| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Reeds koning toen hij het levenslicht zag, is er wellicht geen vorst geweest, die zoo weinig genoegen aan ‘z'n baantje.’ beleefde als don Alfonso XIII van Spanje, doch ook geen die zoo kranig het hoofd ophield om zijn moeilijk te leiden volk in toom te houden. Men zegt echter niet te veel door de bewering, dat hij waarschijnlijk wel den langsten tijd op Castilië's prikkel-troon zal hebben gezeten en, wanneer zijn vijanden en tegenstanders hem het leven laten, zal hij misschien niet rouwig zijn, wanneer hij, met Spaansche grandezza, ergens - in Engeland waarschijnlijk - ‘van z'n renten’ zal kunnen leven, zooals zijn oud-collega dom Manuel, ex-koning van Portugal. En het Spaansche volk dan in een republiek? En van welken aard, die republiek? Zal het er zooveel beter aan toe zijn? Wie dit gelooft beseft niet, dat de volken zich-zelf gelijk blijven, of zij beheerscht worden door een aantal demagogische eerzuchtigen. of door een moderne monarchie. De toestanden, welke Spanje maken tot het roerigste land van Europa, Portugal uitgezonderd, zijn eeuwen oud, bestonden reeds in den glanstijd van Filips II, en zijn slechts verergerd doordien het bestuur des lands in slappe handen kwam en het volk voortdurend verdeeld was tusschen kerk en revolutie. Het Spaansche volk bezit groote en edele eigenschappen, maar het is lichtzinnig, onlogisch, laat zich gemakkelijk leiden door priesters en demagogen, en stelt gaarne uit tot ‘morgen’. Zooals de Russen en andere Oostersche volken in hun taal steeds herhalen: ‘het komt er niet op aan’, spreekt de Spanjaard steeds van ‘morgen komt er weer 'n dag’.... ‘mañana’! Dit ‘mañana’ zal Spanje waarschijnlijk de republiek brengen, en ik betwijfel of don Alfonso, als hij goed en wel met
| |
| |
zijn gezin in Engeland toeft - immers, ofschoon hij zonen bezit schijnen de twee oudsten niet in staat hem op te volgen: de een een ‘bloeder’, de andere doofstom - zich daarover ontroostbaar zal toonen. Hij denkt er niet aan, te veel màn, Spanjaard, ‘hidalgo’ in den waren zin van het woord, om uit eigen beweging zijn uiterst onaangename plaats te verlaten. Doch indien het zijn volk gelukt de republiek uit te roepen en het hem en de zijnen vergunt heen te gaan, dan zal hij, zooals Napoleon eens van zich-zelf zei, ‘un grand ouf’! slaken.
Het ziet er intusschen ook niet best uit in Italië. Wààr echter wel? Men mag zeggen, dat heel de ‘liberale’ en ‘democratische’ wereld zich tegen Mussolini en zijn ‘Fascisme’ heeft gekeerd, doch meer en meer keert Mussolini zich thans tegen het liberalisme en democratisme van heel de wereld. Terwijl hij voorheen zei, dat het ‘Fascisme’ geen uitvoerartikel was, heeft hij gezien, dat het zich-zelf exporteert, zoo dat het zelfs in ons kalme land niet onbekend is gebleven. De menschheid zal te kiezen hebben tusschen Fascisme of Communisme. Het individualisme zal door het een of het ander worden onderdrukt. Geen prettige toekomst, doch de ouderen zullen haar niet beleven en de jongeren er aan wennen. Ook de opkomst der Nationaal-socialisten onder Adolf Hitler is in Duitschland een dreigend verschijnsel Zijn aanhang wordt voornamelijk gevonden onder de door den oorlog en de inflatie verarmde burgerlijke jeugd, die meer dan de arbeiders lijdt door de tegenwoordige economische en politieke Duitsche toestanden. Voortgekomen uit de voor den oorlog leidende klassen, ziet zij thans geen toekomst voor zich. Zij is niet opgevoed om handenarbeid te verrichten, heeft haar universiteitsstudie moeten afbreken en nu weet zij niet wààr? Niet hoè? Niet waar hèèn? Niet wàt? Daarom is zij Communistisch, doch nog liever Nationaal-socialistisch, omdat Adolf Hitler en zijn volgelingen haar haat deelen tegen de bestaande socialistisch getinte republikeinsche regeering en dier vrijwel onmachtige leiders. Dit verklaart ook het verzet in alle deelen des lands tegen de film van Remarque's bekende boek ‘Im Westen nichts neues’, ofschoon de meesten die nog niet hebben gezien. De film kenmerkt zich door een krachtige vredesbedoeling en kleineert allerminst het Duitsche volk. Haar propaganda gaat tegen den oorlog in het algemeen.
| |
| |
Maar deze jonge lieden zien tegen den oorlog niet op. Zij waren te jong om in 1914-'18 opgeroepen te worden, kennen er dus slechts de economische ellenden van, waardoor hun jeugd werd gebroken. Maar zij weten, dat de Duitsche natie nog steeds een groot volk is, ook in geestelijken zin, en willen het volk van zestig millioen zielen de plaats hergeven, waarop het in de familie der volken recht heeft.
Van beteekenis is wat Dr. Schacht, de voormalige president van de Duitsche Rijksbank, aan het eind van zijn reis door Noord-Amerika in de ‘Economie club of New York’, in een gezelschap van de voornaamste economisten, financiers en industrieelen, gezegd heeft. Duitschland heeft tot nu zijn schulden kunnen betalen, maar.... van geleend geld. Misschien zou het nog meer geld kunnen leenen, doch waartoe? Er is geen beter bewerktuigd land, maar de overige landen sluiten hun grenzen voor zijn uitvoer, en de intusschen tot stand gekomen ‘Internationale Bank’, opgericht om het Duitsche volk door de crisis heen te helpen, heeft nog niets gedean van al hetgeen waarvoor zij is opgericht. Intusschen zakt de levensstandaard van het Duitsche volk mettendag, en de nood drijft de menschen naar de twee uiterste politieke partijen: het Communisme, uit op de wereld-revolutie naar Bolsjewistisch model, de Nationaal-socialisten strevend naar nieuwe Duitsche macht en verzet tegen de overwinnaars van den laatsten oorlog. Deze oorlog heeft der ex-oorlogvoerende menschheid 220 milliard dollars gekost, en dr. Schacht, ofschoon erkennende, dat Duitschland tot de uiterste grens zijner mogelijkheden zijn schuld zou betalen, noemde het een dwaasheid van een lid der internationale Beschavingsgemeenschap nog tien millard af te persen, doch het dan tegelijkertijd door protectionisme onmogelijk te maken zijn schulden te delgen.
De wereld verkeert in een gevaarlijken staat van gisting, welke tot niets goeds kan leiden. Oorlog of Communistische revolutie, beider krachten, beider dreiging staan ongeveer gelijk. Indien de vredesidée, de afkeer van een nieuwen en nog vreeselijker oorlog dan dien wij gekend hebben met den dag en op alle wijzen veld wint, dan kan men, in optimistische stemming, gelooven. dat het ‘Nooit meer oorlog’ een waarheid kan zijn. Het is in ieder geval bemoedigend, dat een man van beteekenis als de Noord- | |
| |
Amerikaansche staatsman Kellogg, die, met een ‘Nobelprijs’ begiftigd, in Stockholm, in Oslo en ook in Berlijn als zijn overtuiging uitsprak, dat de internationale vredespolitiek en de arbitrage veld winnen.
‘De volken van Europa zijn vredelievend gezind’, zeide hij. ‘Het zal nooit weer tot een oorlog komen, daarvan ben ik vast overtuigd. Ik geloof, dat alle staten, die tot het Kellog-pact zijn toegetreden, het ook zullen nakomen.’
Geen staat is, volgens hem, bereid ten aanzien van de ontwapening zóó ver te gaan als de Ver. Staten. De pacificatie van Europa schrijdt voort en de Ver. Staten streven er krachtig naar, deze vreedzame beweging te bevorderen.
‘De gisting, die onder vele volken heerscht en eenige onzekerheid veroorzaakt, berust in hoofdzaak op de economische depressie’.
‘Duitschland heeft niet het monopolie van een economische crisis. Zij valt overal te bespeuren, maar zij zal voorbijgaan en met haar de onzekerheid in vele landen.’
Het is ongetwijfeld gelukkig, dat deze staatsman, die het beter kan weten dan iemand anders, de toekomst zoo optimistisch inziet, en zooal iemand, dan heeft hìj recht op zijn inzicht en oordeel, en slechts weinigen hebben recht hem tegen te spreken. Ongelukkigerwijze zijn de krachten en machten, welke de volken verdeeld houden, te talrijk en groeien tegen de vredesbeweging in. Het Fascistisch Italië is al dadelijk een groot gevaar voor den wereldvrede, te grooter wijl het een entente zoekt met Hongarije, Griekenland, Bulgarije en het hervormde Turkije, dat intusschen ‘voor goed’ een verbond gesloten heeft met zijn erfvijand Griekenland. Venizelos is naar Angora gegaan, dat tegenwoordig officieel ‘Ankara’ heet en het is gekomen tot een innige omhelzing tusschen de twee, vroeger onverzoenlijke vijanden, van wie de een droomde eens Konstantinopel (‘Byzantium’) tot hoofdstad van het ‘Groote Griekenland’ te maken, en de andere, vol verachting, de Grieken ‘drek’ noemde. Griekenland, intusschen toch belangrijk vergroot, heeft zijn eerzucht ten koste van het hervormde Turkije opgegeven, een vlootpariteit is tot stand gekomen, en daar door het verdrag van Lausanne anderhalf millioen Grieken uit Klein-Azië naar het nieuwe Grieksche gebied
| |
| |
werden overgebracht en een half millioen Turksche Moslims naar Turkije, een volksverhuizing, welke met onbeschrijflijke ellenden der beiderzijdsche uitgedrevenen is gepaard gegaan, is de wrijving, welke sinds eeuwen tusschen Turken en Grieken bestond, belangrijk verminderd, zoo niet geheel te niet gedaan. Tot deze verzoening heeft ook Mussolini meegewerkt en misschien strekt hij zijn invloed om Zuid-Oost-Europa aan zijn Fascistische politiek te verplichten, ook uit tot Roemenië en Rusland. Tusschen deze beide landen heerscht een antagonisme ten opzichte van Bessarabië, eertijds Russisch gebied, thans in het bezit van Roemenië. Doch om dit te behouden is laatstgenoemd land onder den invloed geraakt van Frankrijk, van welks voogdij het zich wel gaarne zou willen ontslaan, wijl het daardoor vastzit aan een militair verbond met Polen, dat het grooter lasten oplegt dan het kan dragen, terwijl dit Poolsch-Roemeensch verbond onder auspiciën van Frankrijk toch ook een durende bedreiging is van Bolsjewistisch Rusland. Maar dit Bessarabië heeft voor het tegenwoordig Rusland der Soviët-republieken niet dezelfde beteekenis als het had voor het Czaristisch systeem. Het Czarisme wilde den Balkan onder zijn invloed, zoo niet in zijn bezit hebben. Het loerde op Konstantinopel en de Dardanellen. Maar in de politiek zijn er geen betere vrienden dan het tegenwoordig Rusland en het tegenwoordig Turkije, welk laatste land den doorgang naar de Middellandsche Zee door genoemde zee-engte voor de Bolsjewistische vloot ophoudt. Aldus zou een entente tusschen de Russische republieken en Roemenië niet tot de onmogelijkheden behooren, en van Rome uit wordt daar hard aan gewerkt. Zij zou het einde zijn der Fransche politiek in den Balkan en in Zuid-Oost-Europa, en wat dit land daardoor aan militairen invloed en kracht verloor, zou Italië winnen.
‘Italië’, zei Mussolini tot een journalist van de United Press, ‘zou veel liever huizen bouwen dan oorlogsschepen’, en is bereid tot vermindering zijner bewapening, doch slechts in pariteit met andere mogendheden, in het bijzonder Frankrijk. Maar ongeveer een gelijke rede hield Poincaré, kort voor zijn ernstige ziekte, waarvan de taaie man echter weer herstellende is, tot een menigte van oud-strijders. ‘Frankrijk’, zei hij, ‘heeft zijn leger noodig om zijn grenzen te beschermen, zijn vloot om de kust en de
| |
| |
koloniën te verdedigen en een luchtvloot om eventueele aanvallen uit de lucht af te weren.’ En zoo draaien de volken in een kwaadaardigen cirkel rond, en gaan zij de voorgenomen zoogenaamde ‘ontwapeningsconferentie’ te gemoet, van welke men nog niet weet wannéér en wààr? Want men berekent, dat er voor een menigte van 4000 personen: staatslieden, militairen en hun noodig gevolg van secretarissen en secretaressen, typisten, journalisten en policisten, onderkomen moet worden gevonden, terwijl het reeds vast staat, dat de conferentie in geen geval zal gehouden worden in een der steden van de groote ex-oorlogvoerende mogendheden. Zoo is het mogelijk, dat zij zal plaats vinden in de eerste maanden van 1932 in Den Haag, dat dan opnieuw een internationale Conferentie zal huisvesten, veel belangrijker en veel talrijker dan de vorige.
Is het wel de moeite waard om te vermelden, dat Frankrijk een nieuw ministerie heeft onder het presidentschap van den radicalen senator Steeg? Het zal leven ‘wat de rozen leven; de tijdruimte van een morgenstond’, zooals de dichter zingt. Néén. Dit is niet. de moeite waard. De Parijsche correspondent van een Amsterdamsch blad zei dezer dagen zeer te recht, dat er in Frankrijk voor het spaarzame Fransche volk een voortdurende strijd omgaat tusschen zijn politieke gezindheid en zijn oude kous met de spaarduiten: deze is rechtsgezind en de politieke inzichten neigen naar links. Vandaar dat zijn regeering tusschen die twee op de wip zit en nu eens linksche maatregelen moet nemen, doch niet te veel, en dan weer rechtsche, doch evenmin te veel. Ziedaar het geheim, waarom de Fransche kabinetten lijden aan vallende ziekte.
Belangrijker is de Londensche ‘Ronde-tafel-conferentie’, waarvan men laatstelijk weinig hoort, behalve dat, zooals reeds dadelijk het voornemen was, Burma voortaan van het Indische rijk zal worden afgescheiden, waartoe het ook ethnisch niet hoorde. Inderdaad zijn de Burmeezen een heel ander slag van menschen dan de Hindoestani: werkzamer, meer gezond verstand, minder droomerig, minder idealistisch, meer geschikt voor een hooge mate van zelfbestuur, dat hun ook niet zal worden onthouden. Doch terwijl dan de Ronde-tafel-Conferentie beraadslaagt, heeft de onberaden Churchill, zoon van een in zijn latere leven krankzinnig geworden vader, een rede gehouden, waarvan zelfs zijn reactionnaire partij- | |
| |
genooten, de tories, geschrokken zijn, zoodat de Times het noodig vond hem te verloochenen. Zij was zoo onvoorzichtig, die rede, zoo onverzoenlijk, zoo geheel in strijd met de bedoelingen, waarmee de Londensche Conferentie is belegd dat zij zoowel in Engeland als in Hindoestan veel verbittering heeft doen ontstaan, en een bedreigng werd geacht voor het welslagen der Conferentie. En men vraagt zich af of de begaafde, doch steeds dolzinnige Winston Churchill niet op weg is om tot dezelfde geestverbijstering te vervallen als die aan het politieke leven van zijn vader, lord Randolph, een droevig einde maakte?
|
|