De Nieuwe Gids. Jaargang 45
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
TheaGa naar voetnoot1) door Emmy van Lokhorst.Thea keek op van haar geschiedenisopstel, dat de directeur haar had opgegeven en tuurde rond in het leege lokaal van Vier B, waarin zij dit uur doorbracht. De geschiedenisleeraar had haar vier weken niet in zijn lessen willen hebben en de directeur had zich persoonlijk over Thea's geschiedenisonderwijs ontfermd en haar opgedragen twee keer in de week een opstel in te leveren over de onderwerpen, die de heer Benz in haar klas behandelde. Het feest bij Ina, dat zoo merkwaardig overging in een soort bevrijdingsoperette van de gevangen jonkvrouw, was aanleiding geworden tot een langdurig gesprek tusschen Thea en haar tante. Voor het eerst had mevrouw Bijleveld een andere houding tegenover haar nichtje aangenomen. Door de vreemde gebeurtenis van dien feestavond had ze ingezien, dat haar strengheid ten opzichte van Thea wel eens niet geheel en al gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Thea van haar kant, had na de dagen van toomloos verdriet en trotsche boosheid, waarin zij zich vrijwillig in haar kamertje opsloot, de plotselinge overgang in haar tante's houding met de grootste verwondering bespeurd. Sinds haar kinderjaren was Thea niet verwend met overbodige hartelijkheid, en alleen-zijn was zij de laatste jaren gewoon, maar juist daardoor had zich in haar een onafhankelijkheidszin gevormd, die haar het verbod van haar tante, om het fuifje bij Ina bij te wonen, als tyrannie deed voelen. Haar eerste opwelling was geweest, om zich niet aan dit ‘verbod’ te storen en toch naar Ina te gaan. Maar bij nader inzien had zij er pleizier in gehad, om | |
[pagina 191]
| |
dit niet te doen en haar tante de volledige overwinning te geven op een gebied, dat zoo weinig eervol was. Toen zij na het feest 's avonds laat thuis kwam, had tante met een ongewoon vriendelijke stem haar in haar slaapkamer geroepen. Mevrouw Bijleveld lag reeds in bed en toen Thea binnenkwam in haar lichtblauwe, eenvoudige meisjesjurk, het haar verward om haar jonge, vermoeide gezicht, strekte mevrouw Bijleveld de handen naar haar uit en trok haar op den rand van het bed. ‘Heb je je geamuseerd?’ vroeg ze op een toon, dien Thea nog nooit van haar gehoord had. ‘Och ja, het was wel aardig,’ zei Thea ontwijkend. ‘Je zult nu wel moe zijn, ga maar gauw slapen; maar kind, wij moeten morgen eens als verstandige menschen met elkaar praten.’ Op den rand van het bed gezeten, had Thea aandachtig geluisterd naar dezen nieuwen toon in de zoo welbekende stem, de eenige stem, die na haar kinderjaren haar dagelijksch leven had begeleid. Het meisje stond op; zij voelde zich lang en mager, toen zij naast het bed van haar tante stond en met een hoekige, onhandige beweging boog zij zich over het oude gezicht en gaf den altijd vluchtigen nachtzoen, die geen enkelen inhoud meer bezat en toch op dit oogenblik iets ontroerends had. ‘Nou, wel te rusten dan,’ zei ze nonchalant en keerde zich af, om naar haar eigen kamertje te gaan. Bij de deur had ze vluchtig even omgekeken en tot haar steeds grootere verwondering bemerkt, hoe tante haar met een nieuwen blik nazag. Onhandig knikte Thea nog eens en glipte toen naar haar eigen kamertje. Den volgenden ochtend had zij zich opnieuw verwonderd, toen ze werd wakker gemaakt, doordat haar tante haar een kopje thee op bed bracht. Dat was nog nooit gebeurd en dien middag - het was stralend voorjaarsweer en de opengeslagen deuren naar het kleine tuintje lieten de zon tot op het versleten karpet door - had mevrouw Bijleveld Thea naast zich getrokken op de ouderwetsche kanapé, die bij het raam stond en gezegd: ‘Thea, nu moeten we eens eerlijk met elkaar praten. Misschien heb ik niet de goede manier gehad, om sommige dingen met je te bespreken. Je bent nu zestien jaar en langzamerhand begin je zelf een mensch te worden. Misschien is het niet goed geweest, dat ik je verboden had naar dat feestje te gaan. Maar ik ben zelf vroeger | |
[pagina 192]
| |
zoo opgevoed en dan is het moeilijk, om in een nieuwen tijd dadelijk den juisten weg te weten.’ Thea zat ongemakkelijk op het uiterste puntje van de kanapé naast haar tante. Nu sprong ze op en ging tegenover haar op de leuning van een fauteuil zitten. ‘Och, tante,’ zei ze luchtig, ‘ik heb u toen al gezegd, dat die heele geschiedenis met Benz niet de moeite waard was. Maar toen u een briefje van den directeur kreeg, dat ik die lessen niet meer mocht bijwonen, hebt u natuurlijk gedacht, dat ik een of andere halsmisdaad had begaan. U hebt nu toevallig van het clubje bij Ina gehoord, dat ik heusch niets bijzonders heb uitgespookt, maar al had ik u dat nou twintig of honderd keer verteld, van mij had u het toch niet geloofd.’ Mevrouw Bijleveld nam uit het étui haar gouden lorgnet, die zij met twee handen op haar neus zette. Zij keek nadenkend door de brilleglazen en zeide kalm: ‘Daar heb je gelijk in, Thea.’ Verbaasd keek Thea haar tante aan. ‘Ziet u wel,......’ zei ze, ietwat uit het veld geslagen. ‘Juist daarom wou ik nu met je praten,’ ging mevrouw Bijleveld kalm door, ‘ik had natuurlijk naar den directeur kunnen gaan, om de geheele zaak te onderzoeken en dat heb ik ook willen doen, maar toevallig heb ik het in de afgeloopen week, zooals je weet, bijzonder druk gehad.’ ‘Als u naar meneer Berends was gegaan, dan had u wel gehoord, dat hij het met mij eens was, en dat hij het heelemaal niet zoo erg vond, dat Benz mij niet in zijn lessen wilde hebben. Maar voor u daar iets van wist, verbood u mij, om naar het feestje bij Ina te gaan. Alsof ik een klein kind was, dat uit de suikerpot had gesnoept of iets anders stouts had gedaan.’ ‘Thea, nu moet je niet doorgaan op dezelfde manier. Ik ben begonnen met je te zeggen, dat ik niet den juisten weg heb ingeslagen en dat mij dat spijt. Dat zouden niet zoo heel veel ouderen mij nadoen en als je eerlijk bent, dan moet je toegeven, dat je het mij ook niet gemakkelijk hebt gemaakt, je gelooft toch wel, dat het niet mijn bedoeling was, om je een pleiziertje af te nemen.’ Met afgewend hoofd bleef Thea naar buiten zitten kijken. Ze had in de afgeloopen jaren zoo weinig ‘pleiziertjes’ gehad, haar leven was zoo schraal, dor en eentonig naast haar tante verloopen, | |
[pagina 193]
| |
dat zij dit eene ‘pleiziertje’ meer of minder werkelijk niet telde. Hoe kon ze haar tante zeggen, wat ze allemaal miste. Hoe kon ze onder woorden brengen, welk een leegte, welk een eenzaamheid ze telkens gewaar werd, als ze bij een van de meisjes in haar klas aan huis kwam, en bemerkte, hoe het gezinsleven daar warm en gezellig was. Snel gingen aan haar voorbij al de avonden, dat ze alleen naar bed was gegaan, al de middagen, dat ze alleen aan tafel had gezeten, al de ochtenden, dat ze alleen naar school was gegaan. En zelfs de dagen, dat haar tante thuis was, wat hadden die gebracht, anders dan saaiheid en leegte. En terwijl zij nog steeds naar buiten bleef kijken, zeide ze voor zich heen, alsof ze het tot zich zelf zeide: ‘Och......!’ ‘Toe, Thea, wees niet zoo stug.’ Mevrouw Bijleveld kuchte en zag het meisje opnieuw onderzoekend aan. ‘Je begrijpt toch wel, dat het voor mij ook niet gemakkelijk is, om jou op te voeden. Ik heb zelf geen kinderen gehad en een meisje van zestien jaar is een van de problemen, waaruit zelfs de grootste geleerden bij tijden niet goed wijs kunnen worden.’ Nu schoot Thea in den lach. ‘Zoo'n probleem ben ik heusch niet, hoor.’ ‘Toch wel, in sommige opzichten,’ zei mevrouw Bijleveld. ‘Als je eens nagaat, Thea, hoe het zelfs voor moeders tegenwoordig bijna ondoenlijk is om haar eigen dochters in allerlei opzichten te begrijpen, dan kun je wel nagaan, hoe oneindig veel moeilijker het voor mij is, om mijn nichtje Thea, dat heelemaal geen gemakkelijk persoontje is, op alle punten te begrijpen.’ ‘Dat hoeft heelemaal niet.’ Thea kon een gevoel van wrevel niet onderdrukken. Zij had het eigenlijk gemakkelijker gevonden op voet van oorlog met haar tante te staan en zich in haar eigen vesting van onbegrepenheid terug te trekken, dan nu met den vijand te onderhandelen en daarbij kleine stukjes van zich zelf prijs te geven. ‘In elk geval weet je nu, dat ik tot een ander inzicht ben gekomen betreffende de manier, waarop ik je verder moet opvoeden.’ ‘Opvoeden!’ viel Thea uit, ‘wat voedt u nou eigenlijk aan mij op?’ ‘Misschien heel weinig, Thea, maar in elk geval woon je bij mij, tot je zoover bent, dat je op eigen beenen kunt staan en | |
[pagina 194]
| |
gedurende je minderjarigheid ben ik voor je verantwoordelijk. Je weet, dat ik niet rijk ben, maar natuurlijk kan ik het toch wel zoo inrichten, dat je hier eens een paar vriendinnen ontvangt. Ik had je willen voorstellen, om den volgenden Zaterdag Carry en Ina, met wie je, geloof ik, het meeste omgaat, eens hier ten eten te vragen. Zou je dat leuk vinden?’ Thea keek onthutst haar tante aan. Carry en Ina bij haar thuis ten eten? Of ze dat prettig vond? ‘Och, dat weet ik eigenlijk niet, daar zou ik eens over moeten denken,’ zei Thea, op norschen toon. En opeens, alsof ze zich wilde steunen in haar tegenwerping, bedacht Thea: ‘En hoe wou u dat dan doen met die onhandige Leentje, die ternauwernood varkenslapjes kan braden. Och nee, tante, laten we daar maar niet over beginnen. Ina woont in een prachtig huis en is natuurlijk gewend, om altijd allerlei lekkere dingen te eten en Carry heeft het thuis ook verschrikkelijk gezellig, die heeft een leuken broer en een schat van een vader en moeder, dus wat zullen wij die kinderen nou hier gaan halen in onze saaie bedoening.’ Een oogenblik zat mevrouw Bijleveld heel stil. In deze woorden van het meisje hoorde zij plotseling iets van al datgene, waarmede Thea rondliep, als een zwaar drukkende last. Alle andere meisjes hadden een gezellig tehuis, hadden vaders en moeders, een gezin, een broer, en zij...... ja, mevrouw Bijleveld moest het toegeven, Thea was veel alleen. ‘Laten wij er allebei nog eens over denken, kind, maar vergeet niet, dat ik mijn best wil doen, om het wat gezelliger in huis te gaan maken. Maak het mij dus niet moeilijk en werk mij niet onnoodig tegen. En wat zou je er van zeggen, als we nu eens een eindje gingen wandelen en in Sonsbeek gingen theedrinken? Het is zulk prachtig weer vandaag’. ‘O, ik kan onmogelijk’, zei Thea stug, ‘ik heb nog verschrikkelijk veel werk voor morgen te doen en ik heb gisteravond en vanmorgen niets gedaan’. ‘Kom, kom, dat zal wel losloopen. Een wandeling zal je goed doen, dan leer je vanavond eens zoo gemakkelijk’. En zoo waren Thea en haar tante dien Zondagmiddag voor het eerst samen uitgegaan en op die wandeling hadden ze langzamerhand een wat minder stroeven toon gekregen, en zelfs had Thea het een en ander van school verteld. | |
[pagina 195]
| |
Aan dit alles zat Thea te denken, terwijl zij in het leslokaal haar oogen liet gaan over de witte muren, het zwarte schoolbord, het houten podium met de tafel en stoel. Haar opstel was af, en ze wist, dat het goed was; ze wachtte tot de bel ging, om het naar den directeur te brengen en vervolgens weer naar haar eigen klas terug te gaan. De volgende week zou haar ‘straftijd’ om zijn; eigenlijk verlangde zij heelemaal niet naar het einde. Zij vond het zoo wel zoo prettig, maar toch hinderde het haar, dat sommige meisjes in de klas haar spottend nakeken, als zij voor het geschiedenisuur het lokaal uitging, om ergens anders te gaan zitten werken. Thea had nog een vol kwartier voor het uur om was, en een plotselinge opwelling gehoorgevend, scheurde zij een velletje uit haar schrift en begon een brief aan haar zuster te schrijven, waarin zij haar vroeg, of zij misschien eens een week-end naar Amsterdam mocht komen. Terwijl ze schreef, voelde Thea haar oogen opeens nat van tranen worden; in maanden had zij haar zuster Willy niet gezien en nu overmeesterde haar plotseling het verlangen naar Willy's zachte stem, naar haar hartelijke, donkere oogen, naar haar armen, waarin ze Thea zoo stevig tegen zich aan kon drukken. Een groote traan viel op het papier en maakte daar een ster. Na schooltijd kocht Thea een enveloppe en een postzegel en postte de brief. Tien dagen later was alles tot het oude teruggekeerd. Thea zat weer in de geschiedenisles, waarin de heer Benz haar weer had toegelaten, nadat de directeur hem de opstellen had getoond, waaronder hij zelf met groote, forsche halen een negen had gezet. De heer Benz had niet veel anders kunnen doen, dan Thea weer in zijn lessen toe te laten en het meisje paste wel op, dat zij hem niet opnieuw in de gelegenheid stelde, haar tegen te werken. Eenige dagen later kwam er een brief van Willy voor mevrouw Bijleveld, waarin zij haar tante verzocht, goed te vinden, dat Thea eenige dagen naar Amsterdam kwam. Berry was weer geheel genezen van zijn keelontsteking en zag verlangend naar zijn nichtje uit. Toen Thea thuis kwam, vond zij dien middag haar tante aan tafel met een vroolijk gezicht; zij reikte Thea den brief van haar zuster en zei op opgewekten toon: ‘Nu, Thea, wat denk je ervan, zou je er zin in hebben naar Amsterdam te gaan?’ | |
[pagina 196]
| |
Thea las haastig den brief en keek toen met stralende oogen tante aan. ‘Mag ik?’ vroeg ze. ‘Natuurlijk, als je graag wil’. Thea vergat plotseling haar terughoudendheid, vloog van haar stoel op en sloeg haar armen om tante's hals: ‘Dol, heerlijk vind ik het’ jubelde ze, en opeens, met een ernstig gezicht: ‘Wat moet ik in vredesnaam aantrekken, tante, ik heb niets als die vervelende bruine schooljurk’. En alsof tante plotseling de peetemoei van Asschepoester was, sprak mevrouw Bijleveld glimlachend: ‘Dan gaan we vanmiddag eens een erg mooie, gezellige jurk voor je koopen, Thea’. |
|