Bij het portret van Willem Kloos
voor Anton van Welie......
Anton van Welie heeft in de uren, dat hij Kloos' beeltenis schiep, wel de aller-gelukkigste, de aller-doorschóúwendste en meest-voldragene momenten van zijn wijd-omvademend kunstenaarschap beleefd. In deze, van schroom bevangen, schilderij, die stilaarzelend is van lijn, van licht en schaduw, sidder-zweeft heel dat onnoembare, in-woord-onuitdrukbare, dat het opperste kenmerk is van 's dichters schier onaardsche diep-innerlijke persoonlijkheid, waarvan - voor hem, die met zijn ziel te luisteren weet - heel zijn oeuvre doordrenkt is.
't Zou dwaasheid zijn - een ijdel optornen tegen goddelijke onmacht, die in wezen onaantastbaar en onvermurwbaar is - om het feilloos-begrepene, het hóógst-zuivere van Van Welie's visie in analyseerende zinnen en woordverbindingen, als een mathematische waarheid, te willen aantoonen. Men kan wijzen op bijzondere schoonheid-van-ontroerende-aanschouwing. Details, onmisbare deelen van het aangrijpend geheel, déélen - alléén-onbestaanbaar - die eerst in onderlingen samenhang de tot-zwijgen-dwingende schepping vormen. En deze samenhang, dat wonder-juist proportioneel bijéénbrengen, is de eenige eeuwig-onnawijsbare vervluchtigende veraanschouwelijking van 's schilders eenzaam-individueele zielebeweging.
De mensch, die de beangstigende schoonheid van Strauss' ‘Heldenleben’, van Israëls' peintures en van Kloos' ‘Ik ben een God......’ doceerend zal ontleden, blijft ongeboren. Schoonheid staat hóóg en triomfeerend-onbereikbaar boven ieder menschelijk beredeneer-vermogen, boven iedere vaardigheid-van-betoog. Zoo min als de hoogst-dragende vuurpijl ooit gerucht zal kunnen brengen in het eenzaam-geweldige hemeldak, zoo min is het doordáchtste woord