| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
In de achttiende eeuw erkende een oud-Fransch volksgezegde, dat wat onzedelijk werd geacht aan dèze zijde der Alpen, wel eens als zedelijk werd beschouwd aan gene zijde. In zekeren zin heeft deze erkenning in het algemeen nog niets van haar waarheid verloren. De Roemenen gaan er wel prat op, dat zij afstammen van de oude Romeinen, doch reeds hun taal, ofschoon tot de Latijnsche taalstam behoorende, bewijst dat deze afstamming in de eeuwen niet onvermengd is gebleven met Slavische en, wat erger is, Zigeuner bijmengsels. Wat kan het ons schelen? Elk volk heeft recht op eigen aard, levensinzicht, zeden, en wanneer het Roemeensche volk nu een koning toejuicht, die meervoudig woordbreukig is: jegens zijn volk, zijn vrouw, zijn zoon, de twee vrouwen, die hij in openlijk schandaal moeder maakte, die thans, als koning, opvolger wordt van zijn eigen zoon, die dan later weer opvolger moet worden van zijn vader, dus tweemaal in zijn leven koning zal zijn, dan halen wij er onze schouders bij op en denken: ‘het is daar in Roemenië een lief zoodje Zigeuners onder elkaar. Zij kijken niet op zoo'n beetje woordbreuk. Wanneer Nederlanders, bijvoorbeeld, zoo iets verouderds in eere houden als plichtsgevoel, en daaraan soms hun levensgeluk opofferen, dan begrijpen zij dit niet, vinden ons dwaas. Hun stelregel is: ‘èèrst leven, dat wil zeggen: genièten naar de impulsiën. van het oogenblik, dan de rest’.
Met zulk een volk heeft Carol, ondanks dat zijn steeds half-geopende mond hem een dom en zinnelijk voorkomen geeft, gemakkelijk doen. Wat er van zijn particuliere leven bekend is, niet alleen van het zijne, doch ook van dat zijner moeder, van zichzelve een Engelsche prinses, van zijn broêr Nikolaas, die nu
| |
| |
maar liever van het regentschap afwilde, omdat hij met een vriendin - ook zij getrouwde vrouw, maar wat komt een beetje huwelijkstrouw meer of minder er in Boecharest onder de hoogere klasse op aan? - een gelijk gevalletje had als zijn broer Carol met Zizi Lambrino en mevrouw Loepescoe, en aan het kraambed van zijn liefje wordt gewacht, ik herhaal: wat er bekend is van het familieleven dier vorstelijke Zigeuners zou meer dan voldoende zijn voor het Engelsche volk, voor het onze, voor het Belgische om hun elk gezag te ontzeggen. Niet alzoo in Boecharest, reeds vroeger door mij een groot openbaar bordeel genoemd. Daar kan Carol een populair koning zijn, en, zooals zijn Zigeuner-onderdanen zeggen: ‘God schenke hem duizend jaren’.
Maar in dit korte maandelijksch overzicht moeten er ernstiger dingen behandeld worden dan het spel van kroon en liefde door de verschillende personen der Roemeensche dynastie. Dit ernstige is in de eerste plaats wat er gebeurt in Britsch-Indië, en daarmee in verband het gepubliceerde eerste gedeelte van het rapport der Commissie-Simons. Dit rapport is een meesterstuk van duidelijke en logische uiteenzetting, maar natuurlijk kan het den Britsch-Indischen opstandelingen, want geen andere naam past op Gandhi en zijn aanhangers en volgelingen, niet bevredigen. Hindoestan is een door Britsch regeeringsbeleid en Britsche kracht tot orde en bloei gebrachte baaiert: zeven groote religies met elkaar en tegen elkaar in strijd, 222 verschillende talen, 319 millioen inwoners verschillend van ras, 2300 verschillende kasten, waarvan 43½ millioen zoogenaamde ‘Pariahs’, door hun geloofsgenooten van hooger orde ‘onaanraakbaren’ geacht. Dit en duizend en drie andere vraagstukken, het een nog moeilijker op te lossen dan het andere, immers wortelende in een verleden van duizenden jaren, dat door de Britsche overheersching, ofschoon deze in ging tegen den aard-zelf der bewoners van het groote ‘keizerrijk’, tot Westersche gisting gebracht, veroorzaken, dat er voor de ernstige gebeurtenissen, welke in het rijk van Britsch-Indië tot uitbarsting zijn gekomen, nauwelijks een andere oplossing is dan die van een sterk regeeringsbeleid. Want wat Gadhi en de zijnen begeeren kan in het belang zelf der gevarieerde bevolking onmogelijk worden toegestaan.
‘Ondanks de gretigheid, zegt het rapport, waarmede het poli- | |
| |
tieke Indië de moderne begrippen over regeering aanvaardt, blijft het aloude sociale systeem van het Hindoeïsme met zijn star samenstel van ontelbare kasten, van Brahmaan bovenaan tot pariah onderaan, het leven en de gedachten van meer dan tweehonderd van de driehonderd twintig millioen inwoners hardnekkig beheerschen, met een gezag, waarvan men zich in de Westersche wereld geen voorstelling kan maken. Het eenheidsgevoel groeit, doch dit is hoofdzakelijk het resultaat van het jongste stadium van Indië's geschiedenis gedurende hetwelk de invloed en het gezag der Britsche heerschappij over het geheele gebied het mogelijk hebben gemaakt te spreken over Indië als over een enkele eenheid. Dit heeft de strekking om voor den vluchtigen waarnemer de bonte verzameling van rassen en gelooven, die het geheel vormt, te verduisteren. Twee andere invloeden, die de unificatie bevorderen, zijn het overheerschen van de Engelsche taal als algemeen verkeersmiddel onder ontwikkelde menschen in Indië en de groei van de hartstochtelijke vastbeslotenheid onder de politiek georiënteerde klassen van alle Indische rassen en gelooven voor Indië als eenheid aanspraak te maken op de plaats die het in de wereld toekomt. Het zou een groote vergissing zijn om geografische afmetingen of statistieken over de bevolking of de ingewikkeldheid van de gelooven, kasten en talen de beteekenis van wat men de Indische nationalistische beweging noemt te doen verkleinen. Het is waar, dat de hoop van slechts een heel kleine fractie van de vele volken van Indië er rechtstreeks bij betrokken is; het moge waar zijn, dat de leiders er van niet weergeven de actieve gevoelens van de massa der mannen en vrouwen van Indië, die zoo goed als niets van de politiek afweten en in hun dagelijksche beslommeringen opgaan, maar niettemin, hoe beperkt ook in aantal vergeleken bij het
geheel, maken die leiders er aanspraak op te spreken namens het geheele volk; in Indië heeft de nationalistische beweging het karakteristieke element van al dergelijke bewegingen in zoover, dat zij alle krachten concentreert die opgewekt worden door een oproep gericht tot de nationale waardigheid en het nationale zelfbewustzijn.’
In 1921 had Britsch-Indië een bevolking van 247 millioen en de Indische staten 72 millioen. Wat het ingewikkelde taalstelsel betreft, heeft geen enkele inheemsche taal zulk een groote ver- | |
| |
spreiding als het Engelsch, maar slechts 2½ millioen kunnen het lezen en schrijven. De taal die onder de bevolking het meest in gebruik is, is het Hindoesch, maar het is er verre vandaan dat het algemeen verstaan wordt in heel Indië, waarin in het geheel 222 inheemsche talen zijn.
De Commissie legt voorts nadruk op het overheerschend landelijke karakter der bevolking en zegt dat het wel heel langzaam moet gaan met het verscherpen van het algemeene politieke onderscheidingsvermogen en het verruimen van den horizon dier landelijke bevolking, die zich thans bepaalt tot de traditioneele belangstelling, waarin zij geheel opgaat, in weer en water en oogst en vee met een reeks feesten en familieplechtigheden en vrees voor hongersnood.
Slechts 10,2% van de bevolking leeft in de steden (in Engeland 79%), terwijl juist onder dezen hoofdzakelijk diegenen gevonden worden die zich voor de politiek interesseeren. In de steden zijn het de advocaten en de journalisten die overheerschen als leiders van de Indische politieke opinie en uit wier rangen de propagandisten, candidaten en vertegenwoordigers van alle politieke partijen en gemeenschappen voortkomen.
De verscheidenheid in godsdienst is volgens het rapport schier oneindig. Het Hindoeïsme is een godsdienst welke op schier elk punt de gewone handelingen van het dagelijksch leven raakt en vormt een filosofie van het bestaan die een geheel anderen kijk geeft dan de godsdiensten van het Westen. Verspreid tusschen 216 millioen Hindoes leven bijna 70 millioen Mohammedanen, vertegenwoordigers van een geheel verschillend type van beschaving. Het verschil in ras, het verschil in rechtsstelsel en het niet voorkomen van huwelijken onderling vormen een daadwerkelijken slagboom. Er is een fundamenteele tegenstelling, zich telkens uitend bij maatschappelijke gebruiken en economischen wedijver zoowel als in de wederzijdsche godsdienstige antipathie. In weerwil van veel vriendelijkheid als buren bij gewone zaken en ondanks alle pogingen door mannen van goeden wil in beide gemeenschappen gedaan ter bevordering van eendracht tusschen Hindoes en Mohammedanen, vormen de afgunst en de tweedracht tusschen die beide machten een der voornaamste struikelblokken voor een vlotter en sneller vooruitgang.
| |
| |
De verdeeling der bevolking tusschen Hindoes en Mohammedanen vormt een der ernstigste complicaties voor het Indische staatsbeleid. De tegenstelling tusschen deze twee gelooven wordt in Indië nog verscherpt door de godsdienstige practijken. De vrome Hindoe beschouwt de koe als een wezen van groote vereering, terwijl het plechtig offeren van koeien of andere dieren een kenmerk vormt van het jaarlijksche Mohammedaansche feest. Muziek door Hindoes op straat gespeeld bij een optocht met een afgodsbeeld of in verband met een huwelijk kan weleens samenvallen met een Mohammedaansche dienst in een naburige moskee en dit geeft aanleiding tot botsingen.
In het hoofdstuk over de kasten en de pariahs wordt er op gewezen, dat iedere Hindoe noodzakelijkerwijs behoort tot de kaste van zijn ouders; daaraan is niets te veranderen. Uit een stelselmatige classificatie is gebleken dat er 2300 kasten zijn. Ongeveer 30% der Hindoe-bevolking behoort tot de pariahs; de pogingen om in den toestand dezer pariahs verbetering te brengen vorderen slechts langzaam.
Het rapport besluit met de volgende zinnen:
‘Het Britsche volk, zoo lang gewend aan zelfbestuur, moet wel sympathiseeren met de Indische beweging, zelfs wanneer het enkele uitingen er van betreurt. Wij hebben ons woord gegeven om Indië op zijn weg voort te helpen en een constructieve poging hiertoe is noodig. Naar onze opinie vinden de ergste kwalen, waaraan Indië lijdt, hun wortels in sociale en economische gebruiken, welke reeds lang bestaan en die alleen kunnen worden verbeterd door een actie van het Indische volk zelf. Het is veel minder waarschijnlijk, dat zij worden verbeterd wanneer de blaam voor het voortduren er van, hoe onredelijk ook, op anderen kan worden geworpen. Wij verlangen de krachten der publieke opinie die in Indië bestaan geconcentreerd te zien en geschikt gemaakt voor het practische werk der hervorming; alleen wanneer de moeilijkheden eener constructieve politiek werkelijk onder het oog worden gezien, begint het onvoldoende van algemeene frases te worden beseft.’
Het jammerlijke feit is, dat de tegenwoordige samenleving, welke zich thans uitstrekt over geheel de wereld, niet alleen lijdt aan den kanker van haar kapitalistisch-nationale tegenstrijdig- | |
| |
heden, doch tevens vergiftigd is door de pijnverdooving der politieke frase, welke hen, die lijden of ontevreden zijn, paait met de belofte van een dadelijk te verwerkelijken fools Paradise (Paradijs van gekken). Lord Balfour's onwijze politieke belofte, dat de in Oost-Europa nog steeds, doch niet steeds onschuldig, verdrukte Joden in Palestina een vaderland zouden kunnen vinden, ‘zoo Joodsch als Engeland Engelsch is’, heeft het Engelsche volk reeds tot de erkenning gebracht, dat een wereldrijk, 't welk een grooter getal Islamieten telt dan welke ander koloniseerende natie ook, steeds rekening heeft te houden met de verkregen rechten der volgelingen van den Profeet. De Joden zijn met al het fanatisme, dat hen in de jaren na den oorlog opnieuw is gaan kenmerken, immers hun maatschappelijke invloed is in alle landen onberekenbaar, door een verbasterd Christendom heen, eens in hun volksleven ontstaan, nog steeds de zelfde niets ontziende nationalisten als tweeduizend jaar en langer geleden, en beweren, dat zij en zij alleen recht hebben op het zoogenaamde ‘Beloofde Land’. Daar leven echter nu hun rasbroeders, de Arabieren, en die denken er niet aan zich door de, het is waar, maatschappelijk vaardiger Joden te laten verdringen.
Engeland is slechts ‘mandataris’ over Palestina, en het wordt daarom tot verantwoording geroepen door de Joodsch-kapitalistische gemeenten overal, wijl het voor den eerstkomenden tijd de Joodsche immigratie in het ‘Beloofde Land’ beperkt. Van alle kanten krijgt de Britsche ‘mandataris’ verwijten te hooren, en men roept hem toe: ‘ga uit Palestina weg, als gij het land voor nieuwen toevloed van Joden sluit’. Het brave ‘Journal de Genève’ leest hem op duidelijke wijs de les: ‘Men heeft den Joden plechtige en bepaalde beloften gedaan. Men heeft hen gemachtigd met hun geld en hun arbeid het “Beloofde Land”, dat sinds eeuwen in achterlijken toestand verkeerde, te ontginnen. En thans zou men hun zeggen: “het experiment heeft lang genoeg geduurd, de grens wordt gesloten”? Heeft Engeland nog geen moeilijkheden genoeg in de wereld om ook nog 25 millioen Joden tegen zich in het harnas te jagen ter wille van de Arabieren’?
Helaas, ja. Engeland heeft moeilijkheden genoeg. Maar van de 25 millioen Joden heeft althans een belangrijk deel het nog niet zoo kwaad in de landen, waar zij op hun wijs het ‘overal waar
| |
| |
het mij goèd gaat is mijn vaderland’ toepassen, en dit denkt er niet aan er van daan te gaan. Deze Joden pleiten - en dit strekt hun tot eer! - voor hun minder bevoorrechte geloofsgenooten. Maar zij moesten daarbij niet vergeten, dat Engeland rekening heeft te houden met een viervoudig grooter aantal Islamieten, dat het niet kan goed keuren, dat in het stellig ten minste sinds vijftien eeuwen grootendeels Islamietisch geworden ‘Beloofde Land’, de tegenwoordige inwoners niet zonder bedenking een invasie zien van Joodsche broederen, die door hun eigenaardige geestesgesteldheid veel geschikter voor het moderne leven zijn geworden dan zij zelven. Het ‘Beloofde Land’? Lord Balfour, die tijdens zijn leven doorging voor een wijsgeer, zij 't ook van cynischen aard, had beter gedaan. Jehovahs belofte nièt te herhalen, door den Joden in de Verspreiding een land te beloven, dat hun verre voorvaderen eens hebben bezeten, 't is waar, doch door allerlei oorzaken, waarvan er een was, dat zij zich Gods uitverkoren volk achtten, verloren. De moderne wereld staat open voor iederen, doch niet meer voor een ongeteld aantal immigranten. Al behooren deze dan tot Gods uitverkoren volk.
Het Engelsche volk kan ten spijt van zijn ‘Labour’-regeering zijn land niet meer ‘merry old England’ noemen. Onweerswolken pakken zich ook over zijn bloeiende landouwen samen en bij nader beschouwing blijft het nu maar liever wat het steeds is geweest: een eiland, dat van geen tunnelverbinding met Frankrijk wil weten. Alles pleit er tegen, vinden de Engelsche onderzoekers. Onberekenbaar zijn de kosten van den aanleg. Het kapitaal dat aan de onderneming moet worden besteed, oneindig veel grootscher dan onze gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee, zou veel te lang onproductief moeten blijven, en dan zouden de voordeelen van een tunnelverbinding wel eens kunnen tegenvallen; voorts is het geen onderneming, waaraan een zeer groot aantal thans werkloozen zou kunnen arbeiden; een tunnel zou de eilandstrategie van Engeland geheel omverwerpen en het Britsche militarisme noodzaken tot aanleg van zware versterkingen aan de uitmonding, en dit nog wel, terwijl de bestaande Kanaalscheepvaart er aanzienlijke schade door zou lijden. Dus geen tunnel onder het Kanaal.
Pakt een dreigende oorlogsbewolking zich al samen over heel
| |
| |
de wereld, zij mag ons niet blind maken voor het licht, dat er doorheen straalt. Onze hoog vereerde landgenoot, de groote rechtsgeleerde, Mr. B.C.J. Loder, heeft wegens zijn hoogen ouderdom, deze echter verloochend door de bezielende kracht van zijn nog jongen geest, zijn hoog ambt als president van het en rechter in het Permanent Hof van Internationale Justitie neergelegd, doch een uitnoodiging voor een eeremaaltijd aanvaard van den ‘Nederlandschen Journalistenkring’. Daarbij hield hij een rede zoo bezielend en zoo bezield, dat hij hen, die hem in eerbiedig zwijgen aanhoorden, een aartsvader toescheen, die, hoog op een berg van doorleefd denken, over de oppakkende onweerswolken heen, het licht der toekomst aanwees. Zijn rede was grootsch, indrukwekkend, bemoedigend, een weldaad kortom, en zij verkernde zich, al bezigde de hooge grijsaard die woorden niet, in de spreuk der ‘Afrikaanders’: ‘Alles zal recht kom’!
God zegene hem!
|
|