De Nieuwe Gids. Jaargang 45
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 713]
| |
Masefield Laureate door J.R. van Stuwe Hzn.Lord Chamberlain's Office, Het is moeilijk tred te houden met den snellen tijd. Zestien jaar geleden verscheen van mijn hand in dit tijdschrift een studie over den toen nog jongen, maar als schrijver volrijpen John MasefieldGa naar voetnoot1), een artikel, dat niet minder dan vierenzestig bladzijden besloeg en waarin getracht werd een beeld van Masefield te geven als ‘dichter, romanschrijver, dramaturg, schrijver van korte verhalen, jongensboeken, essays, kritieken, studies over Shakespeare, Herrick, Keats en Southey, opmaker van bloemlezingen en uitgever van halfvergeten reisverhalen van Dampier en Defoe’. Er is in die zestien jaar veel veranderd in West-Europa en in Engeland veel in de waardeering van het dichterschap. Kort te voren, in 1913, was de bejaarde Robert Bridges benoemd tot Poet Laureate - een keuze die toen algemeene instemming vond en een grooter tegenstelling dan tusschen Bridges en Masefield is moeilijk denkbaar. ‘Bridges, beminnelijk en technisch knap, maar van weinig sprekende persoonlijkheid en eng begrensd talent en Masefield met zijn stormend hoofd vol halfrijpe maar innige en rijke gedachten, die stottert als het vers niet vloeien wil, maar het eruit slingert hoe dan ook. Bridges, de stijlvolle aesthetist en Masefield, | |
[pagina 714]
| |
de roode rebel met de bezieling van een ongeschoolden profeet’..... De geleerde Bridges schreef boeken over prosodie, theorieën over de technische inrichting en den bouw van gedichten en al zijn werk was gepolijst en verzorgd, zoet vloeiend als een stille rimpelende beek, terwijl Masefield's verzen zieden en schuimen als tuimelende bergstroomen vol vallen en kolken over ruige rotsen met donderend geweld. Hoe is niet in dit land de waardeering van de dichtkunst veranderd, als thans Masefield's lauwering met even algemeene instemming wordt ontvangen als zoo kort geleden die van Bridges, den grooten prosodist. En meer dan dat. Nauwelijks zestien jaar geleden zou Masefield waarschijnlijk met eenige ironie zulk een benoeming hebben aangezien. Thans noemt hij haar een ‘splendid honour’. ‘The appointment came as a complete surprise to me. I am very happy. It s delightful to receive any honour, particularly a splendid honour of this sort.’ Het is een eer, zeker, maar legt die benoeming ook geen verplichtingen op? Krijgt de Poet Laureate voor niets zijn toelage van twee en zeventig pond, mitsgaders de ‘butt of sack’, het vat Kanarische wijn, of moet hij daarvoor bij groote gelegenheden praalpoëzie schrijven, gelijk een goed hofdichter betaamt? Masefield is al sinds jaren geheelonthouder, maar dat ontheft hem nog niet van zijn plichten. Deze zijn echter thans wel zeer gering; het oude gebruik, dat Bridges' voorgangers geregeld en gewetensvol tot vaderlandslievende banaliteiten dwong, is reeds door Bridges niet meer gevolgd. In den oorlog was het de oude Kipling, die in de Morning Post of in de Times wel eens met gelegenheidsverzen voor den dag kwam, maar Bridges hield zich stilGa naar voetnoot1) en aan hem dankt Masefield thans dat hij, zonder eenig protest uit te lokken, kan verklaren alleen dan te zullen schrijven, wanneer een innerlijke drang hem er toe drijft. Onwaardige jingoverzen als Bridges' voorganger Austin in den Boeren-oorlog schreef, zal men van Masefield niet krijgen. Een lang vers in zijn bundel: ‘Philip the King, and other poems’, onder inspiratie van de ontzettende ramp van Augustus 1914 geschreven, waarborgt dat Masefield wars is van wapengekletter en krijgsgebral. | |
[pagina 715]
| |
Dit is de aanhef: How still this quiet cornfield is to-night!
By an intenser glow the evening falls,
Bringing, not darkness, hut a deeper light:
Among the stooks a partridge covey calls.
Hij schildert het landschap, dat zich voor zijn oogen ontrolt en mijmert dan verder: These homes, this valley spread below me here,
The rooks, the tilted stacks, the beasts in pen,
Have been the heartfelt things past-speaking dear
To unknown generations of dead men,
Who, century after century, held these farms.
And, looking out to watch the changing sky,
Heard, as we hear, the rumours and alarms
Of war at hand and danger pressing nigh.
And knew, as we know, that the message meant
The breaking off of ties, the loss of friends,
Death, like a miser getting in his rent,
And no new stones laid where the trackway ends.
In dienzelfden melancholischen toon gaat het vers voort. Wij zien de mistroostige mannen huiswaarts gaan en peinzen bij het vuur: ....with heavy mind,
With such dumb loving of the Berkshire loam
As breaks the dumb hearts of the English kind,
Then sadly rose and left the well-loved Downs,
And so by ship to sea, and knew no more
The fields of home, the byres, the market towns,
Nor the dear outline of the English shore,
But knew the misery of the soaking trench,
The freezing in the rigging, the despair....
| |
[pagina 716]
| |
Dat is de wijze waarop de dichter Masefield den oorlog reeds in den aanvang zag en als hij in de epiloog spreekt van de slagvelden, waarover de geesten waren, wier stemmen in het murmelen van den wind gewagen van: .... the lone Downland with the forlorn woods
Lover to the death, inestimably dear.
If I should die, think only this of me:
That there's some corner of a foreign field
That is forever England....
Daarin en in de vroeger besproken ‘Biography’ zien wij Masefield in zijn liefde voor den bodem en voor het volk van het oude Engeland. Zoo is dan de nieuwe opvatting ontstaan, dat een Poet Laureate niet langer zal zijn de hoofsche schrijver eener Britsche rijmkroniek in lyrische fragmenten, maar de dichter in wiens werk het karakter van land en volk het best wordt uitgebeeld. Naar dien maatstaf is Masefield's keus een zeer gelukkige. Wij vinden in de ‘Salt Water Ballads’ en in het tragische epos ‘Dauber’ een heimwee naar de zee, die weerklank vindt in veler harten, in zijn ‘Poems and Ballads’ en in zijn verder werk de schildering van het Engelsche landschap in eindelooze verscheidenheid, in ‘The Everlasting Mercy’, het verhaal van een vechter met de vuist, in het latere lange gedicht ‘Right Royal’ een opwindende beschrijving der aandoeningen van een rijder in een steeple chase, in ‘Reynard the Fox’ al den hartstocht van de jacht; elk facet van het Engelsche gemoedsleven is in zijn verzen verklankt. En dit maakt Masefield stellig tot een vaderlandschen zanger. Heeft Masefield in zijn latere verzen beantwoord aan de hooggespannen verwachtingen die zijn werk van voor den oorlog had gewekt? Men kan die vraag bevestigend beantwoorden, maar er tevens aan toevoegen, dat zijn ontwikkeling langzamerhand een keer heeft genomen, die zijn vroeger plastisch stemmingswerk nauwelijks had doen vermoeden. | |
[pagina 717]
| |
Op de vroeger besproken lange verhalende verzen ‘The Ever lasting Mercy’, ‘The Widow in the Bye Street’, ‘Dauber’ en ‘The Daffodil Fields’, zijn andere lange verhalen in gebonden vorm gevolgd, ‘Right Royal’, het epos van den ruiter en zijn ros en ‘Reynard the Fox’, waarin een opwindende jacht en de gewaarwordingen van het gefolterde dier meesterlijk zijn beschreven: He crossed the spinney with ears intent
For the cry of hounds on the way he went;
His heart was thumping, the hounds were near now,
He could make no sprint at a cry and cheer now,
He was past his perfect his strength was failing
His brush sag-sagged and his legs were ailing.
He felt as he skirted Dead Men's Town,
That in one mile more they would have him down.
De vos heeft honden en jagers verschalkt en hij krijgt respijt maar spoedig hebben de honden het spoor teruggevonden: The fox heard hounds get on to his line,
And again the terror went down his spine;
Again the back of his neck felt cold,
From the sense of the hounds' teeth taking hold.
But his legs were rested, his heart was good.
He had breath to gallop to Mourne End Wood;
It was four miles more, but an earth at end,
So he put on pace down the Rood Hill Bend.
We volgen den vos en zijn vervolgers over de velden, langs doornheggen, door struiken en hei en over doorzwommen of gesprongen stroomen tot de vos komt bij een hem bekend hol, dat echter blijkt opgestopt te zijn met steenen. Then, for a moment, his courage failed
His eyes looked up as his body quailed,
Then the coming of death, which all things dread,
Made him run for the wood ahead.
| |
[pagina 718]
| |
The taint of fox was rank on the air,
He knew, as he ran, there were foxes there.
His strength was broken, his heart was bursting,
His bones were rotten, his throat was thirsting;
His feet were reeling, his brush was thick
From dragging the mud, and his brain was sick.
Het doodelijk vermoeide dier zinkt ten slotte neer, With his ears flexed back, and his teeth shown white,
In a rat's resolve for a dying bite,
maar ontkomt tot onze verademing aan het gevaar, als de honden het spoor volgen van een anderen vos, dat het zijne had gekruist. Wat er van den anderen vos wordt is ons om het even; het ontkomen van het dier waarvan ons de avonturen zoo levendig voor oogen waren getooverd was onze eenige wensch. Ethische vragen behoeven ons niet bezig te houden. Masefield toont ons zeer reëel wat de jacht beteekent, de doodsnood van het opgejaagde dier even natuurgetrouw als de heerlijke opwinding der voor de jagers gevarenrijke rit over de hindernissen van het dwars-door-reden land. Masefield is de moderne Chaucer van de Canterbury Tales. Hij gebruikt vaak dezelfde dichtmaat, vijfvoetige jamben in rijmende coupletten, hij is even jong en frisch en ras-echt als de veertiende-eeuwsche dichter, heeft dezelfde hartstocht voor bloemen, groene weiden en de geuren en geluiden der natuur, dezelfde humor en dezelfde origineele wendingen en beelden. Telkens als we Masefield lezen worden we aan Chaucer herinnerd: we denken aan de persoonsbeschrijvingen der pelgrims in de Proloog van de Tales als Masefield zijn rijders samenbrengt bij ‘The Cock and Pye’, de drie eeuwen oude herberg en een voor een hun doopceel licht. Eén aanhaling uit Chaucer's ‘House of Fame’ is voldoende om de merkwaardige overeenkomst van Masefield met den ouden Engelschen bard te bewijzen: What did this Aeolus? but he
Took out his blacke trompe of brass,
Tat fouler than the devil was,
| |
[pagina 719]
| |
And gan his trompe for to blow
As all the world should overthrow.
Throughout every region
Ywent this foule trompes soun,
As swift as pellet out of gun
When fire is in the powder run.
Wordsworth's woord, dat verzen ontstaan door het overvloeien van machtige emoties, is in die lange berijmde verhalen van Masefield waargemaakt. Zij zijn geworden tot zeer bizondere kunst, ook al is het vers vaak slordig en slecht verzorgd. Wanneer hij in soortgelijke verhalen niet spontaan zijn eigen gedachten en gemoedsaandoeningen beschrijft, maar oude legendarische verhalen als ‘Rosas’ en ‘Enslaved’ en de story van den circusklant in ‘King Cole’, is er een merkbare daling waarneembaar en vragen wij ons af of zijn goede smaak hem daartegen niet had moeten behoeden. Wij weten - Masefield heeft het zelf gezegd aan een interviewer, die hem de moeilijke vraag deed, welke zijner verzen hij zelf het beste vond - dat een eenmaal voleindigd gedicht hem niet verder interesseert. Hij corrigeert de proeven ervan met tegenzin en leest zijn oudere werk nooit meer over. Zijn gedachten zijn reeds vervuld van nieuwen arbeid. ‘Mijn beste werk?’ en na eenig nadenken: ‘Dat, wat ik het laatst geschreven heb.’ Oud werk wekt in hem geen nieuwe emoties. Hij kan ze onbewogen lezen, alsof een ander ze geschreven had. ‘Philip the King’ is een verzendrama in één bedrijf, spelende in September 1588, waarin de ongelukkige Philips de Tweede vizioenen ziet van het naderend einde van Spanje's wereldmacht na de vernietiging der Armada. Van veel meer beteekenis dan deze eerste proeve is het later ontstane verzenspel ‘Good Friday’, waarin ons - zonder dat Jesus zelf op het tooneel zichtbaar wordt - het ontzettende kruizigingsdrama wordt nabijgebracht. Pilatus is de hoofdpersoon en het tafereel speelt zich af bij de Romeinsche citadel in Jerusalem. Het is aangrijpend en dramatisch werk, dat evenals een later mysteriespel ‘The Coming of Christ’ is waardig bevonden om in de kathedraal van Canterbury te worden opgevoerd. | |
[pagina 720]
| |
Over zijn latere, uiterst populair geworden avonturenromans ‘Sard Hanker’, ‘Odtaa’ en ‘The Hawbucks’ behoef ik in verband met zijn benoeming niet te spreken, noch over dat zeer mooie epos van den oorlog ‘Gallipoli’, maar wel over de kleine, even later verschenen bundel lyrisch-philosophische verzen, uitgegeven onder den naam ‘Lollingdon Downs and other poems, with sonnets’. Hier is Masefield teruggekeerd tot de lyriek der ‘Poems and Ballads’, teruggekeerd maar als een ouder, wijzer, dieper-denkend mensch en schoonheids-zoeker. Uit de lange reeks sonnetten, waarin hij peinst over de problemen van het leven, de aarde en de sterren, zal ik ten slotte nog één overnemen, dat voor zijn veranderde visie bewijst: There is no God, as I was taught in youth,
Though each, according to his stature, builds
Some covered shrine for what he thinks the truth,
Which day by day his reddest heart-blood gilds.
There is no God; but death, the clasping sea.
In which we move like fish, deep over deep,
Made of men's souls that bodies have set free.
Floods to a Justice though it seems asleep.
There is no God; but still, behind the veil,
The hurt thing works, out of its agony.
Still like the given cruse that did not fail
Return the pennies given to passers-by.
There is no God; but we, who breathe the air,
Are God ourselves, and touch God everywhere.
In de ruim vijfentwintig jaar van zijn letterkundige werkzaamheid is zijn wereldbeschouwing dieper en fijner geworden. Hij is nu Laureate en als zoodanig vertegenwoordiger bij den Staat van de Britsche letteren, die in hem officieele erkenning hebben ontvangen. Zijn persoonlijkheid geeft waarborg, dat hij die taak zal volvoeren met waardigheid en gratie.
Londen, Mei. |
|