De Nieuwe Gids. Jaargang 45
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 661]
| |
Over Kloos' theorie der dichtkunst door Khouw Bian Tie. (Vervolg van blz. 390.)Men heeft aan Kloos' woorden een bepaalden uitleg gegeven, die geenszins gerechtvaardigd is. En tegen dat eigen- en niet Kloos'-maaksel is men te velde getrokken, nadat men eerst er voor gehuiverd heeft en gerild als voor een afschuwelijk monster. Men vergeet echter, dat men slechts gehuiverd en gerild heeft voor zich zelf, want het monster is niet van Kloos, maar van hen zelf. Men heeft in Kloos' woorden een karakteristiek willen zien van de Kunst van Tachtig, inzonderheid van Kloos' eigen kunst. En met name heet die Kunst te bestaan in een verheerlijking van het eigen Ik. Want Kunst is immers volgens Kloos de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie. Dr. Haighton heeft in zijn reeds meer genoemd boekje op scherpzinnige wijze aangetoond, dat men onderscheid maken moet tusschen Tachtiger Beweging en Tachtiger Beweging. ‘De omwenteling of renaissance van Tachtig heeft in hare drie grondstellingen - ‘l'art pour l'art’, ‘Vorm en Inhoud zijn één’, en voor de poëzie, ‘de aller-individueelste expressie van de aller-indivdueelste emotie’ - zoovele onvergankelijke waarheden uitgesproken, die gelden voor alle literatuur in elk tijdstip der geschiedenis. Daarnaast heeft diezelfde Tachtiger beweging deze grondstellingen op een bepaalde, haar als historisch verschijnsel eigen wijze toegepast in literaire producten, welke duidelijk een gemeenschappelijken trek dragen, | |
[pagina 662]
| |
dien men m.i. het best kan aanduiden met het slagwoord ‘impressionisme.’Ga naar voetnoot1) Derhalve: men dient goed van elkaar te onderscheiden de grondbeginselen der Tachtigers, en de toepassing ervan in hun eigen Kunst. Hier wordt alleen gehandeld over de grondbeginselen. En dan is er een wereld van verwarring, van bijna wanhopige verwaring omtrent de beteekenis van Kloos' woorden: Kunst moet zijn de aller-indivdueelste expressie van de aller-individueelste emotie. Kloos' definitie betéékent niet een verheerlijking van het Ik. Wie haar beteekenis vatten wil, doet het best de geheele verhandeling te lezen, waarin zij voorkomt. De verhandeling gaat over Gorter's sensitivistische verzen, en roert de diepste vragen aan der dichtkunst. Zij komt in het kort hierop neer: De dieren brengen geluiden voort, en willen daarmee blijkbaar bepaalde gevoelens te kennen geven. De eerste menschen hebben niet anders gedaan. Door allerlei buiten en in zich zelf worden zij getroffen en ontroerd en door klanken en geluiden geven zij ervan blijk. Een bepaalde klank, een bepaald geluid hoort blijkbaar bij een bepaalde ontroering. Zoo is de eerste taal ontstaan, en zij is meteen de eerste poëzie. Later zijn de ontroeringen en daarmee ook de klanken en geluiden vermeerderd, hetgeen beteekent, dat de taal zich uitbreidt. En de overige menschen nemen haar over, d.w.z. zij zoeken niet zèlf een uitdrukkingsvorm te vinden voor hún ontroeringen maar gebruiken de reeds gevondene. Daardoor echter geven zij die ontroeringen niet zuiver weer. Want aangezien elk mensch psychisch en physisch anders geaard is dan een ander, kan hij onmogelijk van hetzelfde voorwerp of toestand of wat ook, dezelfde ontroeringen krijgen. En nu hebben de oermenschen kreten en klanken en geluiden uitgestooten voor bepaalde, door hen gevoelde ontroeringen. Waar deze niet dezelfde kunnen zijn bij andere menschen, ontstaat noodwendig onzuiverheid van uitdrukking bij overname van die kreten en klanken en geluiden door de niet-makers, aangezien immers die kreten en klanken en geluiden alleen passen bij door de makers gevoelde ontroeringen. | |
[pagina 663]
| |
Wat de dichter doet, is niet anders dan wat zijn eerste voorvaderen gedaan hebben. Gelijk deze voelt ook hij al naar gelang van zijn physische en psychische geaardheid, zeer bepaalde ontroeringen, hetzij smartelijke of gelukzalige, weemoedsvolle, of juichende, fijne of machtige, even bewogene of hevige, - en voor dat alles tracht hij de passendste uitdrukkingsvormen te vinden. Zóó, zooals de gevoelens precies zijn, wil de dichter ze ook precies zoo en niet anders weergeven. Wie zich maar voortdurend de verrichting van den oer-mensch herinneren wil, kán onmogelijk mistasten omtrent de eenig-ware beteekenis van Kloos' woorden. Aller-individueelste emotie wil dan zeggen: de emotie, precies zoo, zooals zij gevoeld wordt. Met 's menschen emoties immers is het zoo gesteld, dat twee menschen onmogelijk dezelfde ontroeringen kunnen krijgen van een zelfde voorwerp, aangezien zij psychisch en physisch anders geaard zijn, ja, dezelfde mensch ervaart op verschillende oogenblikken bij een zelfde voorwerp niet eens gelijke emoties. Maar om te blijven bij het eerste: Kloos geeft er zoo'n mooi voorbeeld van. Bij eenzelfde mooie lucht gevoelen twee menschen niet dezelfde ontroeringen, omdat zij physisch en psychisch van elkaar verschillen. Wat elk mensch nu wèl precies gevoelt, dat is zijn aller-individueelste emotie. En voor die gevoelens, zooals zij precies zijn ontstaan in 's menschen ziel, de even precieze, daarvoor alleen geschikte vormen te vinden, dat is wat anderzijds bedoeld wordt met aller-individueelste expressie. Leest slechts goed, woord voor woord, wat Kloos schrijft:
‘Als ik b.v. zeg, dat die lucht zoo mooi is, en ik wil daarmee uiting geven aan wat ik voel op het oogenblik, dan zijn die woorden volstrekt nog niet kunst. Want ik nam een voor ieder voorhanden expressie om duidelijk te maken mijn persoonlijke emotie, maar sprak volstrekt niet die individueele emotie, die toch, omdat ik physisch en psychisch anders ben dan andere menschen, héél anders moet zijn, dan wat elk ander mensch bij diezelfde mooie lucht gevoelt, op mijne eigene, individueele wijze uit.’Ga naar voetnoot1) En enkele regels verder volgen dan die vermaarde woorden: ‘In 't algemeen | |
[pagina 664]
| |
slechts kan men weten, dat kunst de aller-individueelste expressie van de aller-indivdueelste emotie moet zijn.’
Ter - eigenlijk geheel overbodige, omdat Kloos zoo duidelijk uiteengezet heeft wat hij bedoelt, maar door het vele misverstand misschien toch wel dienstige - verduidelijking diene het volgende: Men onderscheide twee grootheden: Het subject, de dichter en het object, datgene wat den dichter door zijn schoonheid treft en ontroert. Elk subject nu is psychisch en physisch verschillend van een ander. Daarom wordt elk subject ook telkens op andere wijze getroffen en ontroerd door de schoonheid van het object. En wat zegt Kloos nu? Dit: omdat de ontroering van elk subject verschillend is, moet de weergave van die ontroering ook noodwendig voor ieder individu anders zijn. Derhalve: allerindividueelste emotie beteekent, dat elke dichter, elk subject, al naar gelang van zijn psychische en physische geaardheid een volgens die physische en psychische geaardheid telkens bijzondere ontroering gevoelt. En die speciale ontroering, zooals ze opkomt krachtens 's dichters eigen, bijzondere physieke en psychische gesteldheid ‘haarfijn-precies’ te uiten nu, - is wat anderzijds onder allerindividueelste expressie moet worden verstaan. Aller-individueelst beteekent derhalve in het geheel niet, dat volgens Kloos de kunstenaar voortdurend en uitsluitend naar zijn eigen Ik moet kijken, - want dat zou hetzelfde zijn, alsof Kloos het object beperkte tot 's menschen eigen ziel. En dat is volkomen onjuist. In zijn voorbeeld al laat hij de ontroering komen van buiten-af, door de werking der mooie lucht. Neen, uit Kloos' defintie volgt juist, dat voor Kloos het object onverschillig is, het kan uit alles bestaan, mits de kunstenaar het maar doorvoeld heeft en er voor zorge, dat de door dat object gewekte ontroering, zóó, zooals ze op noodzakelijk bijzondere wijze opkomt in zijn van anderen verschillende psyche, allernauwkeurigst weergeeft. ‘Literatuur’, stelde hij eens met andere woorden dan de hier behandelde, vast, ‘is de haarfijn-preciese weergave van wat er omgaat in 's kunstenaars binnenste wezen, hetzij dat werd geboren in de psychische diepte zelve, hetzij het onmiddellijk uit de buitenwereld er binnen valt.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 665]
| |
Dat is de groote fout, die men begaan heeft in al de critieken op Kloos, dat men verward heeft subject en object. Kloos heeft de verrichtingen van het subject ontleed, en men heeft hem verweten, dat hij het object, de dingen, die schoonheidsontroeringen wekken kunnen, beperkt heeft tot het eigen Ik. Tot zoover over den zin van Kloos' woorden, die dus dit beteekenen, dat een kunstenaar den oermensch gelijkt, aangezien hij evenals deze voor elke in hem gewelkte ontroering een daarvoor passenden uitingsvorm zoekt te vinden. En als men Kloos' omschrijving op de eenig-juiste manier begrepen heeft, zal men merken, dat hij geenszins alleen staat met zijn meening. Wordsworth in een Appendix bij zijn Preface behoorend, verkondigt: ‘The earliest poets of all nations generally wrote from passion excited by real events; they wrote naturally and as men: feeling powerfully as they did, their language was daring and figurative.’Ga naar voetnoot1) Wat beteekenen deze woorden? Dit: dat die eerste dichters voor hun gevoelens, die Wordsworth aanduidt met het adjectief ‘powerful’, ook een daarmee overeenkomstige taal schrijven, een taal die is: daring and figurative. Dit is hetzelfde als wat Kloos scherp heeft omschreven, nl. dat een kunstenaar moet geven een allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Nog duidelijker wijst Shelley in de richting van Kloos' definitie. In zijn Defence leest men: ‘In the infancy of society every author is necessarily a poet, because language itself is poetry.’ Dit is juist, zooals Kloos ook geleerd heeft over dien oer-mensch, die de eerste dichter is. Bij de vorige woorden onmiddellijk aansluitend, schrijft Shelley: ‘and to be a poet is to apprehend the true and the beautiful, in a word, the good which exists in the relation subsisting, first, between existence and perception, and secondly, between perception and expression.’ Zóó beschouwt dus ook Shelley de verrichting van den dichter, dat hij de onderlinge verhouding ziet tusschen voor- | |
[pagina 666]
| |
werp en indruk en indruk en uiting, - een meening, die in wezen hetzelfde is als Kloos' omschrijving. En niemand zal durven beweren, dat Shelley's kunst op grond van zijn meening over de poëzie uitsluitend zich beziggehouden heeft met het eigen Ik, noch zal men hetzelfde verwijt maken tegen Wordsworth. Maar dan blijkt ook nog eens, dat men gedwaald heeft in den uitleg van Kloos' woorden, want Kloos leert volkomen hetzelfde als de beide Engelschen, alleen is zijn omschrijving veel treffender en scherper. Het is noodzakelijk geweest om eenigszins uitvoerig te wezen over de beteekenis van Kloos' befaamde woorden. De oorzaak er van is, dat men ze zoo vaak volslagen averechts uitgelegd heeft. Maar, al weet men nu, welke de ware beteekenis van een zekere uitspraak is, daarmee is volstrekt niet hare juistheid en houdbaarheid uitgemaakt. Want, goed, men weet: Kunst moet zijn de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, beteekent, dat kunst moet wezen een haarfijn-precieze weergave van een op een gegeven oogenblik gevoelde ontroering, - dan nog immers blijft de vraag open: Maar waarom? Waarom moet Kunst juist de allerindividueelste expressie eener allerindividueelste emotie zijn? Zou ze bij geval ook niet wat anders kunnen wezen? Inderdaad, een nader onderzoek dient nog te worden ingesteld en een nader bewijs geleverd omtrent de juistheid en de houdbaarheid van Kloos' uitspraak. Welaan dan: Ieder, die weleens met volkomen overgave een gedicht gelezen heeft, dat werkelijk aanspraak maken kan op dien naam, zal in zich ontroeringen hebben gevoeld, welke al naar gelang van de beteekenis en den klank en de melodie der woorden van allerhande soort kunnen zijn. Met den juichenden dichter in Epipsychidion juicht men mee en men volgt hem van verrukking op verrukking en ziet met hem het blauw en het goud van hemelsch Geluk en zijn extatische vreugde slaat over op de ziel en zingt en ruischt en vlaagt daarin om het eindelijk, niet meer kunnend van hartstochtelijke vervoering, uit te roepen, luid en bewogen: I pant, I sink, I tremble, I expire....
| |
[pagina 667]
| |
Of, als bevindt men zich bij een vlammend vuur, voelt men naar het gezicht een hitte waaien uit de bladzijden, waarop de machtelooze toorn, de waanzinnige haat en de helsche vervloekingen van King Lear geschreven zijn. Elk woord is als een gloeiende kool, die vonkt en brandt en zengt: Hear, nature, hear; dear goddess, hear!
Suspend thy purpose, if thou didst intend
To make this creature fruitful!
En snel vallen de overige vervloekingen: Into her womb convey sterility!
Dry up in her the organs of increase;
And from her derogate body never spring
A babe to honour her! If she must teem,
Create her child of spleen; that it may live
And be a thwart disnatur'd torment to her.
Let it stamp wrinkles in her brow of youth,
With cadent tears fret channels in her cheeks;
Turns all her mother's pains and benefits
To laughter and contempt: that she may feel
How sharper than a serpent's tooth it is
To have a thankless child. Away, away....
Maar buigt men zich over woorden, door dien middeleeuwschen monnik geschreven, in dat altijd waardevolle boek: De navolging van Christus, - komt er dan niet een wondere rust in de ziel, even sereen en heilig, als de stilte van de cel, in wier halflicht Thomas à Kempis zijn bekentenissen schreef? En verneemt men de harte-fluisteringen van een Marceline Desbordes-Valmore, die, als voor zich zelf alleen, de wijsheid te boek stelt: On ne commande pas l'amour:
Il n'obéit pas, il se donne....
dan is men meewarig bewogen met het leed, dat aan die bekentenis en berusting is vooraf-gegaan. Of wel bevangt er een doodelijke | |
[pagina 668]
| |
Eenzaamheid en een matelooze Wanhoop het hart, als men die aaneenschakeling van allerdiepst doorleden, op den zwaren, en toch snellen maatgang van een hartstochtelijke, gróóte Ziel zich bewegende, sonore woorden hoort uit dat wonder-schoone boek van Kind en God. En is er niet een vreemde Weemoed in de Ziel als men de hymnen leest, die een Novalis den nacht toegezongen heeft? In alle waarlijk schoone kunstwerken beleeft de mensch mee, wat zich bewogen heeft in de ziel van den kunstenaar, hetzij, dat deze gejubeld heeft of getoornd, berust of stil geschreid, radeloos en wanhopig en eenzaam is geweest, of mijmerend en weemoedig. En hoe komt dat? Het antwoord is duidelijk: Omdat de kunstenaar in zijn scheppingen blijkbaar heeft doen herleven zijn jubel, en zijn toorn, zijn berusting en zijn stil geleden leed zijn wanhoop en zijn weemoed. En hoe heeft de kunstenaar zulks bereikt? Daarvoor dient de verrichting te worden nagegaan van alle kunstenaars. Blijkbaar is het daarmee op de navolgende wijze gesteld: Ieder mensch heeft wel eens schoonheid gekend. Op zoovele wijzen komt zij tot hem, en vaak op de meest onverwachte momenten. Op een dag, dat de wereld vol zon is, verlaat men zijn kamer en gaat naar buiten en men ziet het licht over de weiden glanzen en wat witte wolken in de overigens klaar-blauwe lucht stil-staren naar omlaag, en de slanke lijnen van torens, en huizen, ver en nabij, en wuivende boomentoppen rijzen naar omhoog, - en er beweegt zich iets vreemds daarbinnen in het hart: men is door schoonheid bevangen. Of, op dienzelfden zonnigen dag staat men aan een eenzaam strand en ziet de blauwe golven met lange lijnen wegdeinen naar den verren horizon en alles is zoo wijd, zoo eindeloos, en het wil ook dan soms gebeuren, dat in de ziel zich iets roert, iets van kalme, maar diepe vreugde: ook dan heeft de schoonheid den mensch geraakt. Of wel, men buigt zich over een boek en raakt verrukt over de gedachten, die men leest, en het bloed jaagt sneller door het lijf, en men hoort zich zelf prevelen: hoe schóón. Of men blikt in de oogen van een vrouw, en ziet er iets, wat, weet men niet, maar, men ziet er iets, en een siddering van rein geluk doorbeeft de ziel. | |
[pagina 669]
| |
Veel talrijker dan de gewone mensch ze kent, en veel intensiever dan deze ze beleeft, zijn voor den kunstenaar de gewijde oogenblikken, wanneer het hart bevangen wordt door Schoonheid. Want de Kunstenaar is gevoeliger en ontvankelijker voor haar. Maar ook in een ander opzicht onderscheidt de kunstenaar zich van den gewonen mensch. Deze ervaart de schoonheid zonder meer, bij den kunstenaar is dat niet het geval. Want hij heeft het verlangen in zich en ook de macht om wat hij aan schoonheid gewonnen heeft weer aan de wereld te geven. Hoevelen hebben niet weleens stil-eenzaam in de schemering gezeten, en heel de innigheid van den komenden avond tot zijn opene ziel voelen gaan, - maar eerst een dichter heeft den drang en het vermogen om zijn ontroering te uiten, want zijn hand schrijft die teer-schoone regelen: Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht
De witte bloesems in de scheemring, - ziet,
Hoe langs mijn venster nog met ras gerucht,
Een enkele, al te late vogel vliedt.
En ver, daar ginds, die zacht-gekleurde lucht
Als perlemoer, waarin ied're tint vervliet
In teêrheid.... Rust - o, wonder-vreemd genucht
Want alles is bij dag zóó innig niet.
Alle geluid, dat nog van verre sprak,
Verstierf - de wind, de wolken, alles gaat
Al zacht en zachter - alles wordt zoo stil....
En ik weet niet, hoe thans dit hart, zoo zwak,
Dat al zóó moê is, altijd luider slaat,
Altijd maar luider, en niet rusten wil.
Gelijk deze dichter, doen alle kunstenaars. Zij ervaren ontroeringen van schoonheid, soms door dingen buiten zich, soms komend van binnen-uit, uit eigen ziel, - en een geheimzinnige macht, hun Onbewustheid, noodzaakt hen om hun belevingen weer te geven. Dáárom juist zijn zij kunstenaars, | |
[pagina 670]
| |
omdat zij het bewogen leven hunner ziel vermogen weer te geven in vaste, nauwkeurige vormen en lijnen. Weergave van hun aandoeningen, onverschillig of zij komen van binnen-uit of verooraakt worden door dingen buiten zich, - dat is waartoe alle kunstenaars, als ondanks zich zelf, zich met onontkoombaren dwang gedrongen gevoelen. Weergave, - en daarom noemde Sidney poëzie ‘art of imitation.... that is to say, a representing, counterfeiting, or figuring forth.’Ga naar voetnoot1) Imitatie, ja, van des kunstenaars belevingen. Hij beeldt deze belevingen uit, in allerhande vormen, in kleur in lijn, in toon, in woordgeluid, - hij brengt ze onder het oog van anderen, en daarom spreekt Croce van Poëzie als: ‘epiek en dramatiek van het gevoel.’Ga naar voetnoot2) Epiek en dramatiek, ja, het naar buiten brengen van een beleving, en daarom verklaarde Novalis: ‘Poesie ist Darstellung des Gemüts, der innern Welt in ihrer Gesamtheit. Schon ihr Medium, die Worte, deuten es an, denn sie sind ja die äusre Offenbarung jenes innern Kraftreichs. Ganz, was die Plastik zur äuszern, gestalteten Welt ist und die Musik zu den Tönen. Effekt ist ihr gerade entgegengesetzt, insofern sie plastisch ist, doch gibt es eine musikalische Poesie, die das Gemüt selbst in ein mannigfaltiges Spiel von Bewegungen setzt.’Ga naar voetnoot3) Plastisch moet kunst zijn, en daarom stelt Kloos vast: ‘Poëzie moet vóór alles plastisch zijn voor het oor niet minder dan voor het oog, in uitdrukking zoowel als in rhythmus; op wijsgeerigen grond, in zooverre de plastiek haar het middel is, waarmede zij, dóór de zinnen, tot den geest spreekt, en zich-zelve, als het ware, vasthoudt; naar historische ondervinding, omdat de beste dichters ten allen tijde plastisch waren, en niet zeggen, wat zij gevoelen - hoe zouden zij het ook? - maar het volgens de lijnen hunner fantasie houwen in de grondstof van het woord. Zoo deden de groote Engelschen en de groote Italianen, Goethe en de Ouden’, en de plastiek vergelijkend van de Oudheid en den nieuwen tijd, vervolgt hij: ‘doch Hellas had dit op ons voor, dat zijn verbeelding, frisch en klaar in den morgen des levens, iedere uiting der ziel, scherp en toch zacht als de trekken | |
[pagina 671]
| |
zijner munt, vol, maar vast als de beelden zijner tempels, vermocht te graveeren, en te betitelen in de taal, die, naar verlangen hard als het marmer zijner groeven, of als de honig zijner bergen, vloeibaar kan zijn. Maar wij, nieuweren, wier voorstellingsvermogen en wier zeggingswijze gedrukt gaat en zich afmat onder den eeuwenheugenden last van overgeleverde zinswending en ingestempelde beeldspraak, wier taal daarbij, ondanks de afslijting en schaarschte der uitgangen, den klanken-rijkdom en het monumentale karakter der klassieken mist, wij weten door andere middelen en langs nieuwe wegen in onze tekortkomingen te voorzien. De beeldende macht der menschheid is minder gewonden, maar onze beelden óverschijnen die der antieken in al-omvattenden rijkdom en vèr-grijpende vlucht; de gang der verzen is verslapt, en de golving onzer voetmaten vereffend tot eenvormigheid, doch op het bonte mozaiek der rijmen, doen wij hun val hooger trillen of dieper galmen, van tred tot tred, dat men den slependen toon en de matheid der beweging vergeet om de weelderige zoetheid van den weerkaatsten klank en de weerspiegelde gedachte. En zoo weten ook wij onze vers-blokken te gieten, glanzend en klinkend als metaal, onwrikbaar en massief als gebeeldhouwd uit graniet of luchtig en kleurig, als wieglende bloesems op den adem des winds.’Ga naar voetnoot1) Maar, wanneer het waar is, dat de kunstenaar met natuurnoodwendigheid gedwongen wordt om zijn schoonheidsontroeringen weer te geven, te imiteeren, tot epiek te maken, of te dramatiseeren, darzustellen, te plastiseeren, - dan volgt daaruit, dat hoe nauwkeuriger de weergave is, des te onmiddellijker en naakter ook de in de ziel van den kunstenaar levende aandoeningen, naar buiten treden. En daar, waar de weergave zóó is, dat de in de ziel zich bewegende ontroering als zèlf naar buiten geworpen wordt, - daar is het kunstwerk volmaakt. Dit is duidelijk. Een spiegel zal te beter de beelden weerkaatsen, naarmate hij zuiverder geslepen is. Dan zal hij iedere lijn, iedere beweging en ronding van het beeld weergeven, zóó, alsof men het beeld zèlf ziet. Gelijk een spiegel is het kunstwerk. - omdat in het kunstwerk gezien moeten worden de bewegingen van des kunstenaars ziel. | |
[pagina 672]
| |
De hoogst denkbare kunst is dus gelegen in een aller-nauwkeurigste weergave van de schoonheidsontroeringen van den kunstenaar. Maar dan is het ook juist, hetgeen Kloos geleerd heeft, nl. dat kunst moet zijn de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie. Want Kloos' woorden beteekenen, dat de kunstenaar voor elke door hem gevoelde ontroering een daarvoor alleen passenden uitingsvorm moet vinden. En een passende uitingsvorm beteekent, dat die vorm zoo moet zijn, alsof men de ontroering zelf voor zich heeft, - hetgeen hetzelfde is als aller-nauwkeurigste weergave van een ontroering. En zoo heeft Kloos' definitie inderdaad de kunst in haar hart getroffen. Deze zaken zijn dermate belangrijk, dat het niet overbodig lijkt, om ze nogmaals, nu in het kort en met andere woorden uitéén te zetten: De kunstenaar dan voelt een zekere schoonheidsontroering. Hij wordt door zijn Onbewustheid gedwongen om die ontroering te uiten. Uiten is hetzelfde als naar b(uit)en brengen van iets, dat inwendig leeft. Het ideaal is, het inwendige zoo naar buiten te brengen, dat het in zijn geheel aan den dag treedt. Nu gaat het bij den kunstenaar om het naar buiten brengen van iets geestelijks: zijn schoonheidsontroering. En al wat geest is heeft geen uitgebreidheid, men kan geen geest laten zien. Daarom moet men zijn toevlucht nemen tot beschrijven, tot teekenen, tot aangeven. De kunstenaar gebruikt daarvoor het woord, den toon, de kleur, de lijn enz. In woorden, tonen, kleuren of lijnen, geeft hij zijn innerlijk weer. En dat innerlijk zal te duidelijker naar buiten gebracht worden, naarmate de beschrijving in woorden, tonen, kleuren of lijnen gelukt is, of wel, naarmate de weergave zuiverder gebeurt. En de volmaakte kunst is die, welke een allernauwkeurigste weergave is van 's kunstenaars schoonheidsontroeringen, want dan is het, alsof men die ontroeringen zelve voor zich heeft, - of: om Kloos' meesterlijke woorden te gebruiken: Kunst moet zijn de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Nu kan men een definitie nog toetsen aan de werkelijkheid. Gaat zij niet op, dan moet er in de redeneering iets verkeerds zijn. B.v.: Gesteld dat men den mensch definieeren zou als een geestelijk wezen. Welnu, bij de toetsing van deze definitie kan men nagaan | |
[pagina 673]
| |
of er geestelijke wezens bestaan, zonder nochtans mensch te zijn. En die is er, God b.v. is Geest. En toch is hij geen mensch. Daarom moet de opgestelde definitie voor mensch ook fout, of althans onvolledig zijta. In analogie hiermee is ook Kloos' definitie van de kunst fout, indien er iets aan te wijzen ware, wat ongetwijfeld kunst is, en toch geen allerindividueelste expressie eener allerindividueelste emotie. Welnu, een dergelijke kunst, die geen allerindividueelste expressie is eener allerindividueelste emotie, bestáát niet. Neem de Oostersche kunst, die door zoovelen als gansch anders in haar wazen beschouwd wordt als de Westersche. Bij nader toezien blijkt zij niet anders te zijn dan eveneens een allerindividueelste expressie eener allerindividueelste emotie. De Oosterling voelt zeker andere ontroeringen dan de Westerling. Maar, wat de Oosterling-kunstenaar doet, is niet anders als die aan hem alleen eigene ontroeringen weer te geven, zóó, dat men de bijzonderheid ervan voelt en ervaart. Het is waar, de Oosterling wordt door andere objecten getroffen dan de Westerling, en telkens, naar gelang van zijn physische en psychische geaardheid anders getroffen dan wie ook, - maar, wat Kloos leert is juist, dat hij die aan hem bijzondere ontroering precies zoo uiten moet. En dat doet hij. In de Schi-King, één van China's canonieke boeken, en die een door Confucius bezorgde verzameling is van oude volksliederen, waarvan de dichters dan ook onbekend zijn, leest men b.v. het volgende: O, du Sonn', und du o Mond,
Ihr bestrahlt die niedre Erd;
Aber solch ein Mann wie dieser, ach,
Hält nicht alte Sitte werth.
Wie nur kann er Ruhe haben,
Der zu mir nicht mehr sich kehrt?
O, du Sonn', und du o Mond,
Ihr gewährt der Erde Licht;
Aber solch ein Mann wie dieser, ach,
Weisz von Gegenliebe nicht.
Wie nur kann er Ruhe haben,
Der sich mir des Danks entbricht?
| |
[pagina 674]
| |
O, du Sonn', und du o Mond,
Ihr im Ost geht himmelan,
Aber solch ein Mann wie dieser, ach,
Strebt der Tugend Ruhm nicht an.
Wie nur kann er Ruhe haben,
Der mich so vergessen kann?
O, du Sonn', und du o Mond,
Ihr steigt himmelan vom Ost.
Ach, dasz Vater, ach, dasz Mutter
Mir nicht stets gewährt die Kost.
Wie nur kann er Ruhe haben,
Der mir lohnt mit solchem Frost?Ga naar voetnoot1)
Misschien zal een van liefde verstoken vrouw in het Westen in haar hart een gansch ander gevoel hebben dan deze, maar het gedicht als gedicht, wat is het anders als de weergave van de aan de dichteres eigene ontroering? Wil men een ander voorbeeld? De Gitanjali van Tagore, waarom ontroeren die aan God gewijde gezangen zoo? Omdat Tagore zijn religieus gevoel heeft weten te geven in woorden, die zóó nauwkeurig hetgeen er in hem leeft en zich beweegt, vertegenwoordigen, dat de mensch als zelf de stemming ervaart, die Tagore beleefd heeft. Hoor zijn belijdenis: ‘That I want thee, only thee - let my heart repeat without end. All desires that distract me, day and night, are false and empty to the core. As the night keeps hidden in its gloom the petition for light, even thus in the depth of my unconsciousness rings the cry - I want thee, only thee. As the storm still seeks its end in peace when it strikes against peace with all its might, even thus my rebellion strikes against thy love and still its cry is - I want thee, only thee.’Ga naar voetnoot2) Wat hierin treft, is dat niet de directheid van het groote ver- | |
[pagina 675]
| |
langen in 's dichters hart, hetwelk nu in woorden zich mededeelt aan hen die luisteren? Maar, dat is juist, hetgeen Kloos als norm van ware kunst gesteld heeft, nl. dat het gevoel haarfijn-precies worde weergegeven. Tot zoover over Oostersche Kunst, welke dus geen bestanddeelen heeft, die Kloos' definitie in twijfel trekken, integendeel, haar bevestigen. In het voorgaande is reeds gelegenheid geweest om te wijzen op de middelen, waarmee de kunstenaars hun ontroeringen trachten te plasticeeren, en met name zijn genoemd: kleur, lijn, toon of woordgeluid. Wendt men lijnen en kleuren aan als middelen van expressie, dan heeft men de schilderkunst, zijn tonen die middelen, dan ontstaat muziek, en op deze wijze kan men alle andere kunsten beschouwen, zooals beeldhouwkunst, architectuur enz. Het is daarom niet noodig om nog na te gaan, in hoeverre in die kunsten Kloos' definitie opgaat. Want het is onmiddellijk duidelijk, dat men slechts te doen heeft met verschillende middelen van weergave, maar weergegeven wordt er altijd. Nu zijn er echter onderverdeelingen als religieuze en profane, burgerlijke en socialistische, revolutionaire, vredelievende, atheïstische enz. kunst. Ook dteze kunsten bevestigen Kloos' omschrijving. Zij zijn immers niet anders dan de weergave van bepaalde soorten ontroeringen, zooals religieuze, atheïstische, burgerlijke, socialistische, revolutionaire enz. Maar altijd zal religieuze kunst b.v. alleen dan kunst zijn, wanneer zij de weergave is, nauwkeurig en haarfijn-precies van de gevoelde ontroering. Zooals Augustinus' Belijdenissen, Dantes' Oomedia, De navolging van Christus, Milton's Paradise lost, Vondel's Lucifer, de gedichten van Gezelle en nog andere. Doch de ‘kunsten’ zijn daarmee niet ten einde nog.
Daar zijn nuanceeringen als klassieke en romantische kunst, verder realistische, naturalistische, impressionistische, expressionistische, symbolische enz. Zijn deze kunsten niet daar, om Kloos' definitie te logenstraffen? Geenszins, ook zij bevestigen haar. Daar is de klassieke Kunst, Sophokles' Antigone b.v. Men leest er de aangrijpende doodenklacht in van Antigone, die dus aanvangt: | |
[pagina 676]
| |
O, grafsteê, o, mijn bruidsvertrek, gij, uitgehold
Tot woning altijd-durend, waar ik henen tijg,
Heen naar de mijnen, van dewelke 't meerendeel
Reeds Persephasse bij de dooden heeft vergaard,
Van wie ik de allerlaatste, ellendigste van al,
Nu aantreed, vóór het lot mijns levens is vervuld....Ga naar voetnoot1)
en men kan er niets anders in voelen als de uiting, nauwkeurig en dus schoon, eener ontroering die vol is van rampzaligheid, maar toch ook van sterke heldhaftigheid. In de inleiding tot zijn vertaling haalt Kloos met instemming de woorden aan van Paul de St. Victor: ‘De kunst van Sophokles geeft de Grieksche beschaving weer, zooals deze, een korten tijd lang, tot haar hoogste vervolmaking gestegen was. Deze dichter verzinnelijkt al haar voortreffelijkheden en haar geheelen adeldom brengt hij ons in beeld....’Ga naar voetnoot2) Weergeven, verzinnelijken, in beeld brengen, - deze woorden bevestigen slechts hetgeen Kloos heeft geleerd omtrent de kunst, nl. dat zij een expressie, een allernauwkeurigste dient te zijn van de gevoelde emotie. Nu de romantische kunst. Ook die is niet anders als in haar wezen een allerindividueelste expressie eener allerindividueelste emotie. Neem Novalis' Hymnen: ‘Einst da ich bittere Tränen vergosz, da in Schmerz aufgelöst meine Hoffnung zerrann, und ich einsam stand am dürren Hügel, der in engen, dunklen Raum die Gestalt meins Lebens barg einsam wie noch kein Einsamer war - kraftlos, nur ein Gedanken des Elends noch....’ zoo luiden de eerste woorden van de derde Hymne. Zijn zij anders als de expressie van een op een bepaalde wijze gevoelde Smart? Klassieke en romantische kunst zijn in wezen één - zooals alle kunst - zij verschillen alleen in accent en nuance. Hetzelfde is het geval bij die lange rij z.g. zelfstandige kunsten, | |
[pagina 677]
| |
van realisme af tot symbolisme toe en nog verder. Bekijk b.v. het Naturalisme. Wat is deze Kunst? Zola heeft haar gekenschetst: Un coin de la nature vu à travers un tempérament. Zij wil dus de werkelijkheid geven, zooals het temperament haar ziet. Welnu, daar heeft men het weer, zij wil iets weergeven, in dit geval de werkelijkheid. De werkelijkheid weergeven is derhalve het doel van de naturalistische kunst. Maar dan geldt immers ook volkomen Kloos' definitie, die de kunst omschrijft als de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. De emotie is in dit geval er een ontvangen uit de werkelijkheid en de weergave ervan, dat is juist wat het naturalisme zelf ook wil. Een vergelijking tusschen Kloos' kunst-omschrijving en die van Zola doet zien, hoe algemeen en juist de eerste is, en hoe eng en slechts ten deele juist de laatste. Want Zola beperkt het object van de kunst tot de werkelijkheid, voor hem is lyrische kunst, dat is Kunst, die opstijgt onmiddellijk uit het diepst der ziel, - géén kunst. Kloos daarentegen beperkt niet, alles kan bij hem object van kunst zijn. Want hij heeft de kunst gezien, zooals ze ook werkelijk is: als een weergave van ontroeringen. En deze ontroeringen kunnen ontstaan hetzij door voorwerpen buiten zich (b.v. Zola's nature), of rechtstreeks komend van binnen-uit, kortom, alles kan object wezen van kunst. Zola staart zich blind op zijn eigen kunst: de naturalistische en sluit alle andere uit, Kloos omvat alle kunstsoorten, ook die van Zola. Dat is het naturalisme. Hetzelfde kan gezegd worden van het impressionisme, het sensitivisme, het symbolisme, het expressionisme. Want bij dit alles heeft men te doen òf met een op bepaalde wijze verkregen emotie (denk b.v. aan het impressionisme, of aan het sensitivisme, waarbij, naar van Deyssels woorden de werkelijkheid gezien moet worden in het licht van duizend kaarsen tegen een veel minder aantal bij het naturalisme) òf met bepaalde middelen van weergave (symbolisme). Maar in beide gevallen wordt er altijd de een of andere emotie op de een of andere wijze weergegeven. En het ideaal eener weergave blijft natuurlijk immer, dat ze zoo zuiver mogelijk is, indien mogelijk alsof het oorspronkelijke zelf tastbaar wordt voor oog, oor en gevoel. Welnu, dat is juist, hetgeen Kloos aangewezen heeft als het | |
[pagina 678]
| |
wezen der kunst, een zoo zuiver mogelijke: ‘haarfijn-precieze’ naar zijn eigen woorden, weergave eener emotie. Bij alle ‘kunsten’ dus, hetzij schilderkunst of muziek of dichtkunst of architectuur, met haar onderverdeelingen elk in religieuze, profane, atheïstische, socialistische, burgerlijke, revolutionaire, vredelievende enz. kunst, en haar schakeeringen van realisme, naturalisme, impressionisme, sensitivisme, symbolisme, expressionisme, romantiek, en klassieke kunst, - bij al deze kunsten heeft men te doen met de weergave eener emotie - en wel de aller-nauwkeurigste, omdat zulks het ideaal altijd is eener weergave, - zoodat volkomen geldt en bevestigd wordt hetgeen Kloos geleerd heeft, nl. dat Kunst moet zijn de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Al deze indeelingen en nuances verhouden zich tot de eene Kunst gelijk de velerhande soorten menschen, zooals blanken, bruinen, zwarten, rooden en gelen, tot den eenen Mensch. Deze blanken, bruinen, zwarten, rooden en gelen hebben alle eigenschappen, die hen tot het wezen Mensch maken. Zoo is het ook gesteld met religieuze, profane, atheïstische, burgerlijke, socialistische, realistische, naturalistische, impressionistische, sensitivistische, expressionistische, symbolische, romantische, klassieke enz. kunst. Zij allen hebben iets met elkaar gemeen, dat hen tot kunst adelt: indien zij een nauwkeurige weergave zijn van een emotie, ongeacht wèlke soort emotie en door welke middelen van weergave. En de naturalist of impressionist, de symbolist of expressionist, de socialistische kunstenaar of de burgerlijke, die zijn kunstsoort verheffen wil tot de eenige, de ware Kunst en alle andere verwerpt, - doet even dwaas als de blanke of bruine of zwarte, die den blanken, of bruinen of zwarten mensch als den éénigen mensch ziet, en alle anderen b.v. tot min of meer ontwikkelde dierensoorten rekent. Ziedaar de spankracht van Kloos' definitie. Zij is een algemeene definitie, en een objectieve, die uitgaat niet van een bepaalde soort kunst, gelijk Zola b.v. deed, maar die de eene, universeele Kunst onderzoekt en bepaalt. Nog op een andere wijze kan men een definitie toetsen: door haar om te keeren. Wanneer men vaststelt, dat een driehoek een door drie zijden omsloten plat vlak is, heeft men telkens, als men | |
[pagina 679]
| |
een plat vlak ontmoet, dat door drie zijden omsloten is, te doen met een driehoek. Van denzelfden aard is Kloos' definitie. Telkens, wanneer men een nauwkeurige weergave eener precies gevoelde emotie aantreft, treft men iets heiligs aan: Kunst. De oer-mensch, die een bepaalden klank uitstoot als expressie eener door hem gevoelde emotie, is kunstenaar. En Gorter's bizarre verzen, die naar Kloos' getuigenis op de uitingen van den oer-mensch gelijken, zijn gróóte Kunst. Overal en ten allen tijde is Kunst geweest, en zal zij zijn, hetgeen Kloos omtrent haar verkondigd heeft: de aller-individueelste expressie eener aller-individueelste emotie.
Eén vraag nog kan er gesteld worden naar aanleiding van Kloos' definitie, nl.: Kloos heeft geleerd: Kunst moet zijn de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie. Blijkbaar ligt volgens hem in die aller-nauwkeurigste weergave eener gevoelde emotie het wezen der kunst opgesloten. Maar hoe staat het nu met de schoonheid? Is niet Schoonheid het wezen van een kunstwerk? En over Schoonheid heeft Kloos niets geleerd in zijn definitie. Een volkomen juiste opmerking is het, dat Schoonheid het wezen is van alle kunst. Onjuist is het echter, om te denken, dat Kloos daaromtrent niets geleerd heeft. Hij heeft in zijn definitie juist alles gezegd omtrent de schoonheid van een kunstwerk. Toen in het voorgaande ergens melding is gemaakt van Antigone's aangrijpende doodenklacht, is vastgesteld, dat deze klacht de nauwkeurige, en dus schoone weergave is van een machtig gevoelde ontroering. Het gebruik van het woord schoon bij nauwkeurig was niet toevallig. Want in de nauwkeurige zegging ligt de schoonheid van een kunstwerk besloten. Nauwkeurige zegging en schoonheid van het werk, zij zijn één en hetzelfde. Wil men Kloos' woorden? In een kroniek van Februari 1926 schreef hij, een meening recht-zettend, alsof hij tot de Parnassische school behoorde: ‘Immers de eenig-wezenlijke en waarachtige schoonheid, waaronder wij altijd verstaan hebben en blijven verstaan de haarfijn-precieze overeenkomst, ja, gelijkheid van den diep-psychisch | |
[pagina 680]
| |
ondervondenen, want geborenen en dan gevoelden en gezienen inhoud van het woord-beweeg - een schoonheidsopvatting, waartoe de meer oppervlakkige Parnassiens nooit zijn kunnen komen -, haar hebben wij inderdaad altijd boven alles gesteld, omdat wij haar erkennen en betrachten als het hoogste en door de geheele geschiedenis der beschaafde menschheid heen geldende beginsel der eenig-echte literaire Kunst.’Ga naar voetnoot1) Uit deze woorden blijkt ten duidelijkste, dat Kloos wel degelijk de schoonheid aanmerkt als het wezen van Kunst - wie zou het ook niet? - en dat hij die schoonheid gezien heeft in de haarfijn-preeieze overeenkomst tusschen emotie en expressie. En mocht men denken, dat Kloos daarbij alleen staat, dan leze men maar eens Croce's meergenoemd boek. Hetgeen Kloos altijd verkondigd heeft, leert de Italiaan jaren ná hem: ‘Een juiste uitdrukking, omdat zij juist is, is schoon, daar de schoonheid niet anders is dan de zuiverheid van het beeld, en daardoor van de uitdrukking.’ En verder: ‘De uitdrukking en de schoonheid zijn niet twee begrippen, maar een enkel, dat men vrij mag aanduiden met het eene of het andere zinsverwante woord.’ Ook voor den Italiaanschen philosoof-aestheticus beteekent zuiverheid van zegging, van weergave dus hetzelfde als schoonheid. Een merkwaardige overeenkomst, en die pleit voor den ouderen tijdgenoot, omdat deze reeds lang wist, hetgeen Croce later eveneens vaststelde. Intusschen, de vraag rijst: Maar hoe zit dat alles dan in elkaar? Men kan wel beweren, dat schoonheid en haarfijn-precieze overeenkomst tusschen emotie en expressie aan elkaar gelijk zijn, maar dat is niet zoo onmiddellijk in te zien. Hebben dichters en denkers niet geleerd, dat schoonheid een mysterie is? Shelley zong: ‘Spirit of Beauty, that dost consecrate
With thine own hues all thou dost shine upon
Of human thought or form....
en vroeg: where are thou gone?
| |
[pagina 681]
| |
en op zijn verdere vragen: Why dost thou pass away and leave our state
This dim vast vale of tears, vacant and desolate?
Ask why the sunlight not for ever
Weaves rainbows o'er yon mountain river,
Why aught should fail and fade that once is shown
Wihy fear and dream and death and birth
Cast on the daylight of this earth
Such gloom - why man has such a scope
For love and hate, despondency and hope?
moest hij zich zelf het antwoord geven: No voice from some sublimer world hath ever
To sage or poet these responses given.’Ga naar voetnoot1)
En heeft een andere dichter, na schuchter te hebben geraden: ‘Wandelt in wolken liefst en witte neev'len
Schoonheid, de zuivre maatgang uwer voeten?
tenslotte niet berustend geschreven: ......moet
Ik zóó tot menschen gaan, uw blijde bode,
Die geeft zijn ooge-vuur en zijn hartsbloed
Beschaamd als één, die bedelt om hun goud:
Als ik beken waarheid bevreesd en bloode:
‘Ik heb nog nooit haar hoog gelaat aanschouwd?’Ga naar voetnoot2)
Misschien is het beter om niet te vorschen naar het wezen der schoonheid, doch enkel haar te ervaren: ‘Que tu viennes du ciel ou de l'enfer, qu'importe,
O, Beauté, Monstre énorme, effrayant, ingénu.
Si ton oeil, ton souris, ton pied, m'ouvrent la porte
D'un Infini que j'aime et n'ai jamais connu?
| |
[pagina 682]
| |
De Satan ou de Dieu, qu'importe? Ange ou Sirène,
Qu'importe, si tu rends, - fée aux yeux de velours.
Rhythme, parfum, lueur, ô mon unique reine.
L'univers moins hideux et les instants moins lourds?’Ga naar voetnoot1)
Hoe het zij: wáár is, dat van de Schoonheid geen sterveling ooit nog den sluier van het gelaat heeft getrokken. Zij is nog immer een diep geheim, voor kunstenaars en philosophen. Maar dan, is men geneigd te denken, is het toch niet mogelijk om vast te stellen, dat de schoonheid van een kunstwerk gevonden wordt in de zuivere weergave van de gevoelde ontroering. Want Schoonheid is een mysterie, en daarom niet te bepalen. Deze schijnbaar zoo juiste opmerking gaat echter niet op. O, Kunst is zoo iets subtiels, dat men heel voorzichtig moet zijn, als men het over haar heeft, want anders komt men over iets te praten, wat in het geheel geen kunst is. Zoo is het ook in dit geval. Men moet zich de dingen ‘haarfijn-precies’ voorstellen, op straffe van anders zich te vergissen. En eenmaal de toedracht ziend, zooals zij werkelijk is, zal men niet anders als de juistheid kunnen erkennen, van wat verkondigd is door Kloos al zoovele jaren, en door Croce in den lateren tijd. Daarvoor is noodig, dat men zich in herinnering brengt de verrichting van den waarachtigen Kunstenaar. En dan weet men, dat hij begint, met op een waarlijk geheimzinnige wijze een zekere ontroering te gevoelen. Buiten den wil en het denken om, spontaan, uit 's kunstenaars diepste Zelf, zijn Onbewustheid, rijst het vreemde gevoel omhoog, en zoekt zich te belichamen, in kleur, in lijn, in toon, of in woordgeluid. In een dergelijk oogenblik woont de Schoonheid in de Ziel van den Begenadigde. Hóe is zij er gekomen, - en wàt is haar aard? Géén, die het te verhalen weet. Op dubbele wijze is zij vreemd voor het bewustzijn van den mensch. Omdat men niet weet, hoe zij komt en wat haar aard is. Maar een feit is het, dat in die gewijde oogenblikken er Schoonheid is in de ziel van den Kunstenaar. | |
[pagina 683]
| |
Zóó weet de mensch niet wat Liefde is, noch hoe zij komt in zijn hart, - maar als hij liefheeft, voelt hij in zich de aanwezigheid van een Werkelijkheid: zijn Liefde. Welnu: in de Ziel van den Kunstenaar lééft de schoonheid, even werkelijk als het kloppen van zijn hart. Maar, wanneer het zoover is, - dan volgt de kunstenaar gewillig zijn hoog-heilige roeping als een door hoogere machten aangestelde en van hen afhankelijke ‘Schepper’ van Schoonheid. Met niet te weerstanen drang wordt hij gedwongen, om wat aan schoone ontroering zijn uitverkoren Ziele geschonken is, naar buiten te brengen, tot vreugde en sterking van allen, die zien kunnen en hooren en voelen, en tot eigen zalige verrukking altijd en diepe vertroosting tevens, waardoor hij het Leven dragen kan, omdat hij heerscht over Smarten en Pijnen, die hij alle immers zet in den gouden schijn van Schoonheid. De dichter zal de uit zijn onbewustheid kamende en in zijn binnenste levende Schoonheid weergeven in woorden, de schilder in kleuren en lijnen, de toondichter in harmoniën van klanken. Welnu, gelijk bij een projectie het beeld te scherper zal zijn, naarmate ze zuiverder is, - zóó zal de Schoonheid, die in de ziel woont van den Kunstenaar, méér aan den dag komen, indien eveneens de weergave zuiverder gebeurt. En gelijk bij een volmaakte projectie men als het voorwerp zèlf en niet diens beeld voor zich heeft, - zoo zal het eveneens zijn bij de volmaakte weergave van Schoonheid. Dan is het alsof men de Schoonheid zèlf, zóó, zooals ze leeft en zich beweegt in de ziel van den Begenadigde, ziet en gewaar wordt. En wanneer zal de weergave volmaakt zijn? Natuurlijk als zij het zuiverst is, het allernauwkeurigst, zóó, dat geen enkele trek, geen enkele lijn, of haal of buiging of ronding, kortom geen enkel détail verwaarloosd wordt, - hetgeen neerkomt op een allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie. Maar dan is ook bewezen, dat in de zuiverheid van weergave de schoonheid ligt van een kunstwerk. Immers: Er is Schoonheid! In de ziel van den ontroerden kunstenaar! Hoe ze gekomen is, weet men niet, wat haar aard is, evenmin. Maar zij is er. Dus: In de ziel van den ontroerden kunstenaar is schoonheid. Deze | |
[pagina 684]
| |
moet worden weergegeven, in woorden, in lijnen, in kleuren of in tonen. Daaruit volgt: hoe zuiverder weergave, hoe zichtbaarder ook de in de ziel van den kunstenaar levende Schoonheid, wordt. En in de zuiverste weergave zal vanzelf het zuiverst, het duidelijkst de Schoonheid te zien zijn. Vandaar, dat de mate van Schoonheid, die men in een kunstwerk vindt, afhangt van de zuiverheid van weergave, van uitdrukking. Men zou het ook zóó kunnen voorstellen: De Schoonheid, zooals ze geboren wordt in de ziel van den begenadigde, is onstoffelijk. Dan echter openbaart zij zich in een bepaalden, stoffelijken vorm, b.v. in het woord. Maar dan ook spreekt het vanzelf, dat hoe meer de stoffelijke vorm overeenkomt met den inhoud, d.i. de Schoonheid, - hoe meer men in dien stoffelijken vorm de schoonheid zien kan. Daarom, dat in de zuiverheid van weergave van de Schoonheid in b.v. het woord, men de meerdere of mindere mate van aanwezigheid van diezelfde schoonheid vinden moet. Waarmee bewezen is, hetgeen Kloos geleerd heeft, dat in de ‘haarfijn-precieze overeenkomst’ tusschen ‘den diep-psychisch ondervondenen en het woordbeweeg’, de ‘eenig-wezenlijke en waarachtige Schoonheid’ gelegen is van een dichtwerk, en van Kunst in het algemeen. Zóó dan heeft Kloos het wezen der Kunst blootgelegd! Dat wezen is Schoonheid. En Schoonheid is er in Kunst, wanneer de gevoelde ontroering, die schoon is, met de grootste nauwkeurigheid weergegeven wordt. Van zeer wijde strekking is deze Kloos' leer. Theoretisch, omdat eens voor goed uitgemaakt is, waarin het wezen der kunst gelegen is, en practisch, omdat eenmaal wetend, wat dat wezen is, men voortaan uit kan maken of een bepaald werk al dan niet echte kunst is. Kloos heeft aangetoond, dat het wezen van kunst gelegen is in de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Want het wezen van kunst is Schoonheid. Schoonheid nu is er in de ziel van den ontroerden kunstenaar. En hoe zuiverder dus de kunstenaar de in zijn ziel levende schoonheid naar buiten brengt in de vormen van het woord, hoe meer schoonheid er is in het | |
[pagina 685]
| |
kunstwerk. Want dan is het alsof de in de ziel ontstane en levende schoonheid als zèlf zich vertoont. Of nu een kunstwerk al dan niet een kunstwerk is, wordt dan beoordeeld naar de mate, waarin aan de voorwaarde is voldaan, nl. in hoeverre is het een allernauwkeurigste weergave van de gevoelde ontroering? Maar te beslissen, wanneer een dergelijke weergave aanwezig is, en wanneer niet is verre van eenvoudig. Waarom b.v. is, om het bekende voorbeeld van Van Deyssel te gebruiken, de regel Als alles wat heel ver is en heel schoon
wèl een allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie, dus Kunst, en diezelfde regel met een zeer kleine wijziging slechts: Als alles wat zeer ver is en zeer schoon
géén allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, en dus ook geen kunst? Of, wil men nog andere voorbeelden? De dichter Bastiaanse in zijn mooie verhandeling over De Techniek der Poëzie geeft de volgende: De zee, de zee klotst voort in eindelooze deining,
is wèl kunst, maar De zee, de zee klotst voort in oneindge deining,
is niet mooi. In het eerste geval is de weergave ‘haarfijn-precies’, in het tweede niet. Een ander voorbeeld: De Godheid troont diep in mijn trotsch gemoed,
en En goddlijk leven gloeit in mijn gemoed,
waarbij alweer de eerste regel wel een zuivere weergave is van 's dichters gevoel en de laatste niet. Nog een ander voorbeeld uit de verhandeling van Bastiaanse. | |
[pagina 686]
| |
O, de heilige onsterflijke sterren....
boven
Mijn sterfelijk hoofd,
te vergelijken met het veel schoonere: O, de heilige onsterflijke sterren,
hoog
boven mijn sterflijk hoofd,
‘Niet waar’, schrijft de dichter dan ook, ‘één enkele klemtoon is voldoende om het vlak der wereld te verlaten tot de duizelingwekkende hoogte van den laatsten versregel....’Ga naar voetnoot1) Nog tal van andere voorbeelden kunnen worden gegeven, waarut men zien kan hoe moeilijk het is, om uit te maken, waarom in het eene geval wel een allerindividueelste expressie eener allerindividueelste emotie aanwezig is, en in het andere geval niet. Kloos zelf heeft dit prachtig gevoeld in zijn schoone Inleiding: ‘Literaire kritiek’, verklaarde hij daar, ‘is geen wetenschap, waarbij men, uitgaande van de waarneming, opklimt tot begrippen, wier inhoud nauwkeurig is bepaald, maar zelve een kunst, waar gevoel als opmerking en overreding voor waarheid geldt.’ En men kent dan ook den zwaren eisch, dien Kloos aldoor gesteld heeft aan den literairen beoordeelaar. Hij zelf intusschen heeft niet weinig de taak der literaire kritiek verlicht door een regel op te stellen, die als nader criterium kan worden aangewend. Wanneer Kunst de allerindividueelste expressie is eener allerindividueelste emotie, omdat een allernauwkeurigste weergave eerst de in de ziel levende schoonheid volkomen te voorschijn brengen kan, en schoonheid het wezen is van alle kunst, - wanneer dat zoo is, dan volgt daaruit, dat het ideaal zou wezen, indien het weergegevene zóó goed ware, dat het niet te onderscheiden is van het oorspronkelijke. M.a.w., indien vorm (het woord, de lijn, de kleur, en andere middelen van weergave) en inhoud (de schoone | |
[pagina 687]
| |
ontroering) één zijn. ‘Vorm en inhoud bij poëzie zijn één’, schreef Kloos, ook alweer in dat aan geniale vondsten zoo overrijke jeugdgeschrift, en hij herontdekte, hetgeen Coleridge voelde, toen hij schreef: ‘I learnt.... that Poetry, even that of the loftiest and seemingly, that of the widest odes, had a logic of its own, as severe as that of science; and more difficult because more subtle, more complex, and dependent on more, and more fugitive causes. In the truly great poets.... there is a reason assignable, not only for the position of every word; and I well remember that, availing himself (Coleridge spreekt over, zijn leermeester James Bowyer) of the synonimes to the Homer of Didymus, he made us attempt to show, with regard to each, why it would not have answered the same purpose; and wherin consisted the pecular fitness of the word in the original text.’Ga naar voetnoot1) En duidelijker nog: ‘I was wont boldly to affirm that it would be scarcely more difficult to push a stone out of the pyramids with the bare hand, than to alter a word or the position of a word in Milton or Shakespeare (in their most important works at least) without making the author say something else, or something worse than he does say,’ - een gedachte, die bij Kloos zoo'n gelukkige formuleering heeft gevonden. Veel later, in 1901, zal een andere Engelschman voor dezelfde gedachte, de woorden bezigen, door Kloos geschreven in 1881. Professor Bradley verklaarde in zijn reeds eerder genoemde toespraak over: Poetry for Poetry's Sake: ‘When poetry answers to its idea and is purely poetic or almost purely poetic we find the identity of form and content; and the degree of purity attained may be tested by the degree in which we feel it hopeless to convey the effect of a poem or passage in any form but its own.’Ga naar voetnoot2) Inderdaad, vorm en inhoud bij alle echte kunst zijn één, en elk | |
[pagina 688]
| |
werk, waarbij deze éénheid zich voordoet, is noodwendig schoon, en dus kunst, omdat dan de in de ziel van den kunstenaar levende schoonheid als zèlf naar buiten komt. Toch is Kloos niet daarbij gebleven. Hij is nog verder gegaan met het zoeken naar een zoo exact mogelijke maatstaf voor het vaststellen van de aanwezigheid van Kunst in een bepaald werk. Vorm en inhoud zijn één. Goed, maar hoe zal men te werk gaan, indien men de aanwezigheid of afwezigheid van die eenheid vaststellen wil? De groote criticus heeft het aangegeven. ‘Poëzie,’ schreef hij, ‘moet plastisch zijn, voor het oor niet minder dan voor het oog, in uitdrukking zoowel als in rhythmus.’ Wat wil dit beteekenen? Dat de rhythmus van een vers precies weergeven moet het gevoelde in de ziel, m.a.w. er een eenheid is tusschen vorm en inhoud, en anderzijds, dat het gebruikte beeld eveneens een zuivere weergave is van wat in de ziel omgaat, dus ook de vereischte eenheid aanwezig is. En waarom moet onderzocht worden naar klank en beeld? Dat is zeer duidelijk. Wie een gedicht ooit goed gelezen heeft, zal dat vanzelf moeten kunnen ontdekken. Want uit die bestanddeelen, klank en beeld, bestaat een gedicht. Heeft men derhalve te beoordeelen, of in een bepaald werk de eenheid tusschen vorm en inhoud al dan niet aanweizg is, dan onderzoeke men een tweetal dingen van het vers: zijn klank-expressie en zijn beeldspraak. Is in beide de eenheid tusschen vorm en inhoud aanwezig, dan kan men met veiligheid aannemen met Kunst te doen te hebben. Zelf verklaart hij: ‘Twee dingen zijn het, waardoor goede verzen zich van slechte onderscheiden: 1o. de juistheid der klank-expressie; 2o. de noodzakelijkheid en zuiverheid der beeldspraak.’Ga naar voetnoot1) Op grond van deze verklaring is Kloos noodwendig tegen hetgeen men gewoonlijk noemt: Rhetoriek. Wat is rhetoriek? ‘....rhetorica,’ schreef Kloos in zijn bekende bespreking van Schaepman's Aya Sofia, ‘is geen spontane opwelling van den natuurlijken mensch: geene alleen door het gevoel voor waarheid | |
[pagina 689]
| |
en schoonheid geregelde uiting eener passievolle ziel: zij veronderstelt eene voorafgaande oefening in een kunstmatig stelsel van algemeen geldende regels en voorschriften: zij houdt angstvallig samen datgene wat ieder waarachtig kunstenaar neerhaalt en voor zich zelven vernieuwt: zij werkt met woorden, niet met dingen.’’Ga naar voetnoot1) De rhetorische dichter gebruikt geen taal, die ontspringt uit zijn eigene Verbeelding en zuiver weergeeft, wat hij, hij alleen voelt, - maar neemt de zinswendingen, de beelden, de melodiën over van anderen, meest van het voorgeslacht. Een voorbeeld door Kloos zelf gegeven in genoemde bespreking: ‘Schaepman zal zijn lezers te kennen geven: dat er zonlicht is overal waar men heen ziet (bladz. 19): Een breede gouden sluier
Golft van de azuren boog
En hult in lichte plooien
't Van zonlicht dronken oog.
Dien sluier, ofschoon ook niet eigenhandig geweven, laat ik nog gelden, maar hoe, in godsnaam! kan iemand, als hij zonlicht ziet aan een “in plooien gehuld en dronken oog” denken? Dat is rhetorica, waarde doctor! voortbrodeeren op een gegeven patroon, zonder verder naar het eenige en onmisbare model, de natuur, te zien.’ Tegen de rhetoriek heeft ook Wordsworth gevochten in zijn Prefaces. Om echter weer ter hand te nemen wat is blijven liggen: Kloos dan laat dus het onderzoek naar de al of niet aanwezigheid van de voor echte kunst noodzakelijke eenheid tusschen vorm en inhoud gaan over I de juistheid der klank-expressie en II de zuiverheid van de beeldspraak, - en indien zij beide, resp. juist en zuiver zijn, dat is: één met hetgeen zij weergeven willen, dan is er Kunst. Ziedaar een maatstaf voor Kunst, en die gevonden is als het logische gevolg van een objectief onderzoek. | |
[pagina 690]
| |
Kloos heeft de éénheid van vorm en inhoud als hoofdvoorwaarde voor de aanwezigheid van Kunst gesteld, niet omdat het een persoonlijke, subjectieve voorkeur van hem is, maar hij heeft haar gehaald uit de Kunst zelve. Als de wetenschapsmensch is hij daarbij te werk gegaan, onbevooroordeeld en met wetenschappelijke methoden. Hij nam in de werkelijkheid allerlei verschijnselen waar, die men met Kunst placht te benoemen. Toen heeft hij onderzocht, in hoeverre die verschijnselen op zich zelf staan, dan wel afhankelijk van andere. Hij bevond, dat Kunst een onafhankelijke Macht is, met eigen wetten en eigen structuur. Want zij ontstaat als een afzonderlijke werkelijkheid in de ziel van den kunstenaar, en als men de kunstwerken dan ook nagaat, blijkt hun poetische schoonheid niet te liggen in gedachte, of zedelijkheid, of maat en rijm, maar in iets anders. Dit inzicht kan men weergeven met de woorden: Kunst om de Kunst. Eenmaal de Kunst bevonden als een afzonderlijke macht, kon Kloos verder gaan met die macht te onderzoeken. Indien zij niet bepaald wordt door andere machten, niet komt b.v. van de een of andere verheven gedachte of leer, - wáár komt zij dan wèl vandaan? Hij heeft reeds ervaren, dat Kunst ontstaat als een afzonderlijke werkelijkheid in de ziel van den ontroerden kunstenaar, buiten zijn wil en weten om. In aansluiting daarmee, of liever op grond daarvan, wijst hij als oorsprong van de Kunst aan de menschelijke ziel. D.w.z. hij bepaalt haar nader. Hij onderscheidt het bewuste in den mensch en het onbewuste. In dat Onbewuste ontstaat het Kunstwerk. ‘Kunst is iets psychisch gevoelds en geziens en niet iets verstandelijk beredeneerds.’ Na den oorsprong komt de vraag aan de orde: Wat is het wezen van Kunst? Het wezen van Kunst is Schoonheid. De vraag is dus: Wanneer is er Schoonheid? Hierop antwoordt Kloos: Als er een allerindivdueelste expressie is eener allerindividueelste emotie. Het psychisch gevoelde moet dan nauwkeurig worden weergegeven. Want het psychisch-gevoelde is schoon, en als het dus allernauwkeurigst wordt overgebracht in het woord, dan is deze weergave, de kunst, zèlf een Schoonheid, het zuivere beeld als het ware van wat binnen in de ziel leeft. Voor de literaire critiek is dat zeer belangrijk. Want overal, | |
[pagina 691]
| |
waar die allerindividueelste expressie van een gevoelde ontroering aanwezig is, is er Schoonheid in het werk zelve, dus Kunst. En wanneer is dat het geval? Wanneer ‘Vorm en Inhoud één zijn.’ Immers, indien de weergave in woorden, lijnen, kleuren of tonen zóó gebeurt, dat men in die weergave als het oorspronkelijke, d.i. de in de ziel levende Schoonheid zèlve ziet, dan heeft men het hoogst-denkbare bereikt. Dan zijn vorm (het woord enz.) en inhoud (de gevoelde schoonheid) zóó één, dat het is alsof men de Schoonheid gewaarwordt even onmiddellijk als de kunstenaar zelve haar gevoeld heeft in zijn ziel. Uit deze samenvatting blijkt, dat Kloos de Kunst verklaard heeft uit haar eigen beginselen, los van eigen en andere subjectieve meeningen, - blijkt ook de strenge eenheid, die er bestaat tusschen zijn leerstellingen: Kunst om de Kunst, Kunst is iets psychisch gevoelds en geziens en niet iets verstandelijk beredeneerds, Kunst moet zijn de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, en Vorm en Inhoud bij echte Kunst zijn één. Men kan zeggen, dat Kloos een wetenschappelijke theorie heeft gegeven over de Dichtkunst, omdat hij, gelijk het in de wetenschap het geval is, de dingen verklaart uit hun eigen beginselen, - en bovendien is zijn theorie nog in een ander opzicht wetenschappelijk, omdat zij een sluitende verklaring geeft. Daarom ook kan hij onderschrijven, hetgeen eens die andere groote criticus vastgesteld heeft: ‘Een gedicht is zooiets als een diamant. Of het eene gedicht aesthetisch beter, dat is schooner, is dan het andere, is daarom niet een smaak-, maar eene wetenschap-quaestie.’Ga naar voetnoot1) Een wetenschap-quaestie, inderdaad, omdat het objectief uit te maken is, of in een kunstwerk vorm en inhoud één zijn, dan wel niet. Met zijn theorie werkte en werkt Kloos als literair beoordeelaar. Prachtige resultaten heeft hij ermede verkregen, en het zou een aanlokkelijke taak zijn, om ze eens na te gaan. Helaas is het hier niet de plaats om zulks te doen, omdat deze verhandeling enkel gaan wil over zijn theorie der dichtkunst. Een enkel voorbeeld | |
[pagina 692]
| |
echter worde veroorloofd. Omdat het zoo getuigt van zijn rake beoordeeling. Knappe verhandelingen zijn er geschreven over den fijnen en edelen Leopold. Ook Kloos heeft aan hem een kroniek gewijd, en ééne, die tot zijn schoonste behoort. ‘.... bij geen enkel ander poëet, ook niet van het verleden, komt men als men hem leest, zóó in de onmiddellijke nabijheid te staan van het intiemste binnenleven, van het zacht-zingend voor zich heen mijmeren eener ongemeen subtiele menschenziel.’ En verder: ‘Alles is bij Leopold intensief en toch getemperd en zijn poëzie werkt in haar rustig-diep doorleefde, stil bloesemende wijdte de gedachte aan een weelderig-begroeiden hier en daar rijk kleurig oplichtenden vijver, welks stil-ontroerende schoonheid overal heen tot den horizon reikt. Want alles wat in de Onbewustheid van dezen echtste der dichters woelde en zich weefde, het komt naar boven op de zachte stuwkracht zijner mysterieuze scheppingsgave en breidt zich uit in stille schoonheid, zooals het gedeind had en gewiegeld, door hem zelf slechts geweten, in het diepste zijner ziel.’ En tenslotte nog: ‘Diepin is zij hartstochtelijk, zooals alle wezenlijke kunst dat is, maar uiterlijk blijkt er van dien hartstocht niets of weinig, en het rhythme loopt met de breede, stille golving van een zacht-deinende zomer-zee. Doch daaronder ligt de diepte, de oneindige afgrond, en niemand weet, schoon de kenners het wel vermoeden, hoe dat thans zoo rustige oppervlak gestormd heeft en geklaterd, voordat het zonnelicht der kunst er op viel. O, het moet daar soms gewoeld hebben en gedreigd, gesmacht en gedonderd, al uitte het zich niet naar buiten, en kon niemand er iets van zien.’Ga naar voetnoot2) Wie, die deze woorden leest en Leopold's merkwaardige Kunst kent, onderschrijft ze niet, omdat hij daarin voelt zijn eigene indrukken, doch welke te uiten hij niet bij machte is geweest? Maar over Kloos' practische werkzaamheid als literair-criticus, genoeg, want als zoodanig wordt hij hier niet behandeld.
* * *
De meest sublieme kunstenaars, die de menschheid ooit heeft opgeleverd, zij, wier scheppingen voor altijd omhoog blijven staan, | |
[pagina 693]
| |
gedragen als zij worden door de kracht van hare onverwoestbare schoonheid, - zij, de uitverkorenen en begenadigden onder de menschen, zij weten zich geen meester over hunne verrichtingen, maar als een zwak kind afhankelijk van de machten, die hunne grandioze werken naar buiten stuwen. Niet één Kunstenaar is er, die uit het enkele feit van zijn wil, Kunst scheppen kan. Hij kan willen wandelen, willen lezen, willen thuisblijven, willen eten, willen denken, en de daad bij het woord voegen, - maar indien hij zou willen om op een willekeurig oogenblik kunst te scheppen, dan zou hij al spoedig merken, dat het niet ging. En dat komt door de ontoereikendheid van de menschelijke kennis. Men wéét nog niet alles omtrent Kunst. Daar is haar oorsprong door Kloos het Onbewuste genoemd. Teekenend is die benaming. Zij duidt aan, dat Kunst komt, ergens vandaan, waar de mensch géén kennis, géén bewustheid van heeft, en daarover dus ook géén meesterschap. Daar is de Schoonheid zelve. Zij komt in de ziel van den begeesterden kunstenaar. Hoe? Men weet het niet. Men weet alleen - en dat is heel veel -, zij komt niet uit den menschelijken wil, of het menschelijk verstand, maar uit zijn dieper Zelf, zijn Onbewustheid. Maar, wat deze Onbewustheid, het diepste Zelf van den mensch nauwkeurig is, wie zal het zeggen? En verder, de kunstenaar voelt de ontroering aan als schoon. Wat is Schoonheid? Wat is het, dat die ontroering schoon doet zijn? Vragen die nog onbeantwoord zijn. En eenmaal die schoonheid aanwezig zijnde, in de ziel van den kunstenaar, waarom voelt men in bepaalde woorden géén schoonheid, dit is, geen exacte weergave van wat in de ziel leeft en in andere woorden weer wel? Ook alweer een vraag, die men niet geheel beantwoorden kan nog. Een theorie der dichtkunst zou volmaakt zijn, indien zij zoover was, dat zij alle inlichtingen geven kon omtrent hetgeen nog vreemd is aan de wording der Kunst. Dan ook zou de kunstenaar mèt die inlichtingen, in staat zijn, om willekeurig Kunst te scheppen. Indien hij immers weet, wat Schoonheid is, waardoor zij wordt beheerscht, waaruit zij bestaat, - dan kan hij haar maken, gelijk een deskundige een brug of een huis bouwt, en hij behoeft niet te | |
[pagina 694]
| |
wachten, tot zij hem wordt geschonken door vreemde machten, die werken buiten hem om. En indien hij verder weet, welke harmoniën er precies bestaan tusschen gevoel en woord, dan kan hij de door hem zelf, willekeurig te voorschijn geroepen Schoonheid, ook allerzuiverst geven in het woord, dat dan de allerzuiverste weerspiegeling is van de Schoonheid, en dus vanzelf ook schoon. Dan zou de Kunstenaar heerschen over de Schoonheid, hij zou haar kunnen oproepen in zijn ziel, waarvan hij de werkingen ook volledig zal hebben doorzien, elk oogenblik, dat hij zulks wilde, en elk oogenblik ook die schoonheid kunnen geven in het daarvoor geschikte woord. Dan inderdaad zou bestaan die ‘hoogste macht, waartoe een menschen-organisme zich zou kunnen opdrijven’, nl. ‘in het oproepen en weer weg-bevelen van stemmingenreeksen en de woorden van uitstorting daarvoor.’Ga naar voetnoot1) Dan zou volkomen verwerkelijkt zijn, hetgeen Novalis wilde, toen hij schreef: ‘Hätten wir auch eine Phantastik, wie eine Logik, so wäre die Erfindungskunst erfunden.’Ga naar voetnoot2) Want, dan is er een Phantastik, die over alles inlicht betreffende de kunst, gelijk de logica het doet ten aanzien van het denken, - dan is er een volmaakte theorie der dichtkunst. Zulk een volmaakte theorie heeft Kloos niet gegeven, en heeft niemand nog gegeven en zal in komenden tijd ook niemand kunnen geven. Want dan zou de Mensch gelijk zijn aan God. Voor God immers alleen houden alle mysteriën op te bestaan. En tot zulk een duizelingwekkende hoogte zal nooit eenig mensch kunnen reiken. Kloos heeft geen volmaakte theorie gegeven, maar hij heeft grondslagen gelegd, waarop de Phantastik, voor zoover het menschelijk vermogen daartoe bij machte is, verrijzen kan. Hij heeft aangewezen, dat Kunst een zelfstandige macht is en uit het Onbewuste, dat is 's menschen diepste zelf, stamt. Men kan pogen om meer te weten te komen omtrent dit Onbewuste. Verder heeft hij bewezen, dat, wil een kunstwerk, kunst zijn, het een allernauwkeurigste weergave wezen moet van de gevoelde ontroering. Men kan, dat wetend, de harmonie onderzoeken tusschen woord en gevoel. Langs experimenteel-psychologischen weg zou men kunnen | |
[pagina 695]
| |
nagaan, hetgeen hijzelf eens noemde: ‘zin en schakeering van woorden en klanken afzonderlijk en in hun schikking tot een melodie van lijnen en kleur.’ (Inleiding.) Zóó, uitgaande van de wetten door Kloos ontdekt, zou men kunnen komen tot een steeds vollediger philosophie der Dichtkunst! | |
III.Van den verren aanvang der tijden af, tot op den huldigen dag toe, altijd en overal zijn er menschen geweest, die zich verwonderd hebben hetzij over de wereld daarbuiten met al haar gebeuren, of over de eigen ziel en haar verrichtingen, dan wel over beide tegelijk, en zich dan de vraag stelden, hoe dat alles toch wel begrepen moest worden. Dat zijn de philosophen en de Wijzen, zij, die altijd honger hebben en altijd dorst, altijd zoeken en nog nimmer gevonden hebben. Gansch de binnen- en buiten-wereld verschijnt aan hen als een diep duister, en de enkele sterren van hun weten vermogen niet het geheel te overstralen met glans en licht. Beter dan hier is aangegeven, hebben dichters gezongen van het verlangen der menschen naar weten, en hun zang is als geklaag, woest, of bedwongen, weemoedig of groot-berustend of ook wel eens spottend en bitter. Hoort één van hen: ‘Mother of this unfathomable world!
Favour my solemn song, for I have loved
Thee ever and thee only; I have watched
Thy shadow and the darkness of thy steps,
And my heart ever gazes on the depths
Of thy deep mysteries....’Ga naar voetnoot1)
En al heeft een ander het stil voor zich zelf opgeschreven: ‘In dieser Zeitlichkeit wird nie
Der heisze Durst gestillet,’Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 696]
| |
toch rusten de menschen niet met te vragen en te pogen, altijd en altijd weer om antwoord te verkrijgen. Kennen en weten en begrijpen willen zij. Maar, wat is kennen? ‘Kennen is werkelijkheidsbewustzijn,’ heeft nog maar kort geleden een philosoof vastgesteld.Ga naar voetnoot1) En inderdaad, wat is kennen anders? De wereld der ziel en de wereld daarbuiten de mensch ervaart er allerlei van. Maar, wat is het, dat ligt achter al die ervaringen? Goethe heeft deze vraag zoo goed gevoeld, toen hij zijn Faust verklaren liet: ‘Dasz ich erkenne, was die Welt
Im innerste zusammenhält.’
Het wezen der dingen, en niet de dingen, gelijk men ze dagelijks ervaart, daarnaar vraagt en roept de menschelijke geest. En dat wezen der dingen zou men de ware werkelijkheid kunnen noemen. Die werkelijkheid wil de mensch kennen. En dat beteekent, zich die werkelijkheid bewust maken. De val der lichamen was vóór Newton een mysterie, een geheimvol gebeuren, waar tegenover de menschengeest vreemd stond. Toen kwam Newton en ontdekte de wet van de zwaarte-kracht, en het geheim werd onthuld, het onbekende werd bekend, het onbewuste, bewust. Vandaar, dat kennen is: Werkelijkheidsbewustzijn. De menschengeest kan men aldus als voortdurend in strijd zien, in strijd met dat, wat hem nog niet bewust is, het Onbewuste. Steeds meer en meer wil het Bewustzijn op het Onbewuste veroveren, het Onbewuste biedt weerstand, het Bewustzijn houdt aan, hardnekkig en ingespannen. Zoo kan men de geschiedenis van den menschelijken geest begrijpen, als een langen, onafgebroken kamp tusschen het Bewuste en het Onbewuste, als een stoute poging van het Bewustzijn om over het Onbewuste te triomfeeren en daarover te heerschen. Zij, die dien kamp bestaan, zijn de Helden der Menschheid! Tot deze Helden der Menschheid behoort Kloos. Hij ook heeft gestreefd naar het bewustmaken der Werkelijkheid. Met de mysteriën van Poëzie, Ziel en God heeft hij verkeerd, en hij heeft er Waarheden op veroverd, die eeuwig zijn. Maar, gelijk alle Grooten | |
[pagina 697]
| |
is ook hij een Eename. Weinigen wagen het, hem te volgen naar het geheimzinnige duister van het Onbekende, - daarom gaat hij alleen, en als hij terugkeert tot de menschen en hen spreekt van wat hij gezien en ervaren heeft, begrijpen zij hem niet, omdat hij spreekt van verre dingen, wier bestaan zij niet eens vermoeden. ‘Mijn woorden zijn heel gemakkelijk te begrijpen,’ verzuchtte ééns Lao Tsze, ‘heel gemakkelijk te betrachten. Maar niemand in het rijk kan ze begrijpen, noch betrachten. Mijn woorden hebben een oorsprong, mijn daden hebben een meester. Maar de menschen weten dat niet, en daarom begrijpen zij mij niet.’ Ook Kloos kan deze verzuchting tot de zijne maken. Maar, daarbij wete hij: Was glänzt, ist für den Augenblick geboren,
Das Echte bleibt der Nachwelt unverloren.
|
|