De Nieuwe Gids. Jaargang 45(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 443] [p. 443] Ik zag... door Hélène Swarth. I. In avondwolken. Toen zag ik, blank in avondrozerood, Een ruiter, zeetlende op een donker beest, Met zilvren speer het drijvend naar het feest, Dat late zon den wolkenhemel bood. En in dien held herkendë ik den Geest, Die 't log weerstrevend aardelijf gebood Hem vlug te dragen naar het Land-van-Dood, Waar 't Beest voor deinst, waarvoor de Geest niet vreest. En 'k zag hoe 't Beest, te zwaar voor hemelvlucht, Door wind gezweept, in wolkendrift verzwond, Die, honderdmuilig, 't ópslokte en verslond. 't Gewolkt loste óp in regen - Koel gerucht Doorsuisde 't blij gelaafde korenveld. Hoog rees de Ruiter, blank in blanke lucht. [pagina 444] [p. 444] II. Rijzende uit een zonnebloem Zondoorblonken, winddoorvlogen, Zag 'k een zonnebloemenwoud - Vóor mijn oogen opgetogen, Rees een kindje uit stralengoud. Wenkend, wijzend naar den hemel - Boeddha uit de lotosbloem? - Rees het kindje uit bladgewemel. Neen! met heil'ger naam 'k het noem: Christuskind! Hij wees naar boven, Oogenblauw naar hemelblauw. Liefdelach leek zoet beloven Dat ik Daar hem wederschouw. Sloot hij 't zwarte bloemhart open, Wijl 'k hem éens herkennen moet. Als in 't Land, waarop wij hopen. 'k Droome-bloemekindje ontmoet? 't Duurde éen harteklop, maar beven Blijft mijn ziel om 't droomgezicht - Zegen wie u zag maar even! In mijn donker glanze uw licht! [pagina 445] [p. 445] III. Gesloten poort. En voor mij rees een blinde muur, bloedrood. In 't midden, streng gegrendeld, tergde een poort. En 'k zag als éen, die klopt waar thuis zij hoort, Een vrouw in vlamrood slepend kleed - Wie sloot Haar buiten? Was ze een boetlinge, onverhoord Haar bede? - Een ziel, die Vagevuur ontvlood, Voor hemelvreugd niet rein genoeg, wie Dood Weer 't Leven leende, omdolend lijdensoord? Van d'éen naar d'andren poortevleugel liep Ze ál banger, sneller, hief 't gelaat en riep - 'k Weet niet waarom haar angst ik medeleed En diep in 't hart mij sloeg een vreemde schrik. Was 't wijl zij klopte en géen haar opendeed? Was 't wijl zij 't beeld leek van mijn eigen Ik? Vorige Volgende