| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
De Nederlandsche regeering heeft de Soviët-gezante te Oslo, mevrouw Alexandra Kollontay, die haar om een pas verzocht onder voorgeven hier te lande het internationale congres te willen bijwonen, dat ging over de nationaliteit van de gehuwde vrouw, den toegang tot ons land ontzegd, en het past een ‘nederig onderdanenverstand’ te erkennen, dat zij daarvoor misschien goede redenen zal gehad hebben. Doch eenige weken te voren werd ons ‘landje van tamme reactie’ toch bezocht door Angelica Balabanoff, en indien er één Russische vrouw is, wier verleden een burgerlijke regeering recht zou geven den toegang tot haar land te ontzeggen, dan is het wel deze fanatieke profetesse van het Evangelie van Karl Marx in Communistische tekstuitlegging, die voor den oorlog de Egeria is geweest van allen, die in de Communistische beweging ter wereld een rol van beteekenis hebben gespeeld. Uit Rusland weggevlucht, hield zij zich 't liefst op in dat Italië van steeds radicaler liberalisme van vóór den oorlog, en was, zoo goed als van Lenin, een vriendin van Benito Mussolini, eerste editie. Wat nu zeide deze oud geworden Communistische Egeria, toen zij ons ‘landje van tamme reactie’, zooals het goede Nederland in Moskou wordt geheeten, bezocht? Zij liet zich uit, dat de volken tegenwoordig slechts door de dictatuur zijn te regeeren.
Angelica Balabanoff bedoelde natuurlijk de dictatuur zoogenaamd van de arbeiders, waarmee dan bedoeld worden de eigenlijk gezegde proletariërs. Daarom sprak zij haar geringschatting uit over haar vroegeren vriend Benito Mussolini, die het heeft durven bestaan voor zijn volk óók een dictatuur te
| |
| |
scheppen, althans iets dat er sterk op lijkt, doch allerminst eene, zooals zij bedoelde, en waarvoor ‘il Duce’ dan misschien in zijn jeugd zich ook wel eens gunstig kan hebben uitgelaten. Immers men zegt: ‘het kind is de vader van den man’. Maar de revolutionnaire jonkman Benito Mussolini, voortvluchtig uit zijn land, kan een kwart eeuw geleden wel van gelijke meening zijn geweest als Angelica Balabanoff nu, maar het is niet noodzakelijk, dat hij het toen in alle opzichten eens was met de Communistische Egeria, vriendin van Lenin. Angelica kan nu niet gelooven, dat Benito zijn Fascistische dictatuur zoo maar ‘uit z'n eigen’ heeft. Zij ziet hem aan voor een slachtoffer van het vuige kapitalisme, ook hij, verrader, zeer zeker, van de goede dictatuur in Soviët-geest, een die voortgeschoven wordt, doch zich verbeeldt voort te schuiven. De engelachtige Angelica!
De inconsequentie van onze brave Nederlandsche regeering in de bejegening van Angelica Balabanoff en Alexandra Kollontay doet eigenlijk hier niets ter zake. De aandacht wil hier slechts gevestigd worden op de uitlating dezer fanatieke Communiste, dat de volken slechts door dictatuur (‘van de proletariërs’) kunnen geregeerd worden. Men is nu wel op de hoogte van wat een proletariërsdictatuur voor anderen beteekent. Het is de dwingelandij van speculanten op de laagste menschelijke hartstochten, waardoor al wat de menschheid in het verleden schoon en eerbiedwekkend vond zoo snel mogelijk wordt vernietigd, opdat er binnen een halve eeuw een menschenras kunne ontstaan, geheel los van het verleden met zijn langzame opbouwing van humaniteit in haar verhevenste streven, ook met haar teleurstellendste afdwalingen.
Nog steeds bedanken de meeste menschen ter wereld èn voor de dictatuur naar den geest van Benito Mussolini in diens tegenwoordige editie, èn voor die van Angelica Balabanoff en haar vereerde Communistische ‘heiligen en martelaren’. Maar wanneer men bijvoorbeeld aanschouwt wat juist deze maand in Frankrijk is geschied, waar de ellendigste partijpolitiek een regeering ten val bracht op het oogenblik, dat zij in Londen in Conferentie was met de zoogenaamde staatslieden van vier andere groote mogendheden over een vraagstuk, waar het haast onmiddellijk heil van heel de wereld van afhangt: het vraagstuk
| |
| |
of de kapitalistische maatschappij nog een kern van gezond verstand bezit of niet, en nog gered kan worden van den dreigenden chaos der Anarchie, dan neigt men toch tot het inzicht, dat Angelica Balabanoff, afgescheiden van de vraag wat zij onder dictatuur verstaat, tot zekere hoogte gelijk kan hebben.
Het komt er weinig op aan, dat Frankrijk nu opnieuw een zoogenaamde regeering bezit, opvolgster van eene, die nog geen drie volle dagen leefde. Het tegenwoordige ministerie Tardieu staat op glazen beenen, al bezit het dan in Briand een minister van Buitenlandsche Zaken, voor het oogenblik den best denkbaren leider van de zoogenaamde belangen van het Fransche volk. Maar wat wil dit zeggen? Door de bijeenroeping te Londen van een Vlootconferentie tusschen de vijf groote maritieme mogendheden, achtenswaardigst streven van het ‘Labour’-ministerie, in dit opzicht voornamelijk verpersoonlijkt door zijn ‘Premier’ Ramsay Mac-Donald, is de zoo gemakkelijk te begoochelen menschheid van heel de wereld opgetogen geraakt door iets, dat de leiders der volken moesten weten dat niets meer kan zijn dan een groot opgeblazen, doch schoon iriseerende zeepbel. Die zeepbel staat nu op uiteenspatten. Briand wil van die akeligheid geen getuige zijn, en is van de Conferentie weg geloopen. Misschien komt er nog iets van terecht. Maar dit zal dan iets zijn waar het Vasteland van Europa weinig of geen belang bij heeft; een maritiem onderonsje tusschen Groot-Britannië, Noord-Amerika, Japan. Frankrijk wil van vermindering noch bezuiniging iets weten, indien het niet Engeland kan meekrijgen ter handhaving van den bestaanden toestand in de Middellandsche Zee. Het heeft immers een kwaad geweten in haar verhouding tot de voortdurend dreigender zuster Italië, dat wèl van vermindering en bezuiniging wil hooren, op voorwaarde echter dat Frankrijk evenveel vermindert en bezuinigt. De Engelsche vloot, sterk in de Middellandsche Zee, heeft evenwel niet de minste reden om een van de twee Latijnsche wedijverende zusters voor te trekken boven de andere. Er komt dus voor het eigenlijke Europa van de Londensche vloot-conferentie niets goeds. Het is al veel, dat zij iets goeds kan brengen voor het overige deel van de wereld, en wij mogen dankbaar zijn, dat
zij dan voor het Europeesch Vasteland al geen direct kwaads
| |
| |
brengt, hoewel het toch niet zonder bedenking is, dat het thans wel wat al te duidelijk blijkt, dat de verhouding tusschen de twee ‘Latijnsche zusters’ zooveel wederkeerig wantrouwen en naijver bevat.
Ook met de Volkenbondsconferentie te Genève, waar andere leiders der volken de mogelijkheden beraadslaagden om den internationalen ‘witten oorlog’, den economischen, welke zoo vaak een inleiding is tot den rooden, tegen te gaan, althans te matigen, als het kon om te komen tot een ‘douane-bestand’ voor korter of langer tijd, loopt het teleurstellend af. Ook in dit opzicht mag men vragen of de mannen, die daar heen zijn gezonden, iedere groep om de belangen van eigen volk te behartigen, op reis zijn gegaan in de hoop, dat zij er een gemeenschappelijke overwinning zouden behalen? Nederland was daar vertegenwoordigd o.a. door den eminenten oud-minister H. Colijn, die, mag men wel zeggen, de geheele Conferentie heeft geleid door al het gezag, dat hem ook in internationale bijeenkomsten kenmerkt. Doch ook dr. Nederbragt, voornaam ambtenaar van ons Ministerie van Buitenlandsche Zaken, heeft er de Nederlandsche zienswijze over de economische vraagstukken, welke er werden behandeld, uiteengezet op een wijze, welke niet kon nalaten indruk te maken op de overige afgevaardigden, ofschoon die natuurlijk, gebonden aan een imperatief mandaat, allicht zekeren Franschen politicus nazeiden: ‘Gij kunt wel wijzigingen brengen in mijn overtuiging maar niet in het uitbrengen van mijn stem’. Resultaat ook van deze Conferentie zoo goed als nul.
Zijn dan conferentiën, als die te Londen met betrekking tot de bewapening ter zee der vijf groote maritieme mogendheden, en die andere te Genève, van den Volkenbond, waarvoor alle volken, leden van dien Bond, waren opgeroepen, volstrekt doelloos? Immers volkomen zonder het resultaat, dat een gemakkelijk te begoochelen menschheid er van verwacht, en zelfs, zooals pessimisten beweren, eêr gevaarlijk dan heilzaam? Het tegendeel lijkt waar. Haar werkelijke resultaten lijken beschamend gering in verhouding tot de verwachting, welke de regeeringen - doen zij dit moedwillig of niet? - veroorloven dat in denken en hopen harer volken wordt opgewekt. Regeeringspersonen, waar ook, moeten telkens, en telkens weer, hun volken aan het
| |
| |
verstand brengen, dat belangrijke internationale resultaten van geen enkele conferentie, met welk doel ook belegd, zijn te bereiken. Maar deze conferentie zijn bezig de diplomatie van vroeger, die der gegalonneerde rokken en wit-zijden broeken, der hoofsche buigingen en aangename leugens, der geheime rapporten en gevaarlijk geheime verbonden, af te schaffen, en er een telkens herhaald samenkomen en bespreken van wederzijdsche belangen voor in de plaats te stellen van hen, die door democratisch of demagogisch, ook dictatoriaal bestuur aangewezen worden op te komen voor de belangen van hun natie tegenover hen, die op min of meer vriendschappelijke wijze die van het volk verdedigen, dat zij heeten te vertegenwoordigen. Ook die besprekingen gaan nog gepaard met veel geheim gedoe. Niet zoo geheim echter of achter de officieele beraadslagers staan de journalisten van ieders land om - waarom zou men voor de meeste tegenwoordige regeeringsmannen veel respect hebben? - dezen boeren de kunst af te vragen. Er is geen conferentie meer mogelijk, waarbij het waarom, hoe en wat der beraadslagingen langer dan 24 uur verzwegen kan worden. Te minder, wijl de diverse afgevaardigden zelf het meestal raadzaam vinden om de journalistieke vertegenwoordigers huns volks volslagen op de hoogte te brengen. Dergelijke conferentiën, al kunnen zij meestal op niets anders wijzen dan op mislukkingen of teleurstellingen, zijn daarom al heilzaam, wijl, waar het dan niet mogelijk is, dat de volken zelf bijeen komen om samensprekingen te houden betreffende hun inzichten, verwachtingen, belangen, de leiders dier volken dan toch van aangezicht tot aangezicht tegenover elkaar komen te staan met althans op dat oogenblik vredelievende bedoelingen en in de hoop geen al te slechte figuur, ook voor hun volk, te maken in de waardeering der anderen.
Van dictatuur gesproken: het is waar, dat het demagogische parlementarisme den weg tot de dictatuur, 'tzij die in den trant van Benito, 't zij die naar het hart van Angelica, voorbereidt. Doch zij is al evenmin tusschen vandaag en morgen op te roepen: fascistische dictatuur of de volkomen ondergang van de bestaande economische maatschappij èn de overwinning der Bolsjewistische denkbeelden, welke trouwens in Rusland reeds aardig bezig
| |
| |
zijn hun daaai te nemen. De z.g. dictatuur van nu reeds wijlen Primo de Rivera in Spanje was nagenoeg een kunstproduct. Als zoodanig kan men niet ontkennen, dat zij een tamelijk geslaagde navolging was van die van Mussolini, met dit reusachtig verschil, dat deze de monarchie en het leger ondergeschikt wist te maken aan de Fascistische gedachte, terwijl in Spanje, in den oorlog neutraal gebleven, het leger in Marokko onbetrouwbaar gebleken, van het ook in Spanje aangroeiende Communisme nog niet bijzonder te lijden had, terwijl de monarchie ook bedreigd werd door den Catalaanschen afscheidingsdrang. De monarchie in Italië staat nu tamelijk veilig, die in Spanje heeft door Primo de Rivera's dictatuur een geduchten knak gekregen. Doch nu heeft de gevallen soldaat-staatsman, wiens eerlijkheid en onbaatzuchtigheid ook door zijn vijanden werden erkend, zijn koning een dienst bewezen om door zijn onverwacht-plotselingen dood zijn politieke avontuur als 't ware te verontschuldigen. Zoodat nu zijn toch ten slotte nog al gemoedelijke landgenooten zeggen: ‘pobre Miguelito’, hij was nog de kwaadste niet. ‘Zand over wat hij gedaan heeft’. Wat den koning, don Alfonso betreft, deze bezit teveel durf, persoonlijke ‘charme’, en regeerings-bekwaamheid, om, ondanks alles, niet bij een groot deel van zijn volk populair te zijn. Primo de Rivera is ter ziele met al zijn ‘sel’ - ‘zout’, d.i. de echt-Spaansche geest, waar de Spanjaarden zoo gevoelig voor zijn - dat ‘Miguelito’ in rijke mate bezat. Doch wat ‘sel’ betreft kan Alfonso XIII tegen de beste Andaloesische Zigeuners-geestessprankeling op.
Dat Spaansche ‘zout’ is echter wel iets anders als waarvoor nu de door zoo velen, ook ver buiten den wijden kring zijner landgenooten, eerbiedwaardig geachten ‘mahatma’ Gandhi, als een inwijding tot zijn feitelijk verzet tegen de Britsche overheersching van Hindoestan naar de zoutvelden trekt in de buurt van de Golf van Cambay, om het zout-monopolie te breken. ‘Mahatma’ beteekent zoo iets als ‘Algemeene ziel’. Rabindranath Tagore verklaart het woord als ‘het bevrijde Ik, dat zich-zelf in alle andere zielen terug vindt; het niet meer in individueele menschen besloten Leven; de alomvattende ziel van Atman, den Geest’. Gandhi is dus, gelooven zijn vereerders, een boven-natuurlijk wezen.
| |
| |
Alle respect dus voor ‘mahatma’ Gandhi, wien men onrecht zou doen door hem, wat soms geschiedt, te vergelijken met wijlen Lenin. Wat hij zijn vereerders leert is ingetogenheid, zelfverloochening, menschenliefde. Lenins leer was uit op niets ontziende stoffelijke bevrediging. Er is in Gandhi's leven en in zijn leer iets van Christus. Hij behoeft echter geen kruisiging te vreezen, al loopt hij thans groot gevaar, dat hij tegen den nog steeds vasten muur van het Britsch oppergezag over Hindoestan zijn gevoelige ziel krank zal stooten en het tot een zeker soort martelaarschap zal brengen, dat hij echter met wellust zal dragen.
Mahatma Gandhi, die, och arme, zich verbeeldt zijn volk te kunnen bezielen tot een openlijken strijd met waarschijnlijke, neen zékere overwinning op het Britsche Bestuur, zou waarschijnlijk een zeer zeker in Hindoestan geëerde ‘mahatma’ zijn gebleven, doch zonder eenige bekendheid in het Westen met zijn materialistisch streven, indien er ook in Groot-Britannië niet de zoogenaamde ‘verteedering des harten’ ware ontkiemd, die de sympathieke en zoo dichterlijke Oosterlingen toch eigenlijk te fijn en de Westerlingen te grof besnaard vinden, om niet de beweging ‘Los van Engeland’ - ten onzent ‘Los van Holland’ - een nobel streven te vinden. Vroeger zeiden de Engelschen: ‘right or wrong, my country’! Deze zienswijze, welke een volk sterk houdt, wordt niet meer door allen gedeeld, immers ook Engeland ziet den ondergang zijner grootheid. In Gandhi's, jegens de Britsche overheersching van Hindoestan opstandige beweging bezit zekere miss Madeline Slade, tot het Hindoeisme bekeerde dochter van wijlen - de vader zal zich wel in zijn graf omdraaien - den admiraal van de Britsche vloot in de Indische wateren sir Edmund Slade, een groote beteekenis.
Zooals dit ook in onze koloniale politiek het geval is, ligt de kern van het gevaar voor de Britsche overheersching van Hindoestan niet in dat groote land zelf, niet in die bevolking van tal van millioenen zielen, waarvan een groot deel niet eens bewust is, dat ‘Hind’ overheerscht wordt. Het gevaar ligt in het Moederland. Maar dit gevaar is dan toch vooreerst nog niet dreigendst voor de volgelingen van ‘mahatma’ Gandhi-zelf. Niet zoozeer voor hem. ‘Martelaar’ eener ‘goede’ zaak zal het
| |
| |
Britsche gezag waarschijnlijk gedwongen worden hem te maken. Maar het zal een martelaarschap met bloemen zijn. Er is geen dadelijk gevaar voor het Indische gezag, gesteund door de nog steeds machtige en invloedrijke Indische vorsten. Ik neem voor een breedvoeriger uiteenzetting dezer belangrijke Britsch-Indische aangelegenheid de vrijheid te verwijzen naar mijn bij C.A. Mees in Santpoort uitgekomen werk: ‘In het voetspoor der Vaderen’ (indrukken van modern Hindoestan). Het wordt ook gesteund door ontelbare Indiërs van de hoogere ‘kasten’. Ook door de Islamietische bevolking, belangrijke minderheid, welke niets van de wereldvreemdheid van ‘mahatma’ Gandhi en diens Indische of Europeesche volgelingen moet hebben, al zijn er ook daar Islamietische ‘intellectueelen’ genoeg, die denken, dat zij het ook wel kunnen. Dit dadelijke gevaar komt over de hoofden van allen, die gelooven, dat Oosterlingen hun land, of eenig land, kunnen regeeren zonder er binnen den kortst mogelijken tijd een anarchie van te maken.
|
|