| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
‘Not kennt kein Gebot’, was de cynische verontschuldiging, waarmee de Duitsche regeering den inval in België trachtte goed te praten, welks onzijdigheid ook zij bij tractaat - ‘vodje papier’ genoemd -, had erkend, toen haar legers in 1914 het Belgische volk onder den voet liepen. Opnieuw zit de Duitsche regeering in nood, in hoogen nood, ditmaal van economische geaardheid, en opnieuw dacht zij er over om van een met de Nederlandsche regeering gesloten handelsverdrag een ‘vodje papier’ te maken door, onder voorgeven ‘Not kennt kein Gebot’, een knoei-overeenkomst met Finland aan te gaan, waardoor geheel onze zuivelbereiding, welke met betrekking tot Duitschland, onzen grootsten afnemer, van zooveel belang is voor de welvaart van het Nederlandsche volk, in hevige mate zou zijn geschaad, en dit wel waar de beide regeeringen met elkaar een tractaat van zoogenaamde ‘meest begunstiging’ hebben gesloten. Maar al mag dan het Nederlandsche volk, verlamd reeds door den weinig militaristischen geest, waartoe het allengs is gekomen, niets of averechts geleerd door den jongsten oorlog, welke het op wonderlijke wijze spaarde, al in wapenkracht zwak zijn, economisch is het nog steeds voor de groote Duitsche gebuurnatie een partij.
Wij zijn nog steeds een land, waarin het idee van vrijhandel overheerscht, ofschoon de beweging, welke op een zekere mate van bescherming aandringt, waar de meeste andere volken om ons heen reeds hooge tariefmuren hebben opgetrokken, toch dagelijks aan overtuiging en kracht wint. Hier zal tusschen vrijhandel en bescherming niet worden gekozen. Te minder waar het blijkt, dat het Nederlandsche volk economisch sterk, intelligent en - dit is waarlijk wel een zeldzaamheid - in dit opzicht ook eendrachtig genoeg is om zich als het wil tegen vele buitenlandsche gevaren of tegenwerkingen te handhaven. Reeds had de Directie der mach- | |
| |
tige Philipsfabrieken te Eindhoven een waarschuwing aan de Duitsche belanghebbenden doen hooren om den invoer harer producten niet al te veel te belemmeren, gegeven het feit, dat zij der Duitsche industrie belangrijk kon schaden door zich haar werktuigen en machines voortaan elders aan te schaffen. Op dezelfde wijs is de ‘Algemeene Nederlandsche Zuivelbond’, onder leiding van Dr. E.E. Postuma, opgekomen tegen de Duitsche regeeringspogingen, aangestookt door de niets ontziende agrariërs van het land, om de beruchte knoei-overeenkomst met Finland aan te gaan. Veertien ten honderd van den Duitschen nijverheidsuitvoer komt ons land binnen. De Duitsche nijverheid kan ons derhalve kwalijk missen, en de particuliere beweging in ons land om den Duitschen invoer voortaan te boycotten, mocht de knoei-overeenkomst met Finland gesloten worden, dreigde zoo sterk, immers eendrachtig, te worden, dat de grootste industrieele ondernemingen van West-Duitschland zich bij het protest van onze zijde aansloten. Trouwens, de Nederlandsche zuivelbereiders stonden allerminst in hun verzet alleen. Ook in Skandinavië, in het bijzonder in Denemarken, was de verontwaardiging over de Duitsch-Finsche onderhandelingen groot, en men noemde de Duitsche machinatiën daar ‘een ondermijning van de alom geldende
meest-begunstigings-formule.’ Trouwens, wat de Rijksregeering stond te doen was een ernstig vergrijp tegen de verplichtingen, welke zij voor Duitschland te Genève op zich genomen had. Daar hebben de aangesloten staten, ook Duitschland, plechtig verklaard de bestaande handelsverdragen niet op te zeggen, al heeft de Duitsche regeering deze overeenkomst nog niet onderteekend. De bedoeling der Duitsche en Finsche regeeringen was om, met het oog op het ernstige verzet der anderlandsche belanghebbenden, de onderling gesloten handelstractaten gelijktijdig en wederzijds op te zeggen, zoodat op deze wijze ook Finland tegen het tractaat van Genève zou zijn ingegaan. Finland is voor West-Europa van minder belang dan het groote centrale Duitschland. Gelukkig heeft onze boycot-beweging een remmende kracht bezeten op de voorgenomen agrarische knoeierij der Duitsche regeering en voorloopig is het gevaar voor het Nederlandsche volk bezworen. Opnieuw heeft dit geleerd, wat het meestal pleegt te vergeten: ‘Eendracht maakt macht’.
De kapitalistische economie der wereld loopt met snelle schreden
| |
| |
op haar ondergang toe. Er is niet één volk, of het in den grooten oorlog tot de zoogenaamde overwinnaars behoorde of tot de verslagenen, dat zich niet elken dag erger verslagen gevoelt, en bij den Duivel te biecht gaat om in het kwade te vinden wat in het goede niet is te bereiken. Zestien jaar is het geleden, dat de oorlog geheel de wereld tot een vulcanische uitbarsting in maatschappelijken zin bracht, en de wereld-economie heeft zich dermate gewijzigd, dat het weleêr ook economisch zoo machtige Czarenrijk, thans een federatie van Bolsjewistische republieken geworden, in dien zin nauwelijks meer mee telt. Het Russische graan, waarvan de Europeesche volken voorheen grootendeels hun brood bakten, is van de nationale markten verdwenen, en ook voor de nijverheid der overige landen telt het ontzagwekkende rijk nauwelijks meer mee: het rijk dat een zevende der geheele wereld beslaat.
Dit merkwaardige feit bevat toch een bemoedigende les voor allen, die hopen, dat de economische eind-katastrophe, welke over de kapitalistische samenleving het oordeel zal voltrekken, nog naar een verre toekomst kan worden verschoven, of door langzame verwording van het kapitalistische systeem geheel voorkomen. Van Fransche zijde wordt daartoe een krachtiger en beredeneerder ‘efficiency’ aanbevolen. Maar van ‘efficiency’ gesproken, zouden wij geen recht hebben om te roepen: ‘medice, cura te ipsum’!? ‘Maak jezelf eerst gezond, dokter’! Dit efficiency-geroep van Fransche zijde gaat dan voornamelijk tegen Engeland, dat, zijn ‘Labour’-regeering ten spijt, de Conservatieven beweren juist dóór de ‘Labour’-maatregelen, hoe langer hoe dieper in den economischen put geraakt. Het is waarlijk angstwekkend, en indien het Engelsche volk niet sterk ware, ook door phlegma en sportieven geest, waardoor het het hoofd en zijn spieren weet te bieden aan veel tegenspoed, dan zou men misschien voor Engelands toekomst nog erger vreezen dan voor die van eenig ander land, Duitschland inbegrepen.
De duistere toestanden binnen eigen grenzen, de gebeurtenissen in Hindoestan en Egypte, om van minder belangrijke ziekten in Brittannia's lichaam voor het oogenblik te zwijgen, zijn voldoende om het toch reeds verzwakte ‘British Empire’ een vliegende tering te bezorgen. In Hindoestan een gevaarlijke strijd tegen de wilde horden der Affridi's op de grens naar het woeste Afghanistan toe,
| |
| |
dat sinds vele eeuwen een invalspoort voor Hind is geweest, en van waaruit het meer dan eens overrompeld en onderworpen werd. Het is niet denkbaar, dat deze krachtige, wilde en gevaarlijke Affridi-horden voor het in zijn wapenmacht modern bewerktuigde Britsch-Indië een duurzaam gevaar kunnen zijn. Maar toch erkende de Britsch-Indische regeering den ernst van den toestand, al is die nu reeds tot rust gekomen. Voeg daarbij de gisting onder een belangrijk deel der Indische zoogenaamd-intellectueele bevolking, op dit oogenblik eenigermate geluwd in het uitzicht op de a.s. Londensche ‘ronde-tafel’-conferentie, en men heeft genoeg gegevens om te kunnen besluiten, dat Engelands regeering in plaats van op wolzakken op gloeiende kolen zit.
Het zou een reusachtige ronde tafel moeten zijn, waarbij vergeleken die der Graal-ridders slechts een kinderspeelgoedtafeltje zou kunnen worden genoemd, indien men dacht, dat deze Conferentie waarlijk om een ronde tafel zal worden gehouden. Vooral uit Britsch-Indië zullen de vertegenwoordigers talrijk opgeroepen worden, talrijker misschien nog dan die uit Engeland en Schotland-zelf. Verwonderlijk genoeg zal sir John Simon, die met zijn collega's, welke hem op zijn tweejarigen onderzoekingstocht door Hindoestan vergezelden, die een rapport over de Britsch-Indische toestanden en tegenwoordige en toekomstige mogelijkheden opstelde, dat een meesterstuk is van helderheid en gezond verstand van het bestaande en bereikbare, voor deze ‘round-table’ conferentie worden t'huis gelaten. Het wil zeggen: dit rapport wordt er niet bij ter sprake gebracht, dan misschien incidenteel. Zoolang als het kapitalistische stelsel nog over de wereld in zijn alles omvattende kracht heerscht is het echter uitgesloten, dat aan het volk van Hind een ‘Dominion-status’ kan worden verleend. Men kan even goed beloven om voortaan aan visschen vleugels te verleenen om te vliegen gelijk en met de vogels. Is het verdwazing of oneerlijkheid, dat door den Britschen onderkoning lord Irwin, gesteund naar het lijkt door het ‘Labour’-kabinet, wordt gesproken van de mogelijkheid, zoo niet de waarschijnlijkheid, dat deze status voor de Britsch-Indiërs, het ontbrak er nog maar aan, onder leiding van den fata-morgana-droomer ‘Mahatma Gandhi’ en zijn onwereldsche volgelingen, zal zijn te verwer- | |
| |
kelijken. Wat de uitslag dier Conferentie zij: op zijn gunstigst zal er aan de Britsch-Indische intellectueelen eenig grooter en directer aandeel in de bestiering van hun land kunnen worden gegeven, en het zal er dan waarlijk niet beter om gaan. Gesteld dat de machtige Britsch-Indische vorsten er
genoegen mee nemen, dat in hun rijken de zoogenaamde democratie wakker worde.
In zijn verhouding tot Egypte gaat het Engeland op het oogenblik niet beter. Een mijner vrienden, afkeerig van wat hij noemde de ‘saaie voortreffelijkheid’ der Nederlandsche toestanden, heeft eenige jaren geleden ons land voor Egypte verwisseld, maar het heeft er veel van, of de Egyptische toestanden, ofschoon die dan allerminst ‘saai’ zijn, een vredelievend en niet meer jong West-Europeaan weldra niet zeer bijzonder zullen behagen. Het heeft geen doel de gebeurtenissen in de Egyptische steden hier in den breede uiteen te zetten. Ook hier is de zoogenaamde democratie, vertegenwoordigd door de zoogenaamde ‘intellectueelen’, in strijd geraakt tegen het oppergezag van 's lands vorst, den ‘chediva’. De ‘Wafd’-beweging. ‘Wafd’: ‘Vertegenwoordiging’, de naam zegt genoeg, waar het om gaat. De Britsche ‘Labour’-regeering kan niet anders dan haar met een goedgunstig oog aanzien. Mits er geen gevaar uit ontsta voor lijf en goed van in Egypte verblijf houdende vreemdelingen - wat in de jongste Alexandrijnsche onlusten toch is voorgekomen - waarvoor Engeland nog steeds aansprakelijk is en de Britsche krijgsmacht heeft te waken.
Dreigt er gevaar van oorlog tusschen het hervormde Turkije onder Moestafa Kemal-pasja, ‘de Overwinnaar’, en het hervormde Perzië onder Ali Riza-sjah Pehlavi, om reden dat de bandelooze en woeste Koerden, grootendeels Nomaden, papier-Turken geworden, rooftochten bedrijven en zich dan, achterhaald door Turksche troepen, op Perzisch grondgebied, waar zij broeders en vrienden tellen, in veiligheid brengen? De regeering in Angora heeft reeds iets, dat op een ultimatum leek naar Teheran gezonden, doch het schijnt, dat zij toch huivert om van de bedreiging daad te maken. Er is ook dit: beide regeeringen, de Turksche en de Perzische, zijn leden van
| |
| |
den Volkenbond, en het is toch een verblijdend verschijnsel dat, naar het schijnt, dit lidmaatschap genoeg moreele remmende kracht bezit tegen oorlog tusschen deze twee buurvolken, dat geen hunner gaarne het odium draagt er toe te zijn overgegaan, waar de vreedzame besprekingen, desnoods gevolgd door een arbitrage van het Haagsche Internationale Gerechtshof, nog niet zijn uitgeput. Na den wereldoorlog hadden de overwinnaars ook van het oude Turkije de beste voornemens om tot een regeling te komen van het nationaliteitenvraagstuk in Klein-Azië. Er zou een zelfstandig Armenië komen en een autonoom en op den duur ook wellicht volkomen onafhankelijk Koerdistan, welks grenzen tegenover Syrië en Irak nader zouden worden vastgesteld. Zoo wilde het verdrag van Sèvres het. Maar aan deze schoone bedoelingen der overwinnaars maakte Kemal-pasja een einde. Het verdrag van Sèvres kon niet tot uitvoering komen en moest door dat van Lausanne worden vervangen. En met de onafhankelijkheid van Koerdistan was het gedaan. De Koerden bleven Turken en moesten zich onderwerpen aan het gezag van Kemal, die na de bloedige onderdrukking van een hierdoor uitgebroken Koerdischen opstand zijn moderniseeringsplannen ook tot de Koerden uitstrekte en met kracht de taak ondernam het onwillige volkje tot Turken te maken.
Dat gaf tot voortdurende botsingen aanleiding, waarbij de Koerden in Turkije, gelijk gezegd, steun van de stamgenooten over de grenzen ontvingen.
Men ziet: dit is een geschil voor welks beslissing het Haagsche Internationale Gerechtshof als eenig rechtmatig beroep lijkt aangewezen. De narigheid is echter, dat de Koerden niet van het Haagsche Internationale Gerechtshof afweten, en aan zijn uitspraak, hoe dan ook, zich niet zouden storen.
Zal hier nog gesproken worden over de jongste gebeurtenissen in China? Het Communistische Schrikbewind wordt er met den dag erger en er is geen beginnen aan om er een verslag van te doen. Zeker schijnt wel, dat binnen afzienbaren tijd ook het reusachtige China voor het kapitalistische leven van de wereld, evenals Rusland van heden, nagenoeg van nul en geenerlei waarde zal wezen.
|
|