Tusschenspel door Jan Veldman.
- Je hebt natuurlijk weer niets gedaan!
Zijn booze stem schalde over den akker, zooals hij daar stond met voor zijn buik het hooge, gele koren en achter zich de kale vlakte van het neergesikkeld gewas, dat in eendere rijen lag gevlijd, alsof een rukwind het in een korten vlaag had gebroken. En zich omkeerend, zoodat de felle zon haar brand op zijn gelaat sloeg, schreeuwde hij opnieuw de verwijten naar de boerenmeid, die, het hoofd heffend, haar onschuldig, lachend gezicht tot hem wendde. Ze is toch mooi en stevig, dacht hij, vooral nu ze, op haar beurt, de armen in afwachting over de borst kruiste en de zon ongehinderd op haar krachtigen rug liet laaien. Maar toen ze, als zette ze zich schrap voor zijn aanvalsstoot, het maaisel met haar klompen vertrad, bruischte nieuwe woede in hem op:
- En nu ook nog de boel vertrappen! Wel ja, dat kost allemaal geen cent - schamper - 't is een cadeautje van Onzen Lieven Heer, die....
Maar ze liet hem geen tijd en snauwde terug:
- Ik vertrap niks en ik heb steeds gewerkt, maar jij hebt weer den kolder in je kop; voor den zooveelsten keer sinds je eerste knecht bent.
Drift deed zijn hand, waarin de sikkel blonk, trillen. Zoo'n verdijde meid, je zou ze onder de wielen van de mestkar gooien of.... juist niet?
Als twee nijdige dassen stonden zij in de hitte van den zomermiddag tegenover elkaar, met tusschen hen het gele afgemaaide veld, waaruit de zon met dubbele kracht haar vlammen tegen hun