De Nieuwe Gids. Jaargang 45
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Verzen door Hein Boeken.Heimwee naar Scandinavië. (Droom gedroomd in den Paaschnacht 1930)Op 't scheeprijk IJ daar lag het schip zeil-rêe.
Verholen waren hield het in zijn ruim.
Als sprong-klaar dier, zóó lag het op zijn luim.
En ééne dierbre zou het voeren mee
Over de wijde wateren der zee,
Doch schroef noch boeg omwoelden nog het schuim.
Toen plotsling door een ongewild verzuim
Besefte ik dat het afscheid mij ontglee.
Maar in 't vertrek met hooge vensterbogen,
Waaruit ons beider heimweeblikken vlogen
Naar 't op het IJ niet meer hervindbre schip,
Zag 'k onverhoopt nabij de heil'ge blankheid
Van uwer armen lang-gestrekte slankheid
En uwe slinke voelde ik op mijn lip.
| |
[pagina 315]
| |
Eenzame terugtocht van het kasteel Ommen 10 mei 1930.Voor den Vogelkenner en -Vriend Dr. H.W. van Rhijn. Nog vele vooglen hoorde ik in de twijgen
Bij 't donkren van den dag, die donker zag
Van de' ochtend af, maar toch door 't zwarte rag
Der takken stadig zwellende deed stijgen
De groene weelde, waarvan ik moest zwijgen
Daar menschelijke stem, ach! niet vermag
Te spreken wat in tjuitring en geklag
Van het gevleugeld volk mocht uiting krijgen.
't Gevleugeld volk, wien 't vliegen niet vernoegt,
Die in den tijd van 't groenen van de boomen
En als de zon het rijzen daags vervroegt
Zich voelen allen lust tot rust benomen.
O, zoeken zij met zingen te evenaren
Den drang, die doet naar 't zoete nest ze varen?
| |
[pagina 316]
| |
Mevr. Iris Zeilinga's voordracht van Leopold's gedichten op 14 mei 1930.Ga naar voetnoot1)Neen, de oogen liegen niet, schoon ook de mond
Door tucht en schooling mocht al klanken leeren,
De klanken, waardoor wij het lijden leeren.
De worsteling en al wat hij doorstond,
Die in die klanken eerst den balsem vond
Voor al wat moest hem innerlijkst bezeeren,
Waardoor den lijder wij als dichter eeren,
Die lijdend leerde 't heil, dat hij verkondt.
Neen, de oogen logen niet, toen bij het bleeken
Der wangen ik dier blikken waarheid las:
Zij leefde 't leed van hem, wiens woord zij sprak,
Zij leefde in 't weten dat zij uit mocht spreken
Hoe Hij, schoon nooit gezien, haar hart genas,
Dat anders wis in wereld's warling brak.
| |
[pagina 317]
| |
Juni-nacht.Ik wil alle geluiden hooren
Van den nacht, van den Juni-nacht.
Wat komt eerst? Het geluid van den toren?
Stil, hoor hoe dat vogeltje smacht.
Dan hoor ik geblaas van katten
En keffen, ver hondengebas.
Wat bergt de stad al schatten
Meer dan 't vlak van de golvende plas.
Paarlen van 't diep - o, wat oogen
Die sluimren of droomloos zien
De beelden van waarheid en logen,
Die de dag, onafwendbaar, kwam biên.
Was het donker? Doodstil? Sliep ik even?
Met tjilpen de dag begint.
Wilt gij, nilt gij, gij moet u geven.
De nacht stierf. 't Weldig leven verwint.
| |
[pagina 318]
| |
Europa.
|