| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
I.
Iets over het lezen van verzen.
In deze korte aanteekening zal niet worden gesproken over het beoordeelen van verzen, en hoe dit in de pers vaak door ter zake volkomen ondeskundigen geschiedt, - maar over wat aan het beoordeelen vooraf gaat, namelijk het lezen van verzen.
Maar al te dikwijls blijkt het, dat recensenten in 't geheel niet op de hoogte zijn van de regelen, die het Hollandsche vers eeuwen en eeuwen lang hebben beheerscht, dat zij bijvoorbeeld totaal nooit hebben gehoord van hiaat en elisie, daardoor absoluut verkeerd lezen, en... ter oorzake hunner onkundigheid het vers veroordeelen.
Wanneer men niet weet, hoe men een vers moet lezen, hoe het behoort te worden gelezen, dan leest men natuurlijk hokkelig en stooterig, stumpert de regels langs, verliest er zijn adem bij, en roept ongeduldig: ‘wat een gebrekkig vers’! terwijl de schuld uitsluitend bij eigen ongeschooldheid ligt.
Om maar één voorbeeld te geven, namelijk dat, wat wij reeds noemden: over het gebruik van hiaat en elisie.
De Hollandsche prosodie eischt, dat een stomme e op het einde van een woord samenvloeie met het volgende woord, indien dit met een klinker begint. Dit principe is dan ook steeds door àlle waarachtige dichters vanzelf betracht, omdat hun muzikaal gehoor hun vanzelf zeide, dat het zoo moest zijn.
Alleen in den tegenwoordigen tijd, in de algemeene ontwrichting, worden door vele moderne dichters de elisies verwaarloosd, ja, wat nòg onduldbaarder is: elisie en hiaat worden afwisselend door elkaar gebruikt. En de Hollandsche recensent, van wien geen
| |
| |
examens worden gevergd, waardoor blijken zou, dat hij gestudeerd heeft voor zijn vak, en dus bekwaam is tot critiek, leest de verzen ál naar stemming en luim, past er willekeurig goeden of kwaden wil op toe, en als hij er niet vlot in voortkan, door zijn onvoldoende vorm-kennis, verklaart hij in zijn onwetendheid, zelfs de verzen van de meest-echte dichters, die levenslang in de techniek van hun kunst hebben gewerkt, om deze, met hun fijn gevoel en gehoor te perfectionneeren, voor fout van rhythme en maat.
Ter illustratie:
En aan den einder scheidde een fijne lijn......
Een versgevoelige (maar er wordt nu eenmaal in de Hollandsche journalistiek niet geëischt, dat een recensent dit zij) hoort onmiddellijk, dat er gelezen moet worden: scheidde͡ een, maar ook indien men iets weet van het Hollandsche vers, omdat men uit liefde of uit studieusheid er veel in heeft gelezen, zegt men: scheidde͡ een.
Wanneer het echter een recensent in zijn hoofd komt, om te lezen: scheidde - een, dan vervalt voor hem het rhythme van den regel, en deze is nog bovendien een lettergreep te lang. Wat hij onmiddellijk, zichzelf heel geleerd vindend, in zijn krant of blad decreteert, blij een bekend poëet op zijn nummer gezet te hebben, zich rustig verschuilend achter de anonymiteit van een enkelen letter of pseudoniem. Of hij plaatst zich in kinderlijke eenvoud op een zuiver dilettantistisch standpunt, en schrijft ‘pour épater les bourgeois’, van een versregel: ‘Dit zijn 4 zeer goede anapesten; anders 6 buitengewoon leelijke iamben.’ (Ja, allicht: anders!)
Een muzikale frase zal door den muziekrecensent niet licht verkeerd worden gelezen, ten eerste omdat hij geleerd heeft muziek te lezen, ten tweede, omdat vóór aan den regel de maat staat aangegeven. Bij verzen is dat niet de gewoonte, en daarom kan den poëzie-recensent alleen worden aangeraden: ‘Studéér, bekwáám u voor het vak, waarin ge u opwerpt, in den schijn een bevoegde te wezen.’
In de letterkundige geschiedenis blijft de echte dichter natuurlijk altijd gehandhaafd, en de souffle de l'histoire blaast vanzelf alle ongewichtige, inhoudlooze, geen steek houdende uitspraakjes weg,
| |
| |
maar ter wille van den recensent-zelf, voor diens zelfrespect en fatsoenlijkheidsbesef wordt deze ernstige raad gegeven.
N.G.
| |
De huidige cultuur-crisis.
De huidige cultuur-crisis (niet te verwarren met de tegenwoordige economische crisis!) is er eene, die heerscht in alle lagen der maatschappij en die, zelfs voor den scherpsten denker, hoogst moeilijk is, objectief te overzien, omdat wij er allen midden-in staan. Op de vraag: wat is de cultuur-crisis? kan daarom geen categorisch, theoretisch antwoord gegeven worden, zooals men voor een mathematisch probleem een oplossing vindt. En aan het beantwoorden dezer vraag met algemeenheden, hebben wij niets.
Wanneer wij van een cultuur-crisis spreken, dan bedoelen wij de critische toestand, waarin de geheele wereld op het oogenblik verkeert, en die alle kringen raakt: die der wetenschap, der kunst, der opvoeding, der intieme huiselijkheid. Het gansche maatschappelijke leven is van haar doortrokken, en zij blijkt uit elk woord, dat wordt gesproken of geschreven......
Hoe kan een opvoeder heden de juiste leiding geven, hij die zelf midden-in de cultuur-crisis staat? Hij kan trachten de moderne voorliefde der jeugd voor sport en techniek wat te matigen en haar te wijzen op de schoonheid der kunst...... maar alle vroegere verhoudingen hebben zich immers gewijzigd in het diep-gaande ‘omdenkingsproces’, dat wij thans beleven! De geheele stroom van het denken schijnt verlegd; vaststaande begrippen gelden niet meer, stellige opvattingen worden door nieuwere onderzoekingen omver gestooten...... Het moderne denken gaat niet meer van antwoord tot antwoord, maar van vraag tot vraag......
De nieuwe philosophie geeft geen antwoord meer, zij is zelve vraag. De nieuwe theologie geeft geen antwoord meer, zij is zelve vraag...... De Staat, het Huwelijk, de Opvoeding, zij zijn alle vragen geworden......
De vaste, onveranderlijke vormen, waarin men vroeger geloofde, bestaan niet meer. Grenzen...... bestaan niet meer. En de grens was vroeger het verplichtende en verbindende, het maat-houdende, de autoriteit, de norm. Dus, nu de grenzen verbroken zijn, is er geen halte meer en geen houvast...... is er niets meer absoluut.
| |
| |
De menschheid is de phase van een nieuwe situatie ingetreden. Binnen haar grenzen leefde zij veilig en rustig, gebonden en geborgen. Zij kende de ‘realiteit’. Thans voelt zij zich van alles los-geslagen, heeft geen zekerheid, geen vrede, geen overtuiging meer. De toekomst is onzeker geworden, want slechts het verleden staat vast in den zin van bewijsbaarheid en dus is ook het heden twijfelachtig. De huidige menschheid staat in het teeken van ‘de vraag’, en dit is het, wat ermee bedoeld wordt, als men van de ‘cultuur-crisis’ spreekt: dat aan de tegenwoordige wereld de zekerheid der realiteit ontbreekt.
Langzaam...... (want reeds eeuwen lang, ja, eigenlijk sinds het moment, dat Galileï de toen voor zeker aangenomen wereldorde verstoorde, is de cultureele crisis aan den gang) is de mensch tot het inzicht gekomen, dat niet in de abstracte wereldopvatting de concrete waarheid ligt, maar juist andersom. Want niets en niemand heeft nog ooit het onwrikbare criterium der waarheid, het bewijsbare criterium gevonden. De stelling, dat de mensch een absoluut, vrij, universeel, autonoom wezen is, moest opgegeven worden. De mensch is niet alleen geest, maar ook lichaam; hij is niet vrij, maar gebonden aan ruimte en tijd, waarvan hij zich niet losmaken kan, en universeele zekerheid bezit hij in geenen deele. Alles is betrekkelijk geworden.
Het moderne denken heeft een splijting veroorzaakt, die aangenomen norm scheidt van onderzoek en ervaring, waarde van werkelijkheid, geest van natuur, schijn van wezen, cultuur van beschaving, het absolute van het relatieve.
De geschiedenis leert ons, dat de menschheid slapende en wakende tijden kent. Het heden is de periode van het óverwakkere, het óverbewuste. Het heden heeft ontdekt, dat veel, wat als onwankelbaar vast stond, tóch wankelbaar is...... en wie weet hoeveel meer nog wankelbaar blijken zal, dan wij thans te denken wagen! Doch in al het onzekere in en om ons is één ding zeker, dat de menschheid nimmer meer tot haar vroegeren sluimertoestand terugkeeren zal!
***
Er is zooeven in Duitschland een boek verschenen, dat iedereen, die in het probleem der cultuur-crisis belang stelt, lezen moet. Het heet Zwischen Frage und Antwort, is geschreven door Hermann
| |
| |
Herrigel, en verscheen bij Lambert Sohneider, Berlin-Dahlem. Het is volstrekt niet zwaarwichtig of ‘schwerverständlich’, zooals Duitsche boeken maar al te vaak zijn, maar brengt een beknopt overzicht der huidige cultuur-crisis, geeft oorspronkelijke gedachten over philosophie, theologie, persoonlijkheid, mensch en wereld, legt duidelijk uit, wat de cultuur-crisis is, en waarheen zij voert, en zegt ten slotte: De cultuur-crisis heeft de grenzen omver getrokken, maar op den duur kunnen wij niet in het ‘grenzenlooze’ leven, noch in grenzenlooze ruimte, noch in grenzenloozen tijd. Wij moeten een nieuwe gemeenschap vinden, en daarop onzen wil richten. En daarom is de vraag der cultuur-crisis meer een politieke dan een theoretisch-philosophische vraag. Het centrale probleem van ons openbare leven is op het oogenblik de verhouding van den Staat als politiek orgaan tegenover de niet-politieke machten van klassen, partijen, geloofsovertuigingen en dergelijke...... De opgave der tegenwoordige menschheid is: het schijnbaar onmogelijke mogelijk te maken, het schijnbaar onvereenigbare te vereenigen. De oplossing hiervan ligt niet buiten, maar in den tijd. Immer wieder musz das Ewige in die Zeit eintreten und in ihr endliche Gestalt annehmen.
N.G.
| |
De philosophie van den meervoudigen tijd.
In nauw verband met de tegenwoordige cultuur-crisis staat het probleem van den ‘meervoudigen tijd’. In het begin wekte deze uitdrukking de grootste consternatie, ja, verbijstering. Nu is men er weer een beetje aan gewend (evenals aan het raadsel der vierde dimensie).
Een meervoudige tijd. En waarom niet? Wij zijn allang vertrouwd geraakt met het onderscheid tusschen het phenomenon en het Ding an sich; waarom zou er ook niet een menschelijk-werkelijke, een menschelijk-waarneembare tijd kunnen bestaan en een tijd ‘an sich’?......
De ‘eenheid van tijd’ is door de moderne denkers en philosophen vrijwel geheel prijs gegeven, sinds omstreeks 1915 het relativisme zijn triomfantelijken wereldtocht begon. Maar wat wordt nu verstaan onder ‘meervoudige tijd’? Het is er toch niet mee, als in de regels van Goethe:
| |
| |
Denn wo am Ende die Begriffe fehlen,
Da stellt zur rechten Zeit ein Wort sich ein......?
O, neen; de geleerden en wijsgeeren, die dit woord uitspreken, weten zeer goed, wat zij er mee bedoelen. Maar voor een leek is het misschien wat moeilijk, om dadelijk in dit begrip te komen, te meer, waar de mensch in het algemeen ‘est de glace aux vérités.’ Toch is het publiek tegenwoordig wel zóover, dat het zich niet achteloos afwendt van de actueele vraagstukken, die het moderne verstand poneert en met slaande argumenten aannemelijk maakt. Voor deze belangstellenden is zoo juist een brochure verschenen, getiteld: Filosofie van den meervoudigen tijd, geschreven door Max Greeve en uitgegeven door W.P. van Stockum & Zoon, 's-Gravenhage. In eenvoudigen, gemakkelijk begrijpbaren vorm, zonder te veel wiskundige of philosophische geleerdheid, krijgt men hier een overzicht van het tijdsbestek in het algemeen, de bepaaldheid van den tijd en de ‘gelijktijdigheid’; tijdssnelheid, het meten van den tijd, enzoovoorts. Wie op de hoogte wil blijven van zijn ‘tijd’ en wie weten wil, wat tijd in ons leven eigenlijk beteekent, hoe wij leven in den tijd, en hoe de tijd in ons leeft, leze stellig deze brochure.
N.G.
| |
Sumatra.
‘Wat is het mooiste, dat ge op uw reizen hebt gezien?’ vroeg men aan Edouard de Keyser, en hij antwoordt daarop in Le Monde nouveau van l.l. Juli, ‘sant hésiter’: Sumatra.
Daar vindt men, zegt hij, de wildste bergen, de magnifiekste hellingen, de helderste meren en gazons, door de Batakkers zoo glad geschoren als de lawn uit een Engelschen tuin. In het Italiaansch blauwe water spreidt zich het eiland Samosir uit; en het mooiste koloniale dorp, dat er bestaat, is stellig Brastagi, nauwelijks 70 K.M. van Medan verwijderd, waar, men staat er verrast van: aardbeien, rozen, kamillen, vergeetmijnieten worden gevonden. Brastagi, waar men onder dekens slaapt, is een heilzaam oord voor longen en lever; en de hôtels bieden alle mogelijke comfort; ‘Brastagi est un modèle’.
Maar er zijn nog andere ‘clous’. De Batakkers zelf, de vrouwen
| |
| |
met haar zonderlinge kapsels, de huizen, smal en laag, dikwijls met fijn gesculpteerd beeldhouwwerk versierd, en van delicate, precieuse kleur.
Te Sibolga, aan de Westkust, reiken wouden, rotsen, jungles tot aan den Indischen Oceaan.
De Minangkabau is nog interessanter dan het Bataksche land; vreemde groeven, idyllische watervallen, die als een gordijn van licht nederstroomen; natuurwonderen als het Karbouwengat, woeste bergstroomen, maagdelijke wouden...... niets ontbreekt er om de stoutste verwachtingen van den tourist tevreden te stellen. Ofschoon hier de Muzelmansche godsdienst wordt beleden, zijn de vrouwen toch niet gesluierd, en dat is gelukkig, want de vrouw is mooi, licht van kleur, ‘et elle montre avec franchise son sourire séduisant et l'eau limpide de ses grands yeux’.
In den geheelen Indischen Archipel heeft de schrijver veel belangwekkends gezien en ontzettend veel natuurschoon genoten. Doch ten slotte zegt hij:
‘Java, c'est très beau. Mais tout de même j'ai bien envie de retourner à Sumatra.’
N.G.
|
|