| |
| |
| |
Een proefhuwelijk met hindernissen door Juul Roggeveen.
Londen, een zomeravond in restaurant Frascati. Broeiend rood en blikkerend verguld in een overdadige straling van licht. Zilver en kristal glinsterden. Menschen aten met beheerschte, welopgevoede gebaren; hunne preutsche monden verrieden de gulzigheid der oogen niet. Geur van dampende spijzen, parfum en sigaretten. Scherp wit en zwarte vlakken waren de smokings naast bedauwde wazigheid der zijde, die halfnaakte vrouwenlichamen omgaf. Wolkige stoffen, in alle tinten, die hemel en aarde rijk zijn, schemerend als door uchtenddauw, vervloeiend gelijk de stervende kleuren der avondlucht. Boven 't eentonig stemgezoem schoten vrouwenlachjes, zigzaggende vuurpijltjes van geluid; mannenlach was een donkere ondertoon.
Er werd gedanst. De negerband stootte korte, valsche klanken uit, jammerend, klagelijk. Eeuwig heimwee. Oh sweet Hawaii, ah Honolulu. Men zwelgde in deze muziek, spiegelbeeld van den tijd. Europa was oud en ziek. Alleen de negers konden nog genezing brengen.
In een hoek zaten een blonde jongeman, verveeld trekje om zijn smalle lippen, of hij de bitterheid van het leven diep geproefd had, en een slank donker meisje, wier nauwsluitend kleedje van zilveren schubbe'tjes haar iets slangachtigs gaf. Haar blanke rug was bloot tot aan haar middel.
Miles Crawford was de zoon van een bekend beursman; bij vlagen studeerde hij, in de rechten. Lady Madge Clifford: nakomelinge uit een oud en beroemd geslacht. Ze had haar eerste ‘season’ achter den rug.
| |
| |
Zij hadden elkander leeren kennen op een tuinfeest van markiezin Carlysle. Dat was twee weken geleden. Nadien hadden zij bijna iederen avond ergens samen gegeten of gedanst. Zij bleken dezelfde gedachten over het leven te hebben. Het was knudde. De ennui had hen te pakken. Verrast herkenden zij elkaars onthullingen omtrent zelfmoordplannen. Want mijn god, wat moest je in dit stomme bestaan doen, wanneer je zooveel wist, zooveel had ondervonden! Gelukkig vonden zij in elkaars gezelschap een luttelen troost.
Zij hadden een poosje zwijgend zitten rooken. Miles blies kringetjes door zijn tuitende lippen en keek met halfgeloken oogen naar het matblanke gezichtje van Madge. Haar neusje was fier gebogen; de kleine mond drukte eigenzinnigheid uit. Ze nam het ivoren pijpje tusschen haar spitse vingers en blikte hem recht aan. Haar oogen glansden doorzichtig blauw. ‘Als we eens een proefhuwelijk aangingen’, vroeg ze.
Miles toonde geen verbazing. ‘Goed, maar dan niet zoo doodgewoon.’ Madge keek gebelgd, bewoog haar bloote schoudertjes. ‘Ik had gedacht in een vliegmachine. En naar een gek land. Holland, bijvoorbeeld. Ik zou die lui wel eens willen zien, die den ganschen dag, op een dijk, in zee zitten te staren. Tenminste weer 's wat anders.’
‘Hm.’ Hij trok zijn brauwen op. ‘Wanneer had je gedacht?’ ‘Dadelijk, als je wilt.’ Die zakelijkheid had ze van haar moeder, een geboren Miss Rothschild.
Duvels, dacht Miles. En hij keek, half bewonderend, half met ontzag, naar haar. Zij blies een dikke rookwolk door haar neus, schudde het zwarte haar naar achter.
‘Laten we zeggen, vandaag over een week. Dan heb ik tijd, om voor de biljetten te zorgen. Denk aan je paspoort.’
‘Komt in orde. Wat zal mijn piepa opkijken. Op en top een Mid Victorian. Gek, hè. Gelooft nog in onschuld, eeuwige trouw en al die fraaiigheid meer. Begrijp jij hoe hij aan zoo'n dochter komt?’
‘Nee, darling.’ - Miles sprak uit de diepte van zijn hart.
‘Zeg alsjeblieft geen darling tegen me. Ik houd niet van die zinnelooze woorden.’
Miles keek onthutst. ‘Wat moet ik dan tegen je zeggen?’
| |
| |
‘Vraag je dat aan mij? Dat moest je verbeelding je ingeven’
Miles zuchtte. Er stroomde geen Oostersch bloed door zìjn aderen. Een stemmetje in zijn onderbewustzijn fluisterde: ‘Misschien maar gelukkig, dat het een proefhuwelijk is.’ De jazzband zette in: ‘Blue, blue are her eyes’. Welkome onderbreking. Hij trok vragend zijn eene brauw op. Dat beteekende: Zullen we nog eens? Madge stond op. Zwijgende toestemming. En lenig gleden zij tusschen de andere paren door.
Het was over eenen, toen zij in de grijsgelakte Rolls Royce van Madge naar mevrouw Brown's nachtclub reden. Verzamelplaats der Londensche chic. Men fluisterde, dat prins Charming er vermomd als dame kwam. Een geheime speelbank: Scotland Yard loerde er op. Thrilling, vond Madge. Ze hoopte fel op een nachtelijken inval. Stel je voor, een nacht in de gevangenis. Hoe interessant zou dat zijn. Jammer, dat de Tower niet meer gebruikt werd, anders zou men welilcht eens van haar zeggen: In dit donker gewelf zat Lady Madge Clifford een nacht gevangen. Er gebeurde niets, hoe zij ook hoopte. Zij dronken een paar geraffineerde cocktails en Miles won een penny. Geluk in het spel, peinsde hij. Was dat geen veeg teeken? Hij woog het muntstukje op zijn hand en keek nadenkend naar Madge. Zij flirtte met een der roués, een drankzuchtigen Rus, die op hangwangen en een bierbuikje bogen kon. En fronsend, bedachtzaam, stak Miles de penny in zijn vestjeszak.
Een week later. Het Fokkervliegtuig stond als een rustende vogel in de middagzon; verderop, verspreid over het veld, Fransche en Duitsche machines. De passagiers wachtten. Vooraan Madge en Miles, die ieder een raampje uitkeken, in het midden, chewing gum kauwend, een Amerikaan, breed, zakkerig in zijn geblokte pak. Bescheiden op den achtergrond, een jonge Duitscher, met roze meisjesteint. Terwijl Madge haar fixeerkracht beproefde op een jongeman, die voor het Berliner Flugzeug heen en weer liep, zat Miles in sombere gepeinzen. Hij, die prat placht te gaan op zijn zelfbeheersching, was dien ochtend duchtig van zijn apropos gebracht, diep geschokt. Door een kort berichtje in de Morning Post. De droge mededeeling, dat het vliegtuig.
| |
| |
in de vroegte naar Holland vertrokken, bij Sevenoaks neertuimelde en in brand vloog. Mecano dood. Hij had zich afgevraagd: Zal ik het Madge zeggen? Eindelijk besloten te zullen zwijgen. Ze zou toch willen vliegen, al verging ze van angst. Beter haar dien te besparen. Alles had hem na dien geprikkeld. De chauffeur die hem van Londen naar Croydon bracht. Hij verbeeldde zich, dat de man dronken was, roekeloos reed, om hem te treiteren. Wond zich op, tot verbazing van Madge. Daarna de douanen. Die lui vermoedden iets, ze keken brutaal, ze deden aanmatigend, meende hij.
Onverwachts werd het deurtje weer opengetrokken. Het gidsje, een opgeschoten jongen met verschrikt kindergezicht, hielp een bejaarde dame naar binnen klimmen. Zij hijgde, of een kleine stoommachine werkte in haar borst; grijze haarpiekjes hingen langs haar mager gelaat. Door haar huid schemerden tallooze adertjes, roode kriebelslangetjes, die haar een drankzuchtig uiterlijk gaven. Haar kale, wijde oogen namen scherp de inzittenden op. De ruggen van Madge en Miles inspireerden haar niet. Het jeugdig bedonsd gelaat van den jongen Germaan deed haar de lippen opeenklemmen. De wolf in schapenvacht, nietwaar.... Alleen de Amerikaan beviel haar. Zijn bewegende kaken wekten haar vertrouwen; wijlen haar vader pruimde. Dus tilde ze haar mantel op en ging naast hem zitten. ‘Warm’, begon ze.
‘Zoo,’ zei hij, kritisch, kijkend naar haar verhit gezicht. Ze schoof wat dichter naar hem toe, humde. Vertrouwelijk sprak ze: Hebt u vanmorgen ook in de krant gelezen dat er een onge....’ Als door een naald gestoken, veerde Miles overeind en keek de dame angstig aan, heftig ‘nee’ schuddend, met een blik naar Madge. De Amerikaan doorzag den toestand. Hij spoog zijn straaltje kauwgum tusschen de scheefstaande voeten der dame en zei lijzig: ‘Wat denkt u nou. Dat ik Engelsche kranten lees. Die flauwekul over sport en nog er's sport.’ Hij snoof verachtelijk en stak een nieuw stukje kauwgom in zijn mond. De dame zweeg, verslagen.
Een kwartier, half uur verstreken. Beurtelings huppelden het Fransche en Duitsch vliegtuig weg. De Hollandsche vliegenier, een breedgeschouderde kerel, lachende oogen in een oolijk, rond gezicht, praatte met een paar mecano's, die kwade gebaren maak- | |
| |
ten. De passagiers verstonden niets van de luide woorden en voelden zich, ieder in zijn eigen graad, als lammeren, overgeleverd aan de barbaren. Alleen het Duitschertje meende een paar vloekwoorden te herkennen en merkte schuchter, blozend op: Ze hebben ruzie, denk ik. Eindelijk trokken de mecano's hun schouders tegen elkaar op en draaiden den piloot hun hielen toe. Niets onverschilligers dan hun wegwandelende ruggen. De vliegenier zuchtte, krabde zich even, nadenkend, achter het oor. Dan scheen hij een besluit te nemen; hij deed het deurtje open, boog hoffelijk naar de inzittenden en vroeg in keurig Engelsch, of zij zoo goed wilden zijn uit te stappen. ‘Misschien voelt u er iets voor een kopje thee te gaan drinken, het restaurant is hier vlakbij.’ Hij keek er toevallig de magere dame bij aan; ze sloeg de oogen zedig neer en hield haar hoofd schuin, als een vogeltje. ‘Krijgen we hier geen thee,’ vroeg Madge. Hij glimlachte en ze lachte terug - volkomen onnoodig, vond Miles - ‘Nee dame, een restaurant-aanhangwagen hebben wij nog niet. Maar wie weet wat de toekomst brengt.’ Hij wenkte het gidsje. ‘Crown's restaurant, boy.’
Madge goedgehumeurd, Miles brommend, volgden den jongen. De dame bleef even aarzelen, keek verwachtend naar den Yankee. Hij nam geen notitie van haar. Toen, op een holletje, volgde zij de anderen. Madge en Miles zaten in een hoekje van het restaurant. De magere dame in haar slobberig langen mantel liep glimlachend op hen toe en schoof een stoel aan. Madge trok haar brauwen op, keek koel afwachtend. Maar de andere, ook een vrouw, liet zich niet afschrikken. ‘Mag ik mij even voorstellen. Miss Davies.’
‘Aangenaam,’ glimlachte het meisje met een hoofdneiging. Ze gaf Miles een trap onder tafel: ‘Ik ben Miss Mac Gregor en dit is mijn broer.’ Miles wrong zijn mond tot een grijns en neeg ook naar de dame. Wat is dat nu weer, dacht hij, woedend.
‘Ach, ik zou aan uw stem nooit gedacht hebben, dat u Schotsche was,’ deed Miss Davies, lief-verwonderd.
Nee, in Engeland spreken wij bij voorkeur ook zuiver Engelsch, niet Miles? Anders val je zoo op.’ Hij knikte.... Wat een nullen waren mannen toch, bij Jove!
| |
| |
Zij dronken thee, zaten dan in afwachting. ‘Waar blijft die duvelsche jongen,’ mopperde Miles.
‘Misschien kunnen we niet gaan, vandaag,’ veronderstelde Miss Davies opgewerkt, ‘dat overkwam een vriendin van me ook, laatst.’
Dat moest er nog bijkomen, dacht de proefhuwelijks-man.
Na een half uur wachten kwam het gidsje. Rood en verlegen, onhandig stootend tegen stoelen en tafeltjes. Stotterend vertelde hij zijn boodschap. ‘Ze gingen niet meer vandaag, wel morgenochtend vroeg, er was water in de machine.’ Miles vuist bomde op het tafeltje, de kopjes rinkelden. ‘Ik kan er óók niks aan doen meneer,’ zei het gidsje, ongelukkig en hij keek hulpzoekend naar Madge. Ze gaf hem een kalmeerend knipoogje, met een blik naar Miles, die beduidde: ‘Let maar niet op dien boeman.’
‘Wat moet dat nou.’ Miles drukte zijn vingertoppen nadenkend tegen zijn voorhoofd. ‘Verdomd vervelend. Al mijn geld gewisseld.’
‘Hm,’ leidde Miss Davies in, ‘zoudt u niet met mij mee willen gaan? Mijn zuster woont hier dichtbij. Bestuurster van een kostschool. De kinderen zijn met vacantie. Ruimte genoeg!’ De jongelui wisselden een blik. ‘Werkelijk allerliefst,’ zei Madge. ‘Maar vindt uw zuster het zoomaar goed?’
‘Ik bel haar even op, dat komt in orde.’ En Miss Davies liep meteen naar de telefoon-cel. ‘By Gosh,’ zei Miles. Madge lachschudde. ‘Lach jij maar, ik zie het grappige er niet van in. Met een wildvreemde meegaan. Wie doet dat nou, vraag ik je.’
Madge had haar antwoord klaar. ‘Niemand zou anders verwachten van een paar Schotten. Die gaan immers met den duivel mee als ze hun portemonnaie dicht kunnen houden’.
Miles zei niets terug, omdat hij zag dat het gidsje luisterde. Maar hij moest toegeven, het idee was nog niet zoo slecht. Naar Londen terug wilde hij niet, in een hotelle'tje logeeren was gevaarlijk....
Glimlachend, zelfbewust draaiend, of zij een Amerikaansche mannequin was, kwam Miss Davies weer aanwandelen. En gedwee ging Miles even later achter de drie anderen aan, terug naar het vliegveld, om de bagage te halen.
| |
| |
Zij liepen op een zandigen, stijgenden weg, begrensd door lage heggen. Aan weerszijden lagen golvende weilanden. Hier en daar een verdwaalde eik; koeien rustten in de schaduw. Er was pas gehooid; de gele schelven stonden als huisjes zonder deur of venster. De zon gloeide heet in schitterblauwe lucht. Geen vochtig plekje op blad of grasje te bekennen. Miles, sjouwende met twee koffers, voelde tergend de droogte in zijn keel. Een teug helder water leek hem onbereikbare godendrank; de gedachte er aan stemde hem droefgeestig. Hij sjokte werktuigelijk achter de pratende vrouwen aan; af en toe struikelden zijn loome voeten over een verraderlijken boomstronk. ‘En dan praten ze nog van de lieflijke natuur,’ dacht hij, giftig, langs zijn wollige jas de zweetdroppels van zijn gezicht wrijvend. Hij stelde zich zijn kamer in Hampstead voor. De clubfauteuil, voor de open deuren, waar hij behagelijk in placht te zinken, sigaretten rookend, de whiskyflesch onder zijn bereik, een spannend romanne'tje op zijn knieën.
Zelfs een wetboek leek hem niet te versmaden, op het oogenblik. Een week geleden droomde hij er niet van, dat zijn leven zoo'n keer zou nemen. Dat hij de slaaf eener onberekenbare, grillige vrouw zou worden. Want al mocht hij ook foeteren, gehoorzamen zat hem in het bloed. ‘O, het is zoo'n lief, volgzaam kind,’ placht zijn moeder tot haar vriendinnen te zeggen. Maar zelf wist hij, dat het niets dan gemakzucht was. De dingen waren hem de moeite niet waard om er over te gaan kibbelen. Sommige menschen werden geboren om te bevelen - het leken hem meestal vrouwen - de rest om die bevelen op te volgen. Wanneer alle mannen zoo wijs wilden zijn, om dien eenvoudigen stelregel aan te nemen, zou de wereld een heel wat rustiger plaats worden.
Hij liep zoo diep in gepeinzen, dat hij onwillekeurig recht door stapte, toen de vrouwen een zijpad insloegen. De helle stem van Madge, die zijn naam riep, deed hem verschrikt opzien.
‘We zijn bijna op onze bestemming, meneer Mac Gregor,’ glimlachte Miss Davies.... Duvels, hij mocht zijn naam wel onthouden. Wie had er nou ook 's morgens idee van dat hij 's avonds een Schot zou zijn. Ze stonden voor een hoog hek, versierd met krullen en verguld. Miss Davies duwde het open en ging hen voor.
Madge kneep Miles zenuwachtig in zijn arm - hij kon zich
| |
| |
niet verweren met de twee koffers. ‘Denk er aan dat je een heeleboel Schotsche moppen vertellen moet,’ fluisterde zij. Hij zuchtte, ontmoedigd.... Had hij nou dat notitieboekje maar meegenomen. - Nooit een geheugen voor moppen gehad, hij schreef ze altijd op. - Dan had hij er nog gauw wat uit zijn hoofd kunnen leeren....
Het oprijpad waarlangs zij liepen, werd beschaduwd door oude kastanjelaren en knoestige eiken. Geurig-groene grasvelden aan weerskanten der laan. Voor hen: de school, statig als een kasteel der coulissen, veel torentjes en schijnbaar onnoodige uitbouwtjes. Een achtergrond van boomkruinen en blauwe lucht.
‘Ik ben benieuwd naar die zuster, jij?’ fluisterde Madge. Miles knikte. Hij wilde het niet zeggen, maar in zijn hart was hij een beetje bang voor de ontmoeting met een nieuwe Miss Davies. De klopper bonkte op de deur. Een slank dienstmeisje, rosblond haar om het fijn gezichtje, deed open. ‘Goedenmiddag Bessie,’ groette Miss Davies vertrouwelijk.
‘Madam wacht u,’ zei het meisje, verlegen knikkend naar de onverwachte gasten. Zij stonden in een wijde hall. Vensters van gebrand glas ontnamen het licht alle scherpte, verfden de zonnebundels geel en rood. Kerk-atmosfeer ‘na de warmte buiten als een koele hand op het hoofd van een koortslijder. Zij volgden Miss Davies door een lange gang. Witgekalkte muren, veel donkere deuren. De laatste stond open, een baan licht viel schuin door het halfduister. Zij traden de kamer binnen. Miles en Madge met gepaste schuchterheid. Midden in het puriteinsch sober vertrek stond een kleine, gezette dame. Een onderkin, en een snorre'tje waarop een man trotsch had kunnen zijn, gaven haar een waardigheid die ontzag inboezemde. Ze droeg een grijze, stijve japon, gesloten tot aan de kin; haar grauwe oogen keken koud-onderzoekend boven een goud lorgnetje uit, dat midden op haar scherpen neus wiebelde. Ze verzette geen voet om haar zuster te verwelkomen en deed of Miles en Madge lucht waren. Zoo Arabella, ben je daar,’ zei ze. Miss Davis junior veinsde den afkeurenden toon niet te hooren en drukte hartelijk de hand, die niet naar haar werd uitgestoken. ‘Dag lieve Sarah. Mag ik je mijn nieuwe kennissen eens voorstellen? Mr. en Miss Mac Gregor. Mijn zuster,’ keerde zij zich tot de jongelui.
| |
| |
Madge begon met haar liefste stemme'tje: ‘We vinden het zoo alleraardigst dat u ons....’
‘Dat hoeft u niet op te noemen,’ onderbrak Miss Sarah's manachtig-schor geluid. ‘Ik ben die verrassingen van haar gewend. Ze is altijd bijzonder geweest.’ Arabella, zooals Miles en Madge haar in gedachten noemden, scheen zich van die opmerking weinig aan te trekken.
‘Kom, we zullen ons eens gaan opfrisschen’, zei ze vroolijk, zijn de kamers al klaar?’
‘Nou vraag ik je!’ Een half uur geleden belde je mij op. Denk je, dat we hier aan de zwarte kunst doen? Je bent even onpraktisch als een koningin, die met haar hofhouding op reis is. Je kunt je wasschen bij het fonteintje in de gang, dame.’
‘Maakt u toch voor ons geen drukte. Mijn broer en ik zijn best met één kamer tevreden, we gêneeren ons niet voor elkaar,’ haastte Madge zich te zeggen.
‘Geen sprake van. U krijgt ieder een kamer. Als ik gastvrijheid verleen doe ik het goed.’ Aan de vastberadendheid van Miss Sarah viel niet te tornen, dat begreep een ieder die haar zag. ‘Ach, ach, sommige vrouwen toch ook,’ dacht Madge.
‘Goed, als jij niet durft praten zal ik het doen,’ zei Miss Mac Gregor’ tot haar metgezel, voor zij, een half uur na aankomst in de kostschool, de eetkamer binnentraden. Miles hoorde aan haar stem, dat zij in een overmoedige bui was en het angstzweet brak hem bij voorbaat uit. Madge hield zich aan haar woord. Gedurende het gansche maal leidde zij het gesprek, vertelde op onderhoudende wijze bijzonderheden over historisch en cultureel Schotland. Met lichten weemoed sprak zij over het patriciërshuis der Mac Gregor's in het schoone, oude Edinburgh, beschreef hun buitenplaats bij Hollyrood. Tusschen een hapje sla en mayonnaise zei ze vertrouwelijk, dat Mary Stuart altijd haar heldin was geweest. Ze legde vork en mes even neer om er plechtig aan toe te voegen: ‘Als ik haar hofdame was geweest, zou ik zeker haar leven hebben gered.’
Miss Arabella keek haar dwepend aan, het hoofd scheef. ‘Ach ja,’ zuchtte ze en knipperde met haar wimpers, ‘altijd verlangen we terug naar het gulden verleden. Wat mij betreft: Ik ben een
| |
| |
vurig aanhangster der reïncarnatie-leer. ‘Soms’, haar stem werd een geheimzinnige fluister, ‘soms weet ik bijna zeker, dat ik vroeger Cleopatra ben geweest’.
‘Kan best wat van aan zijn’, knikte Madge ernstig.
Miss Sarah, geërgerd, grommelde: ‘tommyrot’, welke term haar diepste minachting uitdrukte en prikte zoo venijnig een aardappel door midden, dat de kruimels naar alle kanten heenvlogen.
Madge genoot van haar eigen verzinsels. Hoe meer ze redeneerde, des te vaster begon ze zelf in het bestaan der Mac Gregor's te gelooven. Af en toe betrapte zij zich op Schotsch dialect. ‘Ach, dat overkomt me nu altijd in het vuur van het gesprek’, verontschuldigde zij zich. Miles, rood van benauwdheid en de heete brokken, die hij in zijn zenuwachtigheid al te haastig naar binnen slikte, waagde het nauwelijks van zijn bord op te kijken. Hij vreesde Miss Sarah's manhaftigen blik. Af en toe scheen zijn hart stil te staan van angst, dat Madge een blunder zou slaan. Maar zij was tè bedreven in het fantaseeren. Toch werd een zware druk van Miles zijn borst genomen, toen Miss Sarah, na het dankgebed te hebben uitgesproken voorstelde, dat de jongelui nu maar een wandeling moesten doen in den tuin of de omgeving. Er klonk een gebod achter haar vriendelijke woorden - de waarheid was, dat zij erg naar haar dutje verlangde - ‘de jongelui’ dachten er dus niet aan om met andere plannen aan te komen. Kalmpjes kuierden zij den tuin in. Maar achter den eersten de besten haagdoornstruik gedroegen zij zich heel onbetamelijk, voor een broer en zuster.
Er werd vroeg gesoupeerd, dien avond. Toen de tafel was afgeruimd, zei Miss Sarah beteekenisvol: ‘We gaan hier altijd om negen uur naar bed’. Madge stond op. ‘O, wij thuis ook, hè, Miles? Mama houdt zoo van regel. Wilt u gelooven, dat ik mijn oogen haast niet meer open kan houden. Vind u goed, dat we meteen gaan?’
‘U doet maar wat u zelf wilt.’ - Ja, daar meen je veel van ouwe, dacht Madge. - ‘Morgenochtend om zes uur wordt u geroepen. Half zeven ontbijten. Zeven uur op zijn laatst moet u de deur uit. Ik wil volstrekt niet, dat u te laat komt’.
‘O, weest u daar niet bezorgd om. We zijn zoo matineus!
| |
| |
Vooral Miles. Die jongen is soms om vijf uur 's morgens uit zijn bed’. - Ze zei er niet bij, dat hij er dan nog niet ìn was geweest.
De jongelui wenschten de dames een goede nachtrust en gingen naar boven. Op de gang zoenden zij elkaar, stiekum als twee stoute kinderen en Madge fluisterde haastig: ‘Wanneer ze slapen kom ik bij je’. Een kushand en ze wipte haar kamer binnen.
‘Duvels’, mompelde Miles, peinzend kijkend naar de deur waardoor zij verdwenen was. ....Ze was voor geen kleintje vervaard. Hij hoorde stappen aankraken op de trap en haastte zijn eigen kamer binnen. Madge ontkleedde zich op haar gemak. Toen ze haar nieuwe roze crêpe de chine pyjama had aangetrokken, klom ze op een stoel om te zien hoe hij stond. De voorkant ging wel. Maar toen ze probeerde om over haar schouder het effect van achteren te zien, gleden haar teenen uit, en voor ze het wist zat ze schrijlings op haar stoel. Even was ze beduusd van schrik, moest dan schoklachen om het gekke van 't geval. Wat zou Sarah zeggen als ze haar been had gebroken en hier maandenlang verpleegd moest worden! Ze zou naar de Mac Gregors willen telegrafeeren. Dan volgde, onvermijdelijk, de dramatische ontknooping. En zij werd, met haar gebroken been, de deur uit gezet.
Wat een kamer! Houten vloer, kale houten wanden, ijzeren ledikantje. Arme onderwijzeres, die hier moest bivakkeeren. ‘Kind, wat zoek je hier’, zou mama zeggen. ‘Is het een klooster?’
Ze liep met danspassen naar het raam. De tuin lag roerloos in het late licht. Een paar vogels vlogen langzaam wiekend naar het Westen, waar de hemel bleekblauw was. In den eikeboom onder haar raam begon een merel te zingen. Ze zag hem, zwart, onbewegelijk op het hoogste takje. Droomerig, vragend zong hij, of hij peinsde over het wonder van zijn eigen bestaan. Om koud van te worden, vond Madge. Niks voor haar, hoor. Ze wilde niet sentimenteel zijn. Dat was uit den tijd. Kom, ze ging maar eens op bed. Bovenop de sprei liet ze zich vallen, wiebelde heen en weer. De ijzeren pooten van het bed stonden krom; alles piepte er aan. Een gammele beweging, hoor, dacht ze minachtend. Leek wel een boerenkar, die kraakte en steunde onder een vracht hooi, inplaats van een meubel waar je rustig den nacht in doorbrengen moest. Wat zou Miles voor een bed hebben. Zouden de dames al slapen?
| |
| |
Ze sloop naar de deur, luisterde voor het sleutelgat. Alles was stil. Ze zou 't maar wagen. Wanneer er een te voorschijn kwam: ze kon prachtig slaapwandelen. Voorzichtig, beetje bij beetje, deed ze haar deur op een kier, keek de gang in. Er brandde een nachtlamp. Verder waagde ze te duwen. De deur gierde, verraderlijk. Ze stond doodstil, adem inhoudend. Zouden ze wat gehoord hebben?.... Gauw terug gaan, weer in bed? Het was al te laat. Tegenover haar ging ook een deur open. Een gedaante in een wijde, witte nachtjapon verscheen op den drempel. Miss Arabella, met verschrikte oogen en een paar vlechtjes dun als muizenstaarten. Nu handelen. Ze stak haar handen vooruit en liep zwevend - de echte slaapwandelaarstred - de gang in, stond dan stil, als luisterend. Miss Arabella, die even roerloos was gebleven, schoot op haar toe, greep haar bij een arm.... Als ze maar niet kriebelt of knijpt, want dan geef ik een schreeuw, dacht Madge. Mompelend, of ze droomde, zei ze: ‘Mijn broertje.... koud.... toedekken’, liep dan op haar teenen verder. Arabella volgde. Met zekere hand opende zij de deur van Miles zijn kamer.
Miles, tot aan zijn neus onder de dekens, deed of hij sliep. Door zijn wimpers zag hij Madge binnenkomen, wachtte met kloppend hart de verdere gebeurtenissen af. Hij schrok, toen achter haar een lange witte gedaante binnensloop. Wat moest dat beduiden. Toch geen verrader!.... Hij schoot overeind in bed.
Een gilletje, de ‘verrader’ vluchtte. Madge kwam haastig op hem toe, fluisterde: ‘Niks zeggen, ze denkt, dat ik slaapwandel’.
De gedaante trad weer binnen, nu in een langen bruinen mantel.
‘Meneer’, zei ze, klappertandend.
‘Ja’. Miles was weer gaan liggen.
‘Doet uw zuster dat wel meer?’
Hij knikte ernstig, ‘'t Zit in de familie.’
‘Vindt u.... zal ik.... wat water over haar hoofd gooien?’
‘Absoluut niet. U moet die menschen nooit aan 't schrikken maken. Dan vallen ze als een blok neer’.
Madge had intusschen, tastend langs de dekens, zijn hoofd gevonden, aaide er langs, trok aan zijn neus.
‘Ziet u, ik ben er al aan gewend, 't Gebeurt zoo vaak. Ik laat haar maar. Gaat u gerust naar bed, hoor.’
| |
| |
‘Nee, nee’, zei Arabella vastbesloten en ging op den stoel naast zijn hoofdeinde zitten’; ik heb pas gelezen, dat water zoo'n fatale macht over slaapwandelaars heeft. De vijver in den tuin is diep. Ik zou geen oogenblik van vrede meer in mijn leven hebben, wanneer uw zuster, die jonge bloem, er in verzonk’.
‘De boel is toch zeker op slot’, kwam Miles nuchter’, ze is geen uitbreker’.
‘Meneer, zegt u dat niet. Ik heb kortgeleden gehoord van een krankzinnige, oude dame, die een deur met zeven sloten openbrak. Wat ik zeggen wou.... begreep ik vanmorgen goed, dat u ook van het onge....’
Miles vloog woest overeind, drukte zijn vlakke hand tegen haar mond. ‘Stil!’ siste hij. Arabella sloot haar oogen van schrik, durfde zich een oogenblik niet verroeren. Dan, voorzichtig, waagde zij te gluren, deed gauw haar oogen weer dicht, omdat Miles op den rand van zijn bed zat. Was er schrikwekkender schouwspel dan een man in nachtgewaad? Madge zweefde door de kamer. ‘Die twee raken nog slaags’, dacht ze. ‘Miles is bepaald niet nuchter. Voor Sarah komt zal ik de beenen maar nemen.’ Halfluid sprak ze; ‘Slapen.... slapen.... ik ga slapen’. Miss Arabella, handen stijf voor de oogen - maar tusschen haar vingers door keek ze toch nog eens goed naar Miles - volgde haar. De jongeling bleef op den bedrand achter. Nu hij eenmaal uit zijn doezel was gehaald, had hij geen zin om dadelijk weer te gaan slapen. Hij keek naar de strepen maanlicht over den vloer. Een nacht voor avontuur.
Hij verbeeldde zich een Romeo, een Cyrano te zijn. Duvels, wat zag ze verleidelijk uit. Dat die tante er nou juist haar neus in meest steken. Waar bemoeide zoo'n mensch zich mee. Ze waren toch op hun huwelijksreis. Maar hij ging naar Madge toe. - Op de teenen naderde hij de deur. Kriebelingen van prettige zenuwachtigheid gleden langs zijn rug. Heel langzaam draaide hij den knop om, het gewicht van zijn lichaam er tegenaan drukkend. De deur kierde open, hij luisterde. Geen geluid brak de nachtstilte. Hij gleed door de smalle opening de gang in. Deed een stapje voorwaarts, nog een, het puntje van zijn tong uit zijn mondhoek. Een derde moedige stap. Een vloerplank kraakte. Voor hij rechtsomkeert kon maken, ging een deur open. Hij
| |
| |
staarde in het gelaat van Miss Sarah. Ze keek hem even onbewegelijk aan. ‘Wat doet u daar, meneer Mac Gregor?’ zei ze scherp. Hij schepte adem. ‘Ik.... dacht, dat het ochtend was’.
‘Zoo. Is het uw gewoonte, om 's morgens vroeg in nachtgewaad door het huis te sluipen?’.
‘Nee maar.... ik wou....’
‘O, zegt u dat dan dadelijk. Rechtuit eerste deur links. En wat den tijd aangaat, het is bij twaalven. Ik hoop, dat u nog zes uur uw gemak kunt houden’. Ze sloeg de deur dicht; Miles, tegen wil en dank, liep rechtuit naar eerste deur links en droop even later weer naar zijn kamer af. Het mensch stond natuurlijk te luisteren. Hij kon zich niet weerhouden in het voorbijgaan een vuist te ballen naar haar deur en tusschen zijn tanden te mompelen: ‘ouwe furie’.
Zuchtend stapte hij maar weer in bed, om na een paar minuten - als een echte man: gauw over het leed heen - in diepen slaap te liggen. Madge had in haar kamer licht opgedaan.
Ze zat rechtop in bed, een zakje bonbons aan den eenen kant, een doos sigaretten aan den anderen. Het nieuwste nummer van ‘The Strand Magazine’ tegen het natuurlijk lessenaartje harer opgetrokken knieën. Een stukje Londen had ze tenminste bij zich. Ja, ze zou haar avond laten bederven. Kan je net denken. En ze liet haar teenen huppelen van pret, om de stiekeme overtreding. Een groote roze baby, alle cynisme en levensmoeheid ten spijt.
Miss Arabella was de eenige, die den ganschen nacht haar oogen niet sluiten kon. Haar angstige verbeelding schiep visioenen van tuimelende vliegtuigen; duizendmaal verging zij in een kokende, woelende branding. Haar ademhaling werd stooterig-beklemd van pure benauwheid. De eenige troost was, dat ten minste twee menschen de beproeving met haar zouden deelen.
Den volgenden morgen om half zeven zat het viertal om de eetkamertafel, of er geen nacht was geweest. Miss Arabella repte niet van het slaapwandelen - bang voor een nieuwe uitbarsting van Miles. - De jongeling, op zijn beurt, durfde Miss Sarah niet vrij in de oogen blikken. Madge voelde zich het meest op haar gemak en at, ondanks het vroege uur, smakelijk van de gebakken aardappelen, ham en eieren. Een paar knapperige stukjes toast
| |
| |
toe. De twee andere luchtpassagiers moesten zich geweld aandoen, om de brokken naar binnen te krijgen. Miles slikte zóó in het oog loopend moeilijk, of hij Charlie trachte na te doen. Het mankeerde er nog maar aan, dat hij een boertje liet en zich op de borst klopte. Het was een kalme zomermorgen. De boomen stonden doodstil onder effenblauwe lucht. Dat gaf Miss Arabella flauwe hoop voor het behoud van haar leven.
Klokke zeven stonden zij op den stoep. Stiptheid voor alles, was Sarah's lijfspreuk. In een vlaag van grootmoedigheid, had zij aangeboden de reizigers naar het vliegveld te vergezellen. Over den stillen landweg, langs bedauwde, geurende heggen, liepen zij naar Croydon. Bijtjes zoemden in de warme lucht. Miles voelde zich als iemand, die afstand van het leven heeft gedaan, een ten doode gedoemde. De vredenheid der natuur leek hem evenzeer in tegenspraak met zijn gemoedstoestand en van een bijna kwetsende onaangedaanheid, als zoetelijk beschilderde coulissen met een tragisch tooneelgebeuren. Alles werd onbeduidend décor van het eenig echte, middelpunt der wereld: het demonisch vliegveld, dat zij onherroepelijk naderden. - Na een half uur waren zij er aangekomen. Alle formaliteiten van den vorigen dag moesten worden herhaald. In het gebouwtje waar bagage en passagiers gewogen werden, zagen zij den kauwenden Amerikaan op de bascule. Hij gaf met een vriendschappelijk handopsteken blijk van herkenning, trok de schouders op, toen de beambte hem medeelde, dat hij twee shilling boete moest betalen wegens overschrijding van het veroorloofde gewicht.
‘Ik schat hemzelf op tweehonderd pond’, fluisterde Madge. Als we maar geen ongeluk krijgen, met zoo'n vracht er bij. Hij mag wel in het midden gaan zitten’. Miles was niet in staat om te antwoorden. Het Duitschertje was niet komen opdagen; in zijn plaats kreeg men een nieuwen passagier. Oude Zweed, geblokte sportkousen om zijn magere, kromme beenen, een grijze snor, waarvan de punten arrogant omkrulden, in zij geel, nijdig gezicht
Dreigend kwamen zijn oogen onder de diepgetrokken pet uit. Hij trappelde van ongeduld naast zijn drie koffertjes en vloekte in slecht Engelsch de beambten uit.
Het kleine gidsje leidde Madge, Miles, Miss Arabella en de
| |
| |
Yankee naar hun vliegtuig. Sarah ging voor de aardigheid even mee naar binnen. Nu het oogenblik van afscheidnemen gekomen was, voelde zij naar hart verzachten jegens haar zuster. Ze wilde toch wel eens weten in welke omgeving, als je 't zoo noemen kon, Arabella aan haar einde zou komen. Als 't een beetje wilde zag ze het mensch nooit weer. Wie ging nou ook met een vliegmachien. Zìj had liever.... Enfin, veel zou er niet aan Arabella verloren gaan. De meubelen zou zij wel erven.
Het deurtje werd opengegooid. Een brommend, steunend iemand beklom het trapje. De Zweed. Hij groette niet, keek slechts wantrouwend rond van onder zijn ruige wenkbrauwen, of hij zeggen wilde: onder welk troepje schooiers ben ik nu weer verzeild.
‘Damn it, kom je nog vervloekte jongen’, riep zijn schorre stem naar buiten. ‘Waar hang je uit met mijn koffers? Denk je dat ik hier eeuwig in den tocht kan staan?’ En hij steunde, als iemand, die aan hevige jicht lijdt. Het gidsje kwam aanhijgen, rood van het harde loopen, drie valiesjes in zijn handen.
‘Hier, hier, niet bovenop’, deed de Zweed opgewonden’, ik wil ze onder mijn bereik houden. En je gooit er niet mee, begrepen. Voorzichtig, voorzichtig!’ Hij huppelde van zenuwachtigheid om den jongen heen, precies een Indiaansche krijgsdans vond Madge, die nog oooit een Indiaan had gezien. De koffertjes, bruin, glad, zonder een enkel schrammetje, werden in het bagagenet gelegd. Aan die koffertjes zag je, dat het een net persoon was. vond Miss Sarah, die met ontzag naar hem keek. Iemand, die op zijn boeltje lette - wat je haast van geen enkelen man zeggen kon. - Zoo iemand was altijd haar ideaal geweest. Daar had ze nou haar heele leven naar uitgekeken. En dat je hem op zoo'n onmogelijke plaats aantreffen moest. Hoe kwam die arme man er toe om zijn leven zoo te willen vergooien. Eeuwig jammer. Haar oogen werden scheel van weemoed, terwijl ze naar hem staarde. Hij voèlde het, en zijn hoofd gaf een schokje van boosheid, of hij haar blik af wilde schudden. Het was of duizend venijnige naaldjes uit zijn oogen flitsten. Te erg, zelfs voor een onverschrokkene als Miss Sarah. Zelve iemand, die de theorie ‘baas boven baas’ huldigde, moest zij nederig erkennen haar meester gevonden te hebben. ‘Ik ga’, zei ze haastig. Ze kuste
| |
| |
haar zuster, Madge en - voor hij het verhinderen kon - ook Miles. Madge beet de tanden in haar wangvleesch, om een schaterlach in te houden, toen ze zijn gezicht zag. Ze wist de oorzaak van afschuw: Sarah's snor.
Waardig liep de kleine Miss Davies den Zweed, die achteraan zat, voorbij. Ze vleide zich, dat hij toch wel een weinig jaloersch zou zijn. Nietwaar, iedere man, hoe zijn aard verder wezen mocht, wilde wel eens door een aardige vrouw gekust worden.
Het eenige dat haar tegenstander deed, was een raamje open zetten, zoodra zij de cabine verlaten had. Diep gekrenkt verliet zij het terrein, zonder nog eenmaal naar Arabella te wuiven.
Juist toen Madge het zich zoo huiselijk mogelijk had gemaakt en haar sigaretten te voorschijn gehaald, ging het deurtje weer open en verscheen het zenuwachtig gezicht van den kleinen gids. Schichtig kijkend naar den Zweed - zijn oogen werden naar dat kwade gelaat getrokken, gelijk vogeltjes naar den slang - stotterde hij, dat den passagiers voor Amsterdam verzocht werd uit te stappen. Ditmaal bezondigde niet alleen de Zweed zich aan een vloek. Madge en Miss Arabella, vrouwelijk waardig, wisten hun kalmte te bewaren.
De angst van Miles, dat er weer water in de machine was, bleek ongegrond. Men zat alleen maar in het vliegtuig, dat Waalhaven zou aandoen. De Amerikaan glimlachte en strekte zijn beenen wat luier uit. Rotterdam was zijn plaats van bestemming. Hij kreeg het rijk alleen.
Toen zij voor de tweede maal gezeten waren - ditmaal ‘heusch in de goede’, zooals het gidsje den argwanenden Miles ernstig knikkend verzekerde, kwam de vliegenier - de stoere Hollander, met den lachenden kop - binnen en groette vriendelijk, terwijl hij, grootstappend door het gangetje tusschen de zitplaatsen, naar zijn eigen hokje liep. Hij keek er Madge alleen bij aan, merkte Miles met een steek van jaloezie - hij zag niet, dat de piloot ook nog even omkeek, door het glazen deurtje. -
‘Leuk, dat ik vlak achter hem zit’, zei Madge naïef.’ Een aardige snuit, hè?’
‘Hm’, gromde Miles.
De voorbereidselen tot vertrek werden gemaakt. De motor ronkte; mannen op het veld renden heen en weer, riepen boven
| |
| |
het lawaai der machine uit. Een schreeuw: ‘Ja!’ De stutblokken werden weggenomen. In steeds versnellende vaart reden zij over het veld, huppelend over den hobbeligen grond.
‘Eenig, hè’, riep Madge, opgewonden. Ongemerkt had het vliegtuig de aarde losgelaten; plots bemerkten de passagiers, dat zij zweefden en al zwevende stegen. De rust, die soms volgt wanneer angst niet langer baat, kwam over hen. Zij waren overgeleverd. A la bonne heure. Toen de golvende velden onder hen waren weggewield, landhuizen en boerenhoeven, menschen en dieren tot kinderachtige stippen geworden, leek de machine plots stil te staan. Het deed een duizelig gevoel door het lichaam naar beneden schieten. Zij vlogen in rechte lijn voort. Madge staarde in extase naar de ruimte beneden zich. Nu voelde je, dat het leven nog iets waard was. Vliegenier, welk een benijdbaar beroep. Zelfs de dood in de wolken was mooi. Een vallende adelaar.
De Zweed - wat gaf hij om een stelle'tje koeien en schapen daar beneden - zat de Stockholmsche courant te lezen. Miles staarde naar de lucht, bleek, de handen om zijn knieën. Het idee, dat er geen mecano mee was, verontrustte hem. Waarom? vroeg hij zich af. Was er weer ruzie geweest; vreesde men den ongelukkigen voorganger te zullen volgen? - Miss Arabella had haar oogen gesloten.
Nauw tien minuten hadden zij boven het heuvelig Surreysch landschap gevlogen, of beneden hen, in de luchtzee, gleden dikke witte wolken, schuimig als vette zeepsop. Je zou er in willen grijpen, vond Madge.
‘Komt dat uit die trein’, schreeuwde ze, wijzend naar een mal, zwart slange'tje, dat ver, ver beneden hen over de aarde kronkelde.
‘Onmogelijk’, hoofdschudde Miles. Het duurde niet lang, of zij reisden door een land van sneeuwpyramiden en donzen luchteilanden. Af en toe scheurden de wolken als het vloei waardoor een cirkushondje springt en vertoonden het wereldsche tooneel in klein bestek: groen der aarde, een witgetorende hofstede. Plotse wind stak op; het leek of een onzichtbare stofzuiger de hoofden van hun romp wilde rukken. Miles liet zijn vingers langs de opengeslagen vliegkaart glijden. ‘Folkestone’, wees hij naar omlaag. Tusschen brekende wolken door zagen zij de laatste huizen, roode
| |
| |
en grijze daken. Daarna wiegelend groen water. Miss Arabella, grauw tot aan de lippen, greep met trillende vingers een der ‘Airsickness’-zakken, boog haar gezicht er over. De Zweed humde verbolgen. Ze voelde zijn gramstorigen blik in haar rug priemen. Na enkele minuten vliegens boven de golven - de stâage beweging van het water gaf de sensatie, dat de machine stilstond in de lucht, een ronkend slakkenhuis - overstemde een hard, knappend geluid plots het lawaai van den motor. Het vliegtuig schoot omlaag, een aangeschoten vogel, hing dan onbeweeglijk. Madge keerde een vragenden blik naar Miles. Hij lag achterover in zijn stoeltje, bleek, krachteloos. ‘Aan zoo'n man heb je ook niet veel’, dacht zij. Miss Davies was er al even ellendig aan toe, het hoofd gebogen, groenbleek, zat zij een nieuwen aanval af te wachten. Madge draaide zich om naar haar achterbuurman. Hij veinsde nog in zijn krant te lezen, maar zijn vingers beefden. Nauwelijks voelde hij haar blik, of het blad viel ritselend neer, heftig bewoog hij zijn handen, als wilde hij haar wegduwen. Na een dreigenden blik, raapte hij zijn krant weer op, verborg zich er achter. Uit wraak stak Madge haar tong uit. De piloot was haar laatste toevlucht. Maar toen ze naar hem keek, stokte haar adem van plotse onrust.... God, wat deed die man vreemd.... dacht ze. Zijn handen, te voren rustig aan het stuurwiel, vlogen heen en weer, als vogels in het nauw; zweetdroppels gleden langs zijn wangen. ‘Zouden we verdrinken....’, dacht het meisje. Een duizelig gevoel ontnam haar schier het bewustzijn. Zij vergat de schoonheid van den stervenden adelaar, voelde zich alléén nog maar gevangene in een kooi. De raampjes had zij stuk willen slaan, luid schreeuwen om zich van den loodzwaren angst, gelijk een klauwend beest op haar keel, te bevrijden. Dood.... dood.... Nooit had het veel gesmade leven haar begeerlijker geleken. Nu kon zij nog denken, zien,
bewegen.... in een oogenblik zou dat alles voorbij kunnen zijn, lag zij misschien koud, doorweekt op den bodem der zee. Haar vader en moeder zouden in het ochtendblad lezen, dat zij omgekomen was. Tranen van zelfmeelij schoten in haar oogen. Nooit had zij zich kleiner, armzaliger gevoeld, dan in het schaamtevol besef niet te durven sterven. De spanning leek een eeuwigheid te duren. Opeens kwam er beweging; de
| |
| |
machine zwenkte. Madge loosde een diepen, bevenden zucht, veegde over het beslagen ruitje en keek naar buiten.
‘We gaan terug’, besefte ze met een schokje van vreugde, toen zij de huizen van Folkestone weer opdoemen zag. Goddank.... als ze maar veilig ergens konden dalen. Wat was dat voor geluid? Achterom blikkend, zag ze dat een ander vliegtuig hen volgde, ontdekte verrast een gezicht voor een der raampjes. De Amerikaan. Ze wuifde naar hem, zenuwachtig opgewonden. De piloot had zijn collega dus gewaarschuwd.... Ze stootte Miles in de zij: ‘We dalen!’ Een kreun; zijn scheef, gezakte hoofd knikte.
‘Gedraag je als een Engelschman’, zei ze minachtend. Miss Arabella kermde, jammerlijk als een verlaten hondje.
Ze streken neer, rolden over het veld. Miles opende zijn oogen, verwonderd, dat hij niet op den bodem der zee lag. De piloot opende het deurtje. ‘Waar zijn we, meneer’, overviel Madge hem, gretig.
‘In Lympne, jongedame. U zult misschien over moeten stappen. Er hapert een kleinigheid aan de machine’.
‘Ja, wat duivel is dat’, stoof de Zweed overeind’, betaal ik mijn geld om als een kat te verzuipen? Damn it! Ik eisch....’
‘Kalmte meneer. Wind u niet op. Dat bevordert de luchtziekte’. En de piloot sprong op het gras, stond dadelijk in druk gesprek met zijn collega en een paar mannen in blauwe kielen, wees naar de machine, trok de schouders op. Pratende liepen zij in de richting van het luchthaven-gebouwtje. Even later kwam een monteur zakelijk verzoeken of de passagiers maar wilden overstappen. In optocht ging het naar het andere vliegtuig. Madge bleek, maar met herwonnen zelfbewustzijn voorop, Miles onvast op de voeten, balanceerend tusschen twee koffers, Arabella strompelend als een oude bedelaarsvrouw. - De Zweed wachtte op een gedienstig iemand om zijn valiesjes te dragen. - Het drietal werd door een vriendelijken lach van den Amerikaan verwelkomd. ‘Zoo, zie ik jullie ook weer'is’, drukte zijn blik uit. Buiten klonken vloekwoorden in verbasterd Engelsch. ‘O, die vreeselijke man’, rilde Arabella, achteraan, terzijde van den Yankee, op een stoeltje vallend. ‘Hij kijkt aldoor naar me. Ik voel het. Hij is kwaad omdat ik ziek ben. Hij zou me wel willen
| |
| |
bijten. Ik wou, dat hij niet meeging. Enge kerel. Maar zoo dadelijk ga ik op den grond liggen. Het kan me niet schelen wat hij er van denkt. Ik doe het. Ik doe het vast’. Ze hapte naar lucht als een visch op het droge en sloot haar oogen, uitgeput.
‘Die vent ging al te keer in de auto vanmorgen’, zei Mr. Yankee langzaam. ‘Zenuwpatiënt. Moest ergens opgeborgen worden. Ik wind me nooit op. Behalve gister, toen we met dien dronken harlekijn van een chauffeur terug naar 't Victoriahôtel moesten. Toen voelde ik, dat mijn haar nat was en dan weet ik altijd, dat ik kwaad ben.’
De piloot kwam binnen. Diep teleurgesteld zag Madge, dat het niet meer ‘haar’ piloot was. Die bleef zeker bij zijn vliegtuig. Een kleine, gezette man ditmaal, zwarte oogen in een ernstig gezicht. Een opvallend breeden trouwring om.... Kinderachtig van dien Hollanders, vond Madge. Waren ze er zoo op gesteld, dat ieder meisje aan ze zag: ‘Kom mij niet te na’. Of zou het 'em in de vrouwen zitten? Enfin, hij moest niet denken, dat ze hem aardig vond.
‘Wilt u nog mee. Afmaken meneer, we gaan zóó’, riep de vliegenier naar buiten. Blazend, sputterend kwam de Zweed zelf maar met zijn koffertjes aansukkelen. Nauwelijks had hij zich naar binnen geheschen, of de motor begon te ronken. Ze reden weg, eerst in kalme vaart, dan, sprongsgewijze, al vlugger en vlugger. Miss Arabella, oogknipperend in de richting van haar vijand - ditmaal zat zij eens achteraan, kon hèm met blikken bestoken - friemelde een zak te voorschijn, knielde op den vloer, of zij wilde gaan vegen en vlijde zich languit neer, het gezicht in de armen. De Zweed staarde verwezen op haar neer. Had hij totnogtoe getwijfeld of die Engelsche juffrouw ze wel alle vijf had, nu deed hij het niet langer.
Mr. Yankee, onverstoorbaar - kon er iets gebeuren, dat een Amerikaan schokte? - bewoog zijn kaken op en neer. Zijn mond leek een graanmolen in het klein. Miles dook kleumerig in zijn kraag. Het puntje van zijn neus glom blauwrood. ‘O god, nou begint de narigheid weer’, dacht hij, diep ellendig. ‘Aanstonds dat verdomde Kanaal’. De verorberde spek en aardappelen schenen levend te worden in zijn maag en een hoonenden rondedans uit te voeren. Het was of zijn hoofd van zijn lichaam wilde afdrijven.
| |
| |
Hij ritste een zak weg en boog zich er over, beschaamd van Madge afgewend.
‘Ook gij, Brutus’, dacht zij met bitteren spot. Wat was ze begonnen met iemand, die zich niet als een gentleman wist te gedragen. Aan zooiets merkte je zijn plebejischen afkomst. Werd zìj luchtziek? Trok zìj ijselijke gezichten? Daar dacht iemand, die zich respecteerde, immers niet aan.
Het vliegtuig zweefde weer tusschen wolkhorden, die de zon bedekten en in dreigend grijze colonnes voorbij schoven. In de ruimte tusschen hemel en aarde, lagen hun grillige vormen opeen gestapeld. Kantelende kasteelen, reuzen, wier voeten van horizon tot horizon stonden geplant. Leeuwen en draken, snel tot andere figuren vervloeiend. Na enkele minuten waren zij weer boven het Kanaal.
In het troebelgroene water wiegde een enkel, nietig schip. Miles kneep, na een schuwen blik door het raampje, gauw zijn oogen weer dicht.... Wanneer ze nog ooit in Holland kwamen - wat erg te bezien stond - zou zijn haar vast spierwit zijn. Nooit, nooit meer zooiets voor hem. Al boden ze hem een millioen.
Madge was de eenige, die zich nog om het panorama bekommerde. Miss Arabella lag voor dood op den grond; de Yankee staarde zóó droomerig naar haar, of zij een rustend vlindertje was; de Zweed veinsde zijn krant te lezen - hij dúrfde niet naar buiten te kijken.
Boven de golven werd het doorzicht vrijer. Wind joeg de wolken uiteen. Een eindeloosheid van water lag open voor den blik. Hoe smal leek op de landkaart het Kanaal, peinsde Madge. Vroeger dacht ze, dat de menschen in Frankrijk en Engeland elkaar toe konden roepen. En nu.... was er een overzij? Minutenlang tuurde zij, in gespannen aandacht. Eindelijk, een vage, golvende lijn. De Fransche kust. Je voelde je bijna een landontdekker! Het kwam al nader en nader; omtrekken teekenden zich tegen de lucht. Een vooruitstekende punt in de kustlijn, witte en roode huisjes. Dat moest Sangatte zijn. Zij vlogen er recht op aan, zwenkten boven het strand. ‘Ziezoo, nu is het ergste voorbij’, meende Madge. Maar ze merkte spoedig, dat het nog komen moest. Terwijl zij voortvlogen, langs de zigzaggende, schuin aan elkaar gevlijde akkers en witgekalkte boerenhuisjes, vloeiden de
| |
| |
losse wolken geleidelijk ineen tot een dofgeel, ondoordringbaar gordijn.
Het werd donkerder. Regendroppels, eerst een enkele, als een botsende vlieg, dan meer en meer, sneller en sneller, begonnen te tikken tegen de ruitjes. Uit de verte kwam wind gelijk een dolleman aanstormen, om tegen het vliegtuig te pletter te loopen, uiteenbrekend in vele machten, fluitende luchtgeesten. Zij besprongen het slachtoffer van achteren, stootten het met wreeden lust op en neêr. Madge werd bleek en leunde tegen het raampje. Ze besefte opeens, dat zij een maag had en hoorde haar moeders waarschuwende stem: ‘When we our bodies feel’. Dan was het niet pluis. Kleine zweetkraaltjes kwamen op haar voorhoofd. Ze kreeg het gevoel of ze stikken zou, liet driftig een raampje zakken en hield haar hoofd in den kouden luchtstroom. Achter haar foeterde een stem over den tocht. Praat maar, dacht ze. Ze voelde regendroppels op haar wangen en gesloten oogleden. Maar frissche lucht kreeg ze niet; de wind sloeg weeë benzinestank in haar gelaat. Haastig ging ze weer zitten, kroop in een hoekje. ‘Niet ziek worden, niet ziek worden’, drensde door haar hoofd. - Toch keek ze tersluiks of er zakken in haar nabijheid waren.
- Door half geloken oogen zag ze, schimmig in den mist, de Belgische duinkust, de smalle, druk versierde gevels, rood en geel, langs Ostende's boulevard, verlaten koetsjes aan het strand. Dan gleed de wereld weer weg onder doffen, gelen damp. Stuurloos dreef het luchtschip zeewaarts af. Eindelijk - boven de Zeeuwsche eilanden - dook de piloot onder de mistlaag uit. Madge's slaperige oogen gingen van verwondering wijd open, bij het zien der vlakke weiden en rechte slooten. ‘Wat netjes’, was haar eerste gedachte, ‘alsof ze de heuvels hebben gladgeharkt en alles keurig in partjes verdeeld’. Ze keerde zich naar Miles om hem opmerkzaam te maken, maar moest haar gezicht gauw weer afwenden en een hand aan haar lippen drukken. Alles draaide en deinde onder haar blik; het landschap werd beurtelings groot en klein, alsof zij door een voor- en achteruitschuivenden verrekijker keek. Ze sloot de oogen, bleef doodstil zitten.... Niet ziek worden, niet ziek worden. Later wilde zij in staat zijn om te zeggen: Vliegen? Ik kan er best tegen.
Zoetjesaan was Madge bijna in slaap gevallen; een schok
| |
| |
bracht haar tot zichzelve. Haar knipperende oogen zagen, dat de Amerikaan zijn jas toeknoopte en een koffer uit het net haalde. Toen besefte ze, dat de machine over den beganen grond hobbelde. Dat zou Waalhaven zijn. Stilstand. Door den loodrechten, striemenden regen - elastisch opspringend van de aarde - holden mannen met gebogen hoofd aan. De vliegenier kwam de cabine binnen, handenwringend,of hij het koud had.
‘Wanneer u soms wat gebruiken wilt. Er is een restaurant op het veld’. Zijn stem klonk afwezig, als van iemand, die vaak dezelfde woorden zegt, terwijl zijn gedachten elders zijn.
‘Dank u’, deed Madge koeltjes, indachtig aan den trouwring. Hij keek argwanend, fronsend, naar de onbewegelijke figuur op den grond, stapte er dan omzichtig langs, sprong op het veld.
‘Ziezoo, ik ben er’, zei de Amerikaan, klaar om den piloot te volgen. Hij had, verwonderlijk snel, een lange, gele regenjas uit zijn koffer gehaald en aangeschoten, die den regel bevestigde, dat een Amerikaan steeds het juiste ding op het juiste oogenblik bij de hand heeft. Het kleedingstuk gaf hem bobbeliger voorkomen dan ooit; hij leek een dikke veedrijver. Hij wenschte ‘pleizierige reis verder’ en knipoogde veelbeteekenend in de richting van den Zweed. Even later verdween hij met groote stappen over het veld. Madge staarde hem na en kreeg een leeg, heimweeachtig gevoel ‘Ga je mee theedrinken? Ik heb trek’, zei ze tegen Miles, vooroverbuigend naar zijn bleek, onbewegelijk gezicht. Hij knikte, stond wankel op.
Groote plassen lagen als modderpoelen over het veld. Hun kleeren spatten vol, terwijl zij, rillend in den regen, naar het restaurant liepen. - De thee bracht Madge tot zichzelve. Het doorstane leed verbleekte in haar gedachten. ‘Terug vliegen we toch zeker weer, hè’, vroeg ze opgewekt, met opengespalkte oogen kijkend naar haar spiegel-beeld en de oogharen bijwerkend, waar het zwart was afgeregend. Miles, z'n armen slap langs de stoelleuning, het hoofd moe op een schouder, zei, nochtans vastberaden: ‘Nee’. - ‘Wat?’ Ze keek hem aan, staakte haar bezigheid.’ Wat wil je dan?’
‘Kà-me niet schelen. Alles’, zei hij dof. Ik zwem liever over dat verdomde Kanaal dan me nog eens....’
| |
| |
Verontwaardigd viel zij hem in de rede, haar stem scherp en hoog: ‘Je wilt toch zeker niet zeggen, dat je bang bent?’
‘Ja’. - Ze zweeg. Kon geen woorden vinden om haar minachting uit te drukken. Eindelijk, stamelend van boosheid, brak ze los: ‘En dat is dus de man aan wien ik me heb toevertrouwd.
Een.... lafaard. Bah!.... En weet je wat ik doe? Ik ga met de eerstvolgende weer terug. - Ja. - Dan moet jìj maar zien wat jìj doet.’ Ze klemde haar lippen opeen, haar oogen vonkten uitdagend. Het gezicht van Miles betrok. Hij leek plots veel op een baby, die gaat huilen. - ‘Meen je dat Madge....’ Ze keek hem argwanend aan, een rimpeltje tusschen haar oogen. Trilde zijn stem?.... Nee, dat was krankzinnig, Miles, die zich altijd zoo beheerschte. ‘Ja, natuurlijk’, antwoordde ze een beetje onzeker. ‘Wat denk je, dat ik me voor de grap zoo opwind. Je kunt mij op m'n woord gelooven, hoor’.
Hij zweeg even. ‘Zie je Madge’, kwam eindelijk schor zijn stem, ‘ik had gedacht, dat jij heusch een beetje van me hield, dat je bij me blijven zou. En nu wil je me in den steek laten. Terwijl ik me zoo ellendig voel’. Madge keek verslagen. Ze hoorde een vreemd geluidje in zijn keek. ‘Je.... je begint toch niet te huilen’, vroeg ze hulpeloos. Hij schudde, hevig ontkennend, nee. Peinzend staarde ze naar hem. ‘Geef je dan heusch wat om me, Miles’. Haar stem klonk hoog verwonderd, als van een kind. Hij knikte sprakeloos. ‘En ik dacht, dat alles maar een grap was. Van wanneer af dan?’
‘Ik weet niet.... gisteravond denk ik.’
‘Zie je wel. Ik wist, dat die pyjama me goed stond.’ Ze kwam op hem af en gaf hem, spontaan, een zoen. - De kellner keek belangstellend toe. - Miles schrok er van. ‘Ik blijf bij je’, zei ze vastberaden. Nu begint het pas leuk te worden’.
Ze keken elkaar in de oogen, onderzoekend, of ze het voor den eersten keer deden. Allebei begonnen ze te lachen, een beetje verlegen, als menschen, die zich voor hun gevoeligheid schamen.
‘Zal je dan geen oude juffrouwen meer aanklampen’, vroeg hij, zacht plagend.
‘Waarom niet? Houd je daar niet van.’
‘Ik ben er dol op. Maar ik zou graag die mooie pyjama wat
| |
| |
beter willen bekijken.... om te zien of het fabrikaat wel goed is, begrijp je.’ Hij keek haar ondeugend aan.
Ze tikte hem bestraffend op zijn wang. ‘Jij bent niet luchtziek meer, dat merk ik wel.’
De Zweed had het, van Waalhaven tot Schiphol, kwaad te verduren. Hij wist nu zeker met een stel gekken op reis te zijn. Dat nuffige kind, die aanstelster, zat plotseling op schoot bij dien suffigen jongeman, waar ze eerst niet naar omkeek. En waarachtig; ze zoenden elkaar. Niet één keer, maar.... foei, het was ontzettend. En dat gebeurde maar ongestraft. In wat voor tijd leefde hij. De wereld rende naar zijn ondergang. - Miss Arabella, uitgeput door luchtziekte, lag nog steeds roerloos, op de grens van bewusteloosheid. Ze bemerkte niets van de eindelijke landing in Schiphol. Miles en Madge beraadslaagden over haar. Dan wendde hij. zich tot den Zweed:
‘Ach meneer, ‘wilt u misschien een handje helpen?’ En hij wees op de dame. ‘Neemt u 't hoofd, dan neem ik de beenen.’
Wanneer Miles voorgesteld had: ‘Laten wij samen te water springen’, had de Zweed niet verbaasder kunnen kijken. Maar hij was te overrompeld om te weigeren. Dus bukte hij, al steunende, zijn jichtigen rug en strekte zijn handen uit, om Arabella's hoofd van den vloer te lichten. Er bleek meer leven in de dame te zijn achtergebleven, dan men had verwacht. Zoodra zij werd aangeraakt - vóór Miles een-twee-hoepla! had kunnen uitspreken - vloog zij, als door een electrischen schok, overeind en gaf een gil van schrik, toen ze, vlakbij, het roode gelaat van haar vijand zag. - Het bloed was naar zijn wangen gevloeid door het bukken en de aderen aan zijn slapen stonden gespannen. - Hij wreef langs zijn scheenbeen, waar zij tegenaan had geschopt, en grommelde onsamenhangende woorden over een volk van lomperds en idioten. Het drong tot Miss Arabella door, dat zij hem, voor den smaad haar aangedaan, had betaald gezet en dat stemde haar opgewekt. Naar buiten kijkend, riep ze: ‘Ach, daar staat mijn vriendin! Hoe innig lief’. Ze begon te wuiven, opgewonden. ‘Prudence, dag Prudence! - Ze ziet me niet. Ik moet er uit’. Ze lichtte haar valies uit het bagage-net en begon zenuwachtig aan het deurtje te friemelen.
‘Wacht u nou even’, deed Miles aartsvaderlijk - alsof hij
| |
| |
zich zelf, een half uur geleden, niet als een baby had gedragen. - Hij hielp haar uitstappen. Buiten viel ze uit zijn beschermenden greep in de gespreide armen harer vriendin - een even lange, platborstige vrouw als zij.
Voor Madge de cabine verliet, zei ze, beminnelijk knikkend naar den bullebak, die bij zijn koffertjes de wacht hield: ‘dag meneer’. Maar hij keurde haar blik noch antwoord waardig. ‘Als je me niet eens een goeden dag gunt, stik dan, man’, dacht Madge. En ze holde naar Miles, die te wachten stond naast zijn koffer. Hij wilde haar valiesje overnemen, maar ze schudde nee. ‘Dan kunnen we immers niet zóó loopen’. En ze stak haar arm onder den zijne door. Verrukt drukte hij haar tegen zich aan. En zoo, de glanzende oogen naar elkanders gelaat, liepen zij in de richting der douanen. Ieder een koffertje bengelend langs de ‘vrije’ zij. Miss Arabella langzaam volgend aan den arm van haar vriendin, trok haar brauwen verwonderd op.
Liepen in Schotland broer en zuster zóó met elkaar? Hoe zou een verloofd paar dan wel doen? De gedachte schokte haar maagdelijk brein. Ze wendde haar preutschen blik van de jongelieden af. En met de fierheid haar soortgenooten eigen, dacht ze: Gelukkig, dat ik met mannen niets te maken heb. Aan een vriendin wist je tenminste wat je hadt. En teeder glimlachte ze: ‘Lieve Prudence....’
|
|