| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Het is geen wonder, dat aan het einde van negentienhonderdachttien de geheele menschheid in een staat van overspanning verkeerde, welke krankzinnigheid nabij kwam. De oorlog? Hij was een natuurlijk gevolg van voorafgaande feiten, geen uiting van krankzinnigheid op zich-zelf. De waanzin begon slechts, toen een deel der menschheid hem als zoodanig begon te erkennen. De menschheid is in haar geestelijke ontwikkeling nog zeer jong, verkeert nog in het stadium, waarin zij pleizier vindt in vernietiging, in het toebrengen van leed, desnoods dood, zooals onstuimige jongemenschen zonder nadenken vernielen, leed aandoen, dooden zelfs. Zoover haar herinnering gaat, heeft zij oorlog gevoerd, steeds meer, steeds geweldiger. De oorlog van 1914-18 leek den volken althans in het begin iets heel gewoons, zooal niet iets volkomen normaals en verdedigbaars en een groot deel der menschen, mannen en vrouwen, wierp zich in den oorlog als een heilige zaak, waarvoor het schoon was zich op te offeren. Doch het bleek, dat deze oorlog, waarin heel de wereld met al haar rassen werd betrokken, iets wat nooit te voren was gebeurd, iets zoo verschrikkelijks, afschrikwekkends, monsterachtigs was, dat hij althans de helft van het menschdom de kreet ontlokte: ‘nooit meer oorlog’!
Ja, ‘nooit meer oorlog’! Maar de overwinnaars, maar de overwonnenen? De vredesbeweging werd gesymboliseerd door de stichting van den Volkenbond op initiatief van den goeden, maar niet heel snuggeren Woodrow Wilson, toenmalig president van de Vereenigde Staten. Doch het bleek, dat hij met zijn denkbeelden leefde in de Elyseesche velden en zijn regeering, zijn volk was de
| |
| |
eerste om hem te verloochenen. Brave Woodrow Wilson, hoe werd hij door wereldwijzer staatslieden, die echter verkeerden in een paroxysme van wraakgevoel op de overwonnenen, bij den neus genomen, zoodat hij mee debet werd aan die hoogste politieke misdaad jegens het Duitsche volk, in gemeenschap gepleegd, welke men het ‘Tractaat van Versailles’ noemt. Om van de overige vredestractaten in denzelfden gemeenschappelijken waanzin ter teekening aan de overwonnenen voorgelegd, niet te spreken. Niet de oorlog was een uiting van waanzin: de menschheid was aan oorlog-voeren gewoon. Maar dat zij het kon dulden, dat de overwinnaars van Europa een groot gekkenhuis maakte, waarin het wanbestuur alle volken min of meer in voortdurenden staat van wanhoop houdt, dit was de waanzin, waartoe de menschheid na den oorlog verviel.
Gelukkig kan zij niet nalaten te denken, vooruit te zien, te overwegen. De Volkenbond bestáát, en de eer van Woodrow Wilson, een eeuw te vroeg president van zijn machtig gemeenebest, zal ons steeds dierbaar blijven, omdat hìj 't geweest is, die, door zijn positie machtiger dan eenig ander mensch in dien noodlottigen tijd, aan de beweging ‘nooit meer oorlog’! een hefboom heeft geschonken. De vredesbeweging bestáát en kan niet meer worden vernietigd. Wel is de mensch in zijn natuurstaat tot oorlog: vernieling, het veroorzaken van leed en dood geneigd, maar met Galileo Galilei zegt een belangrijk deel: ‘e pur si muove’ (‘zij beweegt zich toch’!). Zoo min als de zon draait om de aarde, draait het geweten der menschheid om wat oorlog wordt genoemd. Het geweten der menschheid draait om haar zon, dat is haar denken.
Deze gedachten, dit optimisme moet men wel met alle macht vasthouden, nu het in den laatsten tijd blijkt, en erger dan in de laatste tien jaren, dat een voornaam deel der menschheid, voornamelijk in dit, het mag zijn belangwekkend en in vele opzichten door zijn verleden boeiender werelddeel dan een ander, doch tevens jammerlijker, dan welk deel der wereld ook, over den nabijzijnden oorlog geraaskald wordt, alsof slechts krankzinnigen de volken leiden. Wat in Duitschland is voorgevallen bij de jongste verkiezingen voor den Rijksdag: hoe het daar gebleken is, dat een steeds krachtiger wordend deel van dit in Europa's hart gelegen en tot
| |
| |
Europa's hart sprekend volk zich eindelijk krachtig genoeg gevoelt om op te staan tegen de misdaad van Versailles en haar reeds gematigde, doch nog steeds onmogelijk te dragen economische lasten, op gevaar af, dat een belangrijk deel van het volk, dat bezield wordt door het Russische voorbeeld, het oogenblik verbeidt om te kunnen toespringen en de kapitalistische beschaving vernietigen, heeft het overige deel van Europa, van Noord-Amerika er bij, ofschoon dit slechts z'n duiten er door bedreigd ziet, neen...... nièt tot nadenken gebracht. Nadenken, overleg, bespiegeling van de toekomstige mogelijkheden moet men niet verwachten in een tijd, waarin het economische systeem overheerscht, dat sinds een eeuw, sinds langer zelfs, de menschheid in zijn dolle concurrentie als hongerige tijgers in de wouden tegen elkaar opdrijft. Het feit ligt er toe, dat onder de dreigende kracht van een opnieuw tot gevaarlijk bewustzijn komend Duitsch volk, dat, hoe dan ook, de kluisters, waarin het te Versailles werd vastgeklemd, wil afwerpen, alle omringende volken de vrees heeft hergeven voor een toekomstig en onvermijdelijk Duitschland, dat wraak zal nemen, indien het steeds talrijker wordend leger der vredesvrienden, zij die nadenken, zij die vasthouden tot elken prijs aan den Volkenbond, het teere plantje van gemeenschappelijk overleg en arbitrage, de overwinnende volken niet weten te bewegen tot een herziening der misdadige tractaten, welke de volken in een nooit aflatenden staat van gevaarlijke opwinding houden.
Overwinnaars en overwonnenen, elk talrijk volk, dat een eigen roemrijk verleden heeft, of op een eigen roemrijke toekomst hoopt, bezit thans zijn oorlogsschreeuwers, gewetenloozen dikwijls, die van dit geschreeuw profijt trekken, al ware 't slechts, dat er nog erger gewetenloozen achter hen staan, wier industrieën hooger dividend maken, naarmate er in hun volk luider wordt geschreeuwd, dat de vijand nabij is en zijn prooi zoekt. Het eene nationale chauvinisme roept het andere op. Op Hitler's Rijksdagoverwinning met de daarop te Coblenz gevolgde uitdagende parade van 150 000 ‘Stahlhelm’-aanhangers, parade, welke de schoonste dagen van Wilhelm II's ‘IJzeren Vuist’ in herinnering bracht, ging er in Frankrijk zulk een gejuich van ‘Zie-je-wel’ op, dat Briand, die van Genève thuis kwam, en pas het mooie denkbeeld van een algemeene verbroedering, althans toenadering, had te kennen
| |
| |
gegeven, op zijn reis naar de Fransche hoofdstad werd gemolesteerd. De bekende chauvinist Leon Daudet, geestig man als men hem maar niet spreekt over de Fransche republikeinsche instellingen, roept in zijn blad: ‘De oorlog is zeker en nabij!!’ In Polen, een staat, waarin de politieke waanzin sinds eeuwen heerscht, verlangen de drijvers niets liever dan op het tegenwoordig toch tamelijk machteloos gemaakte Duitsche volk in te slaan, om zoodoende de Poolsche grenzen te brengen tot Oder en Weichsel. Het zijn voornamelijk deze twee staten, Frankrijk en Polen, die bevreesd zijn voor een toekomstig herleefd en dan weer naar machtsuitbreiding strevend Duitschland, die volkomen overtuigd zijn, dat het Duitschland van heden niet bestaanbaar is.
Maar het bewustzijn dringt overal, zelfs bij leidende staatslieden door, dat dit alles toch iets niet volkomen natuurlijks is. Het valt niet te loochenen, dat de vredeswensch bij alle volken veld wint. Waar zijn de misdadigers te vinden, die hen tegen elkaar opdrijven? Zij zijn de misdadigers, maar het minst schuldig, immers zij waren in 1918 psychopathen, de leiders van hun volk, God betere het, die voor hun volk een toekomst hebben geopend, waaruit onafwijsbaar nieuwe oorlog moest komen. Maar ieder weet het nu: het zijn voornamelijk de groot-industrieelen, allereerst zij, die winst vinden in de bewapening der volken, die den oorlogsgeest voeden en de volken tegen elkaar ophitsen. Briand kan moeilijk erkennen, dat de oorsprong van alle kwaad te zoeken is in de in Frankrijk gesloten zoogenaamde vredestractaten, en dat dat van Versailles als het toppunt van waanzin kan gelden. Neen, dit kan Aristide Briand, die op zijn weg naar Parijs nauwelijks aan mishandeling ontsnapte, niet zeggen. Doch het is reeds veel, dat hij, Frankrijk's Minister van Buitenlandsche Zaken, toen hij een delegatie ontving der vier internationale vrouwenvereenigingen, welke te zamen 40.000.000 leden tellen, verklaarde, dat de vrede voornamelijk bedreigd werd door hen, die betrokken zijn bij de groote wapennijverheid, in welk land ook, en dus noodzakelijkerwijs niets voelen voor ontwapening, niets voor den Volkenbond, niets voor het streven hunner volken om althans de lasten hunner bewapening te land en ter zee te verlichten.
En bij deze meeningsuiting van den, helaas, door eigen vredesbedoeling in zijn politiek verzwakten Franschen staatsman, sluit
| |
| |
zich het denken aan van den grooten ziener Albert Einstein, hij die met zijn blik op de oneindigheid de gave om het nabije te ontwaren en te begrijpen, niet heeft verloren, die in de New York Times schreef:
‘Het wordt reeds algemeen als een axioma aangenomen, dat de reusachtige bewapeningen der naties voor alle gezamenlijk in hooge mate gevaarlijk zullen blijken. Ik ben zelfs geneigd een stap verder te gaan en te verklaren, dat onder de huidige omstandigheden, geen enkele staat eenig noemenswaard risico zou loopen door ontwapening - ongeacht de houding der andere staten. Ware zulks het geval, dan zou de positie van de staten, die geheel of gedeeltelijk ontwapend zijn, wel buitengewoon moeilijk, ongunstig en gevaarlijk moeten zijn - wat door de feiten gelogenstraft wordt. Het is mijn overtuiging, dat al de demonstratieve pleidooien tot bewapening slechts aan den gang gehouden worden door munitiefabrikanten en door hen, die om financieel- of politiek-egoïstische oogmerken belang hebben bij de handhaving van een militair systeem. Ik verwacht met groote stelligheid een buitengewoon opvoedende werking van een eersten en oprechten stap in de richting der ontwapening, omdat de volgende stappen daardoor oneindig eenvoudiger zullen worden; en wel om de voor de hand liggende reden, dat de eerste resultaten van een overeenkomst een ontzaglijke verzwakking zouden beteekenen van het algemeen geliefde argument der nationale veiligheid, waardoor de parlementsleden zich nu nog zoo gemakkelijk laten intimideeren. Bewapening kan nooit beschouwd worden als een economisch goed voor een staat. Zij zal altijd blijven een onproductieve exploitatie van mannen en materiaal en een interen op de economische reserves, doordat de krijgsdienst de mannen in de vruchtbaarste periode van hun leven opeischt.’
En dan: er is nog iets onder de volken, dat men gewoon gezond verstand noemt. De overwinning van Hitler en zijn ‘nationaal-socialisten’? De parade van de mannen van het ‘Stahlhelm’-verbond? Er gaan stemmen in Frankrijk op, die beweren, dat dit alles van zelf spreekt. Dat men van te voren kon weten, dat dit zou gebeuren. Dat men kon weten, dat de ‘Stahlhelm’ in Duitschland een bijzonder leger vormt, gefinancierd door de groot-industrie, en als de organisatie dezer parade zoo voortreffelijk is gebleken,
| |
| |
het niets verwonderlijks is. Want het Duitsche volk is beroemd om zijn voortreffelijk organisatievermogen. Dit alles was bekend en ook het gematigde Fransche blad La Journée industrielle blijkt bij deze Duitsche betoogingen het hoofd niet te verliezen, en maakt het Duitsche volk het compliment, dat zijn samenwerking volmaakt in orde was. ‘Terwijl aan den Rijn,’ schrijft het blad, ‘de Hitlerianen de hakken van hun honderdduizend laarzen laten klinken op de steenen, reist Schacht rond in Amerika, om te betoogen, dat dergelijke manifestaties het gevolg zijn van den op Duitschland te zwaar drukkenden herstellast, waardoor het economische en sociale leven vernietigd wordt. Nu kan echter een kind zien, dat hoe harder de Duitschers Hitler toejuichen, en hoe meer Stahlhelmen er defileeren, hoe harder Duitschland achteruit zal gaan, zonder dat de herstelbetalingen daar iets mee hebben uit te staan. Naarmate de verspillingen in de begrootingen nieuwe kapitaalvorming verhinderen, naarmate het Hitler-geschetter de kapitalen de grens overjaagt, wordt het er in Duitschland steeds slechter op.’
‘Als men bedenkt, dat op het tableau van de Duitsche schuld op 30 Juni 1930 de buitenlandsche schuld, vertegenwoordigd door de Dawes- en Young-obligaties, 2,3 milliard mark bedraagt, en de rest van de openbare schuld, met uitsluiting dus van de oorlogsvergoeding, 20 milliard, dat is 13 milliard méér in zes jaar, dan weet men, wat men van de Duitsche beweringen op dit punt te denken heeft.’
‘Onder meer heeft Schacht in Amerika verklaard, dat het herstelprobleem slechts kan worden opgelost door een uitgestrekte en economische samenwerking. Wij meenen ons echter te herinneren, dat er een zeker plan-Young bestaat en een Bank van Internationale Betalingen, en dat die twee juist tot taak hebben deze samenwerking te verwezenlijken...... Het werktuig is er, maar een deel van Duitschland doet al zijn best het stuk te slaan in plaats van het te gebruiken. Onnoodig rondom deze bedoeling nog verder literatuur te weven, en den “geest van het front”, waar men het daarginds weer zoo druk over heeft, te voorzien van een economische saus.’
Maar dan komt bij dit gezond verstand de groote verrassing van den ex-communist Hervé, bekeerling in den trant van Mussolini, die een samengaan predikt van de Duitsche Nationalisten en de Fransche tegen het gemeenschappelijk communistisch gevaar, dat
| |
| |
over de geheele wereld met den dag grooter wordt. Ongelukkig wordt dit samengaan nog verhinderd door de hinderpaal van het door de Duitsche Nationalisten opgeëischte Elzas-Lotharingen, doch, betoogt deze Fransche nationalist, ‘wij hebben den plicht om al onze krachten in te spannen om een katastrophe als die van 1914 te verhinderen, wil men den ondergang van het oude Europa voorkomen.’ En hij betoogt voorts de mogelijkheid van een vrijwillige herziening door de Franschen van het Tractaat van Versailles.
Maar is deze pyramidale waanzinsuiting waarlijk op vredelievende wijze te niet te doen? Ligt het niet in Europa's noodlot, dat het moet ondergaan? Een blik op den gemoedstoestand van de groote menigte en haar staatslieden in Polen, geheel Oost-Europa met zijn onoplosbare minderheden-vraagstukken, het feit, dat de wereld daar te doen heeft met zoo zonderling achterlijke volken, dat bijvoorbeeld de regeering van het zoogenaamd gemoderniseerde en hervormde Turkije zonder een aannemelijke reden op te geven ons het vliegen belet, ons, in oorlogzuchtigen zin het onschuldigste volk van heel het kapitalistische Europa, dit eenvoudige feit geeft toch wel duidelijk te kennen, dat in een belangrijk deel van ons werelddeel een geestestoestand bestaat, welke allerbedenkelijkst is voor de eerstkomende decenniën der menschheid, waar ook.
|
|