De Nieuwe Gids. Jaargang 45(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 583] [p. 583] Roepen door Hélène Swarth. I. In rouw van wolken witte lentemaan - De storm verwaait de bloemen op je graf. Aldóor dat kloppen! 'k Luister, huivrend laf. Dan wend ik, wijl 'k den zin niet kan verstaan, Van 't ondoorgronde de angstvolle aandacht af. 't Wordt plechtig stil. - 't Was toch geen droom, geen waan? Was jij 't? En ben je, ontmoedigd, heengegaan? 'k Voel nu dat zwijgen als verwijt en straf. Bevrijde ziel! gevoel, nu je álles weet, Hoe liefdevol 'k je leven medeleed! Waarom als wroeging kwelt die vreemde smart? Ik luister nog. - De stilte is leeg en koud En droever nog dan toen, in 't meubelhout, Dat kloppen klonk als 't kloppen van je hart. [pagina 584] [p. 584] II. De moede grijzen moet ik zeer beklagen, Die, ziek in herfst al, in de lente sterven - Als dorre blaadren, weerloos, wervlend, zwerven, - Wijl Oostewind met vroolijk-booze vlagen Al wat niet stemt met lente's blijde verven Van 't aangezicht der groenende aard wil vagen, Ten doodendans meedoogenloos komt jagen - Die droeve dolers, die geen rust verwerven; Zoo zie 'k die uit het lijf verdreven zielen. Maar stil! in deemoed wil ik nederknielen. O God! aanzie het smeeken van mijn handen. Erbarmend geef het zoeken van die grijzen Beschermende Englen om den weg te wijzen Naar vrede en vreugde in bloei van lentelanden. [pagina 585] [p. 585] III. 'k Zie weer die gracht, waar 'k dansend liep, Die schooltrap, waar 'k mijn zusjes riep. 'k Hoor weer mijn eigen kinderstem. 'k Voel weer de handjes, die 'k omklem, Als plagend wekt mijn wild geween: - ‘Vaarwel! wij gaan naar Indje heen! Je zal ons nóoit meer, nóoit meer zien!’ En 'k smeek: - ‘Niet heengaan, Koos en Kien!’ Veel verder zijn zij heengereisd - Naar 't Land, waar al wat leeft van ijst Is de éene, grijs al, heengegaan En de andre, naar het Land van Waan, Waar droomend leeft ze in tooverkring Van liefde - en jeugdherinnering - En 'k weet wel wie ik 't meest verloor. 't Is me of ik vragend kloppen hoor, Maar 'k weet niet zeker wie 't wel is. Doch de andre, in Land van Heugenis, Verwonderd als 'k mijn naam haar zeg, Die toog van mij nog verder weg. - 't Was me of 'k de doode wedervond Wel even, toen ik biddend stond Bij 't roze-ombloeide gravekruis. Doch zweeft mijn ziel naar 't Vaderhuis, Van strenge leedschool eindlijk vrij, Dan zal ik zoeken allebei, Dan zal ik roepen: ‘Koos en Kien!’ En bei verzaligd wederzien. Vorige Volgende