd, dat wanneer men de toekomstige grondwet van Indië baseert op de opvatting, dat het land een homogeen lichaam is, of wanneer men ten opzichte van zijn volken beginselen toepast, welke door Britsche democratische meeningen, ervaringen en gevoelens zijn ingegeven, men zonder het te willen het zaad van | |
[pagina 228]
| |
den burgeroorlog uitstrooit. Daar zijn Mohamedanen en Hindoe's: de eerste een gewichtige minderheid, die recht heeft een Mohamedaansch Indië te verlangen binnen het kader van het gemeenschappelijk Indië. Het plan van een Indischen statenbond werd door sommigen zelfs een gevaar geacht voor den Islam, en wanneer Engeland er toe zou komen ten voordeele van het Britsche Imperialisme niet genoegzaam rekening te houden met de verlangens der groote groep Mohamedanen zou de toekomst van het land zeer duister zijn. Doch Mac Donald, de Eerste minister der Labour partij, wenschte omtrent dit netelig vraagstuk geen beslissing te nemen: Hindoes en Mohamedanen moest z.i. hun verhouding onderling maar afzonderlijk uitvechten. Althans is er op de zoo blijgeestig gesloten Conferentie in dit opzicht niets beslist, en dit is bedenkelijk genoeg. Bovendien werd er, 't is waar van Britsch-conservatieve zijde, doch niettemin schijnbaar terecht, aan getwijfeld of het Hindoestansche volk in zijn algemeenheid thans wel genoeg ontwikkeld is om recht te hebben op een ‘Dominion-status’ zooals Canada, Zuid-Afrika, Australië e.a.: landen, welker regeerende groepen althans bestaan uit lieden van Westersche afstamming van jongs opgeleid in Westersche democratischen zin en vertrouwd met het Westersche geestesleven. Kan men het tegenwoordig democratisch regeeringsstelsel toekennen aan millioenen lieden, wier leiders er, jà, om vragen, het zelfs eischen, doch in 't algemeen aan menschen, die sinds twee duizend jaren gewend zijn overheerscht te worden door ingevallen rassen? Is het verstandig, werd gevraagd, een poging te doen om het regeeringsstelsel der Britsche democratie toe te passen op een federatie van geheel Indië? Is het verstandig in Indië wetgevende volksvergaderingen in te stellen naar het voorbeeld van Engeland? Rechtstreeksche verkiezingen in een land van ondenkbare afmetingen bewoond door honderden millioenen menschen, grootendeels analphabeten? En dan de Britsche theorie van de ministerieele verantwoordelijkheid? Dit zijn inderdaad vragen van het gezond verstand. Maar wat beteekent dit in de tegenwoordige samenleving, welke meer heeft van een onmetelijk gekkenhuis dan van een menschenmaatschappij, welke de gaven van logisch denken heet ontvangen te hebben? Maar zij is dan in tevreden stemming gesloten, die fameuze | |
[pagina 229]
| |
Londensche Ronde-tafel-Conferentie, en het feit, dat de groote Indische bijna-geheel-onafhankelijke vorsten van het land, Mohammedaan en Hindoe, er in hebben toegestemd te berusten in een federale constitutie, terwijl zij toch, indien de demagogische zondvloed ook over Hindoestan uitstroomt, er de eerste slachtoffers van zouden worden, heeft niet weinig er toe bijgedragen tot een tamelijk bemoedigend slot. Intusschen werd er nadruk opgelegd, dat voor men verder kon gaan zeer duidelijk de bevoegdheid van den toekomstigen onderkoning, vertegenwoordiger van de Britsche kroon, moesten worden vast gesteld. Zelfbestuur dus van wat tot dusver Britsch-Indië werd geheeten, doch met noodzakelijke voorbehouden, ook in het belang zelf van dit nieuw te vormen reusachtige Gemeenebest. En wel zeer belangrijk daarbij is de belofte van toekomstige verindisching van het leger, ten opzichte waarvan reeds koningin Victoria, drie kwart eeuw geleden, de belofte had afgelegd, dat huidskleur noch geloof eenig vooroordeel mocht doen onstaan ten opzichte van de bevordering van in het land geboren officieren, doch waarvoor zelfs de zonen van voorname Indiërs het nooit verder konden brengen dan tot een subalternen officiersstaat. Ook dit is echter een zaak der toekomst. Men berekende, dat er nog wel 35 jaar over heen zouden gaan eêr het Hindoestansche leger het geheel zonder Britsche leiders zou kunnen stellen, indien het dit ooit zou kunnen. Immers daar zijn in het land rassen, die bij uitstek krijgshaftig worden geacht, sinds onnoemelijke tijden zelfs door hun godsdienst voor het krijgsbedrijf aangewezen, en andere rassen, die daarvan afkeerig zijn, niet in den Westerschen anti-militairistischen zin, doch omdat het Hindoeïsme sinds duizenden jaren ieder in het vakje zijner vaderen en voorvaderen dwingt te blijven. Aldus werd op de Conferentie-zelve de waarschijnlijkheid uitgesproken, dat Hindoestan het nimmer geheel zonder Britsche militaire leiders zou kunnen stellen. Als men dus beweert, dat de Londensche Ronde-tafel-Conferentie een tamelijk bevredigend verloop heeft gehad, dan loopt men gevaar het huis te verkoopen voor dat men er eigenaar van is. Daar is nog de zoogenaamde Congrespartij van welke Mahatma Gandhi de geestelijke leider is; millioenen heethoofden zonder eenig nadenken geleid door een dweper, die niets van wat heden | |
[pagina 230]
| |
in de wereldsche werkelijkheid bestaat kan onderscheiden van een hemelsch fata morgana, een partij die eerst algemeene amnestieGa naar voetnoot*) van haar duizenden opstandelingen eischt voor zij zich bereid wil verklaren over wat nu te Londen werd voorgesteld haar meening te kennen te geven, en tevens is daar het onopgeloste vraagstuk van de Constitutionneele verhouding van Mohammedanen tot Hindoes, dat een groot gevaar kan worden voor de werkelijke uitvoering van Hindoestansch zelfbestuur. De Ronde-tafel-Conferentie te Londen heeft dus slechts een tipje opgelicht van den Isis-sluier, welke het godenbeeld der Indische ‘Dominion-status’ omhult. Naar het Westen terugkeerende ziet men daar weer een bijeenkomst van den Volkenbond, waarop het woord van den geestigen Hongaarschen tooneelschrijver Molnàr past: ‘beter dan niets’. Is het nog noodig te zeggen, dat zij in de jongste bijeenkomst der Europeesche staatslieden - 23 ministers van Buitenlandsche Zaken! - geen stap verder is gekomen in de oplossing der economische en bewapeningsvraagstukken, welke heel de menschheid zoozeer ter harte gaan?Ga naar voetnoot**) De kleine volken moeten hun heil maar zoeken, waar zij het mogelijk vinden: in onderling overleg. Zoo hebben dan Nederland, België, Denemarken, Noorwegen, Zweden en Luxemburg een verbond gesloten in het belang eener nauwere economische samenwerking. Gelukkig heeft dr. H. Colijn, onze landgenoot, den moed gehad te Genève den vertegenwoordigers der staten, in het bijzonder der groote mogendheden, harde, doch rechtvaardige verwijten te doen hooren, waarvan zooals men zegt, zij wie deze verwijten golden, ‘niet terug’ hadden. Hij stelde hun de waarschijnlijkheid voor van een algemeenen tariefoorlog. De Engelsche regeeringsvertegenwoordiger Henderson verklaarde het met de bittere beschouwingen van den heer Colijn volkomen eens te zijn, doch moest erkennen, nog al zonderling voor een politieken leider van een machtig volk, die het dan met een ander heet ‘eens’ te zijn, dat hem tot nu niet | |
[pagina 231]
| |
bekend was, dat de toestand zòò ernstig was, als de heer Colijn dien had voorgesteld. Waar blijft daarbij de mogelijkheid van een gedroomde Confederatie van Europeesche volken? Het is van groote beteekenis, dat ook de Paus in zijn antwoord op de Kerstmisgelukwenschen, den H. Vader gebracht door de kardinalen, beweert niet te kunnen gelooven aan een nieuwen oorlog. Ook de nederige schrijver dezer beschouwingen kan dit niet. Doch indien, in plaats van op een nieuwen oorlog, het oude en verdwaasde Europa opstormt naar de afschuwelijkheden eener Bolsjewistische omwenteling, het andere gevaar voor heel de tegenwoordige maatschappij, waar is dan het heil, dat de volken den oorlog ontloopen? Dat het spoedig, zelfs dat het ééns tot een Confederatie van Europeesche volken zal komen, zooals de Fransche minister van Buitenlandsche Zaken Briand beweert voor te staan en graaf Koudenhove Calergi propageert, is nauwelijks te gelooven. Het zou reeds veel zijn indien de strijd van lord Cecil tegen de bewapeningswedloop eenig resultaat, dat er aan moet voorafgaan, kon aanwijzen. Duitschland is bij het Tractaat van Versailles, wat men noemt ontwapend, maar, zei lord Cecil terecht, de overige groote volken moeten volgen. Een verdragsontwerp ter gedeeltelijke ontwapening in den geest van art. 8 van het Volkenbondsstatuut ligt gereed en de openbare meening in de z.g. geallieerde landen moet door Kerk, dagbladpers, en politici worden bewerkt om van de regeeringen het vaststellen der laagst mogelijke cijfers op de ontwapeningstabellen te verkrijgen. ‘Als wij ontwapenen meende hij, zullen sommige naties ons echter vragen, zijt gij, als wij worden aangevallen, bereid ons te hulp te komen’? Indien het Engelsche volk waarlijk den vrede door ontwapening wil, dient het bereid te zijn tot elke noodige opoffering om deze weldaad te verwerven.’ Ook de achtenswaardige lord Cecil houdt duidelijk weinig rekening met de heerschende meeningen, toestanden, mogelijkheden. Het Duitsche volk is dan wat men noemt ‘ontwapend’, doch het is niet meer het Duitsche volk, dat zich, lam geslagen, moede- en machteloos neerlegde bij het verschrikkelijke Tractaat van Versailles. De Britsche ontwapeningspropaganda in den geest van lord Cecil heeft uitgewerkt. Het Duitsche volk heeft een | |
[pagina 232]
| |
oogenblik kunnen gelooven aan den goeden wil der overwinnaars. Doch het is thans tot in Michels oude slaapmuts ontgoocheld. Het gelooft niet meer, ofschoon daarvan thans ook lid, in den Volkenbond. Daarentegen wel in de toekomst van zijn steeds machtiger en invloedrijker wordenden buurman, Soviët-Rusland, die er wat om lacht. De voortreffelijke Stresemann kon in '29 nog denken aan een toenadering tot Frankrijk, doch als hij een jaar langer geleefd had zou hij ingezien hebben, dat er van zulk een mogelijkheid geen sprake kan zijn. De partijen, welke in Duitschland de politiek der toenadering voorgestaan hebben, zijn met uitzondering van het Katholieke Centrum, òf vrijwel vernietigd òf hebben ernstige verliezen geleden. Het radicalisme is op dreigende wijze toegenomen. De jeugd, voor zoover ze niet ‘marxistisch’ opgevoed is, neigt naar de rechtsradicalen. Het liberalisme in Duitschland is dood. De republiek in haar tegenwoordigen vorm is voor vrijwel geen enkelen Duitscher een attractie meer. Het socialisme heeft haar nooit anders beschouwd dan als overgangsstadium. De ‘burgerlijke’ republikeinen wenden zich teleurgesteld van haar af. Zij heeft in de buitenlandsche politiek te weinig steun gevonden, weert zich te zwak tegen binnenlandsche moeilijkheden, verhoogt belastingen, verlaagt inkomsten en slaagt er niet in de prijzen te drukken. Er is aldus een ander Duitschland ontstaan dan dat van Stresemann, en dit Duitschland is een even groot gevaar voor de toekomst van het Westen als het vóór den oorlog was. Dit nieuwe Duitschland, voor zooveel het zich niet in wanhoop in de armen zal werpen van het Communisme, vertoont gevaarlijke neiging te vervallen tot een droomtoestand van nationaal fatalisme, dat aan het Duitsche karakter niet vreemd is, en zich in Napoleon's tijd uitsprak in den ‘Bund der Jugend’ tegen de Fransche oppermacht. Maar anders dan in dien tijd, doet het thans, in een tijd van fantasten en ideologen, voor wier eerlijk geloof in de toekomst men toch zekere sympathie kan behouden, het gevaar ontstaan, dat het Duitsche volk, hoe dan ook, tot een wanhoopspoging zal komen om den maatschappelijken staat, waarop het in het Westen van Europa recht heeft, te herwinnen. |
|