| |
| |
| |
Verzen door H.W. Sandberg.
Eenzaamheid.
Dat, wat ik nooit ontmoet,
En mijn bestaan maar klein,
Ik vind het in mijn boeken,
| |
| |
Zij vloeien langs mijn ziel
Enkele schitt'ren in mijn hart
| |
| |
Omdat zij van mij houden,
Is het niets, niets, niets.
Févr. '30, Paris.
| |
| |
| |
Soms denk ik:
Soms denk ik: nu zal ze komen,
Nu loopt ze door de stille straat,
Nu staat ze voor mijn huis....
Nu zal ze komen, nu zal ze komen
Suist het door mijn hoofd
En suist het door de stilte,
Als stonden er zóóvele atmosferen in de kamer.
En half bewustloos kan ik niets meer onderscheiden,
Ik hoor niets van wat beneden gebeurt,
Een donker-bruisend gonzen jaagt langs mijn slapen,
Ik luister, ik.... kan niets meer hooren.
Zij komt de trap op met haar kleine voetjes,
En de leuning pakt zij stevig beet met haar smalle hand,
Dat zij voor mijn kamerdeur zal staan,
Zoo dadelijk even zal wachten, en dan zal kloppen,
| |
| |
En dat zìj daar dan zijn zal
Hoor, zij zegt mijn naam en ik de hare,
Ik spring op en vlieg haar in de armen.
En zal mijn hart het kunnen dragen?
Zoo lang gebonden in het zware, donkre leed
En dan ineens: licht, vroolijk, vrij!
Zal ik haar durven kussen en zij mij?
Natuurlijk, natuurlijk, als het zoover is,
Valt alles weg, wat twee menschen
Elkander nog doet vreezen.
Ik kus haar, druk haar tegen mij aan,
En bij het zien van dat wanord'lijk haar,
Zal ik den omvang van mijn geluk beseffen.
- - - - - - - - - - - - - - -
Beneden blijft alles stil,
Pakt de leuning stevig vast,
In mijn kamer.... in de gang.... in de straat.... in mijn hart.
|
|